Uitspraak 202204498/1/R1


Volledige tekst

202204498/1/R1.
Datum uitspraak: 24 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       McDonald’s Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te [woonplaats], (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]),

3.       [appellant sub 3], wonend te Amsterdam,
appellanten,

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 7 juni 2022 in zaak nr. 22/955 en 22/956 in het geding tussen:

1.       [partij A]

2.       [partij B] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2020 heeft het college aan McDonalds omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de gevels, het verbouwen van de begane grond en het plaatsen van handelsreclames op de locatie Gustav Mahlerlaan 9 en 27 in Amsterdam.

Bij afzonderlijke besluiten van 28 december 2020 heeft het college de onder meer door [partij A], [partij C], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 7 juni 2022 heeft de rechtbank de onder meer door [partij A], [partij C], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 28 december 2020 vernietigd, het besluit van 24 augustus 2020 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in plaatst treedt van de vernietigde besluiten.

Tegen deze uitspraak heeft McDonald’s hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 3] en [appellant sub 2] hebben voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 3], [appellant sub 2], [partij A], [partij C] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellant sub 3], [appellant sub 2], McDonald’s en het college hebben een zienswijze naar aanleiding van de incidenteel hoger beroep ingediend.

[appellant sub 2] en McDonald’s hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2024, waar McDonalds, vertegenwoordigd door mr. A.P. IJkelenstam en A. Snippe, het college, vertegenwoordigd door mr. R van der Keur, werkzaam bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. J.J. van Heijningen en N.A.G. Wittenbergen, en [appellant sub 2] zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij A], vertegenwoordigd door mr. M.A. de Boer, als partij gehoord.

1.       Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 25 mei 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       McDonald’s is huurder van de panden Gustav Mahlerlaan 9 en 27 en heeft de aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. Gingko Biloba B.V. is de eigenaar van de panden.

De panden zijn gelegen in het complex "The Gustav", dat bestaat uit twee gebouwen, Noord en Zuid, met een gemeenschappelijke binnentuin. De panden zijn gelegen op de begane grond van het Noordgebouw. Het bouwplan voorziet in de verbouwing van deze panden ten behoeve van een nieuw McDonald’s restaurant aan de Gustav Mahlerlaan 27 en het gebruik van het pand aan de Gustav Mahlerlaan 9 voor de opslag van voorraad, de koel- en/of vriescellen en vuilnis.

[appellant sub 3], [partij A] en [partij C] wonen in de appartementen boven deze panden, dan wel in de appartementen aan de andere zijde van de binnentuin in het Zuidgebouw. [appellant sub 2] is eigenaar van het appartement [locatie], waar [appellant sub 3] woont. Zij vrezen onder meer geluidsoverlast als gevolg van de realisering van het bouwplan.

3.       Het college heeft een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, verleend voor het bouwplan. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met de bouw- en gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan "Gershwin". Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de relevante voorschriften van de Bouwverordening Amsterdam 2013 en dat het bouwplan voldoet aan de relevante bepalingen en voorschriften van het Bouwbesluit 2012 met inachtneming van de voorschriften behorende bij deze omgevingsvergunning. Het bouwplan voldoet volgens het college ook aan redelijke eisen van welstand.

4.       De rechtbank heeft overwogen dat McDonald’s geen belanghebbende is bij de verzochte omgevingsvergunning en haar verzoek ten onrechte inhoudelijk is behandeld, omdat haar verzoek om een omgevingsvergunning geen aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

De rechtbank heeft overwogen dat de hoofdregel is dat degene die om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk verzoekt, in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op zijn verzoek. Dit is anders als aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Die situatie doet zich voor als het verzoek betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft en de rechthebbende zich tegen het bouwplan verzet. De rechtbank heeft in dit kader verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1090. Volgens de rechtbank volgt hieruit dat het enkele feit dat McDonald’s huurder is van de desbetreffende ruimten op de locatie Gustav Mahlerlaan 9 en 27 in Amsterdam op zichzelf onvoldoende is om haar als belanghebbende aan te merken. De rechtbank heeft in dit kader verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:663.

De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat McDonald’s voor het bouwplan toestemming van de betrokken vereniging van eigenaren behoeft en dat deze toestemming op 28 september 2020 geweigerd is. De rechtbank heeft overwogen dat het in beginsel aan de civiele rechter is om te beoordelen of die weigering terecht is, voor de bestuursrechter de weigering om toestemming te verlenen een gegeven is en dit alleen anders is als er evidente redenen zijn om te twijfelen aan de rechtmatigheid van die weigering. Daarbij heeft zij verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:208, en 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:198. Volgens de rechtbank zijn er voor dat laatste geen aanknopingspunten, mede gelet op de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2072, waarin is geoordeeld dat de vereniging van eigenaren in redelijkheid tot weigering van toestemming heeft kunnen komen en dat voor een vervangende toestemming van de kantonrechter geen aanleiding bestaat. Dat deze na de bestreden besluiten door de kantonrechter gewezen beschikking in het beroep bij de rechtbank in aanmerking wordt genomen, doet volgens de rechtbank geen afbreuk aan de zogenoemde ex tunc toets die de bestuursrechter dient te verrichten, omdat de procedure bij de kantonrechter al liep ten tijde van het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit. De rechtbank heeft verder overwogen dat de omstandigheid dat de kantonrechter in de beschikking van 28 april 2021 ten overvloede heeft overwogen dat het door McDonald’s gewenste gebruik van de desbetreffende ruimten als restaurant en opslagruimte op zich niet in strijd is met de splitsingsakte, niet wegneemt dat voor het bouwplan toestemming van de vereniging van eigenaren is vereist en dat er geen concreet zicht op is dat die alsnog verkregen zal worden.

Hoger beroep McDonald’s

5.       McDonald’s betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen belanghebbende bij haar verzoek om een omgevingsvergunning is. McDonald’s voert daartoe onder meer aan dat de rechtbank van een onjuiste toetsingsmaatstaf is uitgegaan door "ex nunc" in haar oordeel te betrekken dat op 28 april 2021, en derhalve na de beslissing op bezwaar van 28 december 2020, door de kantonrechter is geoordeeld dat de vereniging van eigenaren haar toestemming op redelijke gronden geweigerd zou hebben.

5.1.    Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 1:3, derde lid, wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen

5.2.    De vraag is of het door McDonald’s ingediende verzoek om een omgevingsvergunning kan worden aangemerkt als verzoek van een belanghebbende en daarmee als aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2717, en 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3161) wordt degene die verzoekt om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het door hem ingediende verzoek. Dit is anders als aannemelijk wordt gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. In dat geval is de aanvrager geen belanghebbende en is zijn verzoek om een vergunning geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb.

Naar het oordeel van de Afdeling doet zich hier geen situatie voor waarin moet worden geoordeeld dat bij de beoordeling van het verzoek van McDonald’s aannemelijk was dat het bouwplan niet kon worden verwezenlijkt. Het verzoek van McDonald’s is op 25 mei 2020 gedaan. Het besluit op dit verzoek is door het college op 24 augustus 2020 genomen. Op dat moment was nog geen sprake van een weigering van de vereniging van eigenaren om toestemming te verlenen. Voorts is niet gebleken van andere ten tijde van de besluitvorming op het verzoek van McDonalds aan de orde zijnde omstandigheden waaruit volgt dat op dat moment aannemelijk was dat het bouwplan niet kon worden verwezenlijkt. De omstandigheid dat de vereiste toestemming van de vereniging van eigenaren op dat moment niet voorhanden was, kan niet als een dergelijke omstandigheid worden aangemerkt.

Uit het voorgaande volgt dat McDonald’s belanghebbende is bij de door haar verzochte omgevingsvergunning en haar verzoek om een omgevingsvergunning een aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb.

Het betoog slaagt.

Incidenteel hoger beroepen

6.       De incidenteel hoger beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] richten zich niet tegen dragende overwegingen van de aangevallen uitspraak, zodat deze niet kunnen leiden tot vernietiging daarvan, nog daargelaten dat uit hetgeen onder 4.3 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is gegrond. De incidenteel hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.

De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Uit artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:116, volgt dat de zaak dient te worden teruggewezen naar de rechtbank, tenzij de Afdeling van oordeel zou zijn dat deze geen nadere behandeling van de rechtbank behoeft. De Afdeling ziet in dit geval geen aanleiding om af te zien van terugwijzing van de zaak en volgt dus de hoofdregel die uit genoemde artikelen voortvloeit. Dit omdat de rechtbank in het geheel niet is toegekomen aan een inhoudelijk oordeel over de bij de rechtbank ingediende beroepen en de partijen die bij de rechtbank als eisers optraden, alsmede het college, ook uitdrukkelijk hebben verzocht om de zaak naar de rechtbank terug te verwijzen.

8.       Het college moet de proceskosten van McDonald’s vergoeden. Over de proceskosten van het beroep dient de rechtbank een oordeel te geven.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        vernietigt de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 7 juni 2022 in zaak nr. 22/955 en 22/956;

II.       wijst de zaak terug naar deze rechtbank;

III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij McDonald’s Nederland B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan McDonald’s Nederland B.V. het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 548,00, vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.C.A. de Poorter en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Hoekstra
voorzitter

w.g. Kos
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024

580