Uitspraak 202204536/1/R1


Volledige tekst

202204536/1/R1.
Datum uitspraak: 24 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Ocean Outdoor Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam, [appellant A], gevestigd te [plaats], en [appellant B], gevestigd te [plaats],
appellanten, (hierna tezamen: Ocean Outdoor en andere),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 16 juni 2022 in zaak nr. 21/146 in het geding tussen:

Ocean Outdoor en andere

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2019 heeft de minister aan Veghel Win(d)t B.V. een vergunning op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (hierna: Wbr) verleend voor het gebruikmaken van nader aangeduide gronden langs de rijksweg A50 voor het plaatsen, behouden en onderhouden van vier windturbines tussen km 112 en km 114 in de gemeente Meierijstad.

Bij besluit van 30 november 2020, verzonden 2 december 2020, heeft de minister het door Ocean Outdoor en andere daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 juni 2022 heeft de rechtbank het door Ocean Outdoor en andere daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben Ocean Outdoor en andere hoger beroep ingesteld.

De minister en Veghel Win(d)t hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2023, waar Ocean Outdoor en andere, vertegenwoordigd door mr. R.Th.J. van ’t Zelfde, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigde A], en de minister, vertegenwoordigd door mr. S. de Bruin, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Veghel Win(d)t, vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een vergunning op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wbr is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.

De aanvraag om een vergunning op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wbr is ingediend op 11 april 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wbr, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Ocean Outdoor en andere verzetten zich tegen de komst van vier windturbines nabij hun locaties, in het bijzonder de komst van windturbine 2. Ocean Outdoor exploiteert langs de A50 een reclamemast naast een tankstation aan De Amert te Veghel. [appellant A] exploiteert aan [locatie 1] een Mercedes garage/showroom/kantoor . [appellant B] houdt kantoor aan [locatie 2] in hetzelfde hoofdgebouw als [appellant A]. Ocean Outdoor en andere wensen dat de reclamemast en hun bedrijven zichtbaar blijven vanaf de A50 en wijzen op het belang van een verkeersveilige A50 ter plaatse.

3.       Het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad heeft bij besluit van 8 november 2019 aan Veghel Win(d)t omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van de vier windturbines. Hiertegen is door Ocean Outdoor en andere beroep bij de Afdeling ingesteld. De Afdeling heeft hierop een tussenuitspraak van 21 april 2021 gedaan, ECLI:NL:RVS:2021:857. Het college heeft naar aanleiding daarvan bij besluit van 13 juli 2021 een herstelbesluit genomen en de omgevingsvergunning gewijzigd. De Afdeling heeft vervolgens in de einduitspraak van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1016, voor zover hier van belang, het besluit van 8 november 2019 vernietigd en het herstelbesluit van 13 juli 2021 vernietigd, voor zover het betreft voorschrift 10 behorende bij de activiteit "bouwen" en onderdeel 4.1.1 van de "Voorschriften milieu", aan het besluit van 13 juli 2021 voorschriften verbonden en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 13 juli 2021. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor de vier windturbines, zij het met de daaraan door de Afdeling verbonden voorschriften, onherroepelijk is.

Beroepsgronden

Belanghebbende bij aanvraag

4.       Ocean Outdoor Nederland en andere betogen dat de rechtbank heeft miskend dat Veghel Win(d)t geen belanghebbende bij haar verzoek om omgevingsvergunning is en er geen sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De minister had de vergunning daarom niet mogen verlenen.

Volgens Ocean Outdoor Nederland is sprake van privaatrechtelijke, publiekrechtelijke en financiële belemmeringen. Outdoor Ocean en andere wijzen er op dat Veghel Win(d)t B.V. geen eigenaar is en ook geen zakelijke en/of verbintenisrechtelijke rechten heeft op grond waarvan zij de komende 25 jaar gebruik mag maken van alle gronden waarop de windturbines zijn voorzien. Voor het aannemen van belang aan de zijde van Veghel Win(d)t B.V. zal de minister volgens hen moeten stellen dat alle benodigde toestemmingen door de grondeigenaren zijn gegeven en die stellingen vervolgens ook moeten onderbouwen bijvoorbeeld door de toestemmingen in geding te brengen. Volgens Ocean Outdoor en andere is ook sprake van publiekrechtelijke belemmeringen, nu verschillende noodzakelijke vergunningen en ontheffingen ontbreken en zij wijzen er op dat de minister bij de rechtbank geen verweer heeft gevoerd. Het vergunde project van vier windturbines is voorts financieel onuitvoerbaar, aldus Ocean Outdoor en andere. De rechtbank heeft het voorgaande miskend en heeft ook miskend dat in het bijzonder de combinatie van deze omstandigheden maakt dat Veghel Win(d)t niet als belanghebbende bij de aanvraag kan worden aangemerkt.

4.1.    Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan artikel: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 1:3, derde lid, wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

4.2.    Als hoofdregel geldt dat een aanvrager om een vergunning in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op zijn verzoek. In de jurisprudentie van de Afdeling is op deze regel een uitzondering gemaakt voor situaties waarbij aannemelijk is dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt. Dan is de aanvrager geen belanghebbende en is zijn verzoek om vergunning geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb (vergelijk de uitspraken van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:846; watervergunning, 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:198; voorzieningen op gronden van de Staat, 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2717; het bouwen van een bouwwerk en 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3048; het vellen van een houtopstand).

De gevraagde vergunning strekt tot het gebruik van gronden die in eigendom zijn van de Staat voor het plaatsen, behouden en onderhouden van vier windturbines. De vraag is of aannemelijk is dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt, zoals Ocean Outdoor en andere stellen. Het is aan hen om het gestelde aannemelijk te maken, nu de hoofdregel is dat de aanvrager om een vergunning in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op zijn verzoek. Het door Ocean Outdoor en andere aangevoerde biedt onvoldoende aanknopingspunten voor dat oordeel. Het is niet aannemelijk gemaakt dat er privaatrechtelijke, publiekrechtelijke of financiële belemmeringen zijn die grond bieden voor het oordeel dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt of dat de combinatie van omstandigheden, zoals Ocean Outdoor en andere betogen, maakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt. De enkele stelling van Ocean Outdoor en andere dat de minister stukken ter onderbouwing van de stelling dat alle grondeigenaren toestemming hebben verleend moet overleggen en de omstandigheid dat hij dit in beroep niet heeft gedaan, is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van privaatrechtelijke belemmeringen. Daarmee wordt niet onderkend dat Ocean Outdoor en andere aannemelijk moeten maken dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt.

Wat het ontbreken van publiekrechtelijke toestemmingen betreft hebben Ocean Outdoor en andere volstaan met het verwijzen naar de in beroep overgelegde brief van 4 maart 2022 waarin is aangegeven welke noodzakelijke vergunningen en ontheffingen er op welk moment volgens hen ontbraken aan de zijde van Veghel Win(d)t. In de brief van 4 maart 2022 valt te lezen dat het volgens Ocean Outdoor en andere gaat om de ten tijde van het besluit op bezwaar van 30 november 2020 ontbrekende watervergunning van het waterschap Aa en Maas, de omstandigheid dat de omgevingsvergunning ten tijde van belang nog niet onherroepelijk was en er, volgens hen, nog steeds geen Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++)-subsidie (hierna: SDE-subsidie) is verleend voor het project. Ocean Outdoor en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat geen watervergunning verleend zal worden. Verder is de omgevingsvergunning inmiddels onherroepelijk en is de SDE-subsidie op 6 augustus 2020 verleend. Het door Ocean Outdoor en andere aangevoerde biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de minister er bij de beoordeling van de aanvraag van uit moest gaan dat de omgevingsvergunning of de subsidie niet zouden kunnen worden verleend.

Ocean Outdoor en andere hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat hetgeen is aangevraagd niet kan worden verwezenlijkt omdat het financieel gezien niet uitvoerbaar zou zijn. Zij hebben er in dit kader op gewezen dat de Afdeling bij de uitspraak van 6 april 2022 aan de omgevingsvergunning het volgende voorschrift heeft verbonden:

"Ter verzekering van de nakoming van het vorige voorschrift dient aanvrager, Veghel Win(d)t B.V., binnen één jaar nadat de eerste windturbine gebruiksklaar is opgeleverd voor eigen rekening tot meerdere zekerheid van de nakoming van de verplichtingen tot verwijdering van de windturbines aan het einde van deze vergunning en het herstellen van de locatie in de huidige bestaande toestand (meetpunt 8 november 2019), een onvoorwaardelijke bankgarantie ter grootte van € 100.000,00 te overleggen, welke door een erkende Nederlandse bank afgegeven dient te worden. Deze garantie dient de ongeclausuleerde bepaling te bevatten, dat wanneer Veghel Win(d)t B.V. niet aan zijn verplichtingen voldoet, de bank op eerste schriftelijke verzoek van de gemeente het geclaimde bedrag tot maximaal het in de bankgarantie genoemde bedrag aan de gemeente zal voldoen."

De enkele omstandigheid dat dit voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden biedt geen grond voor het oordeel dat de voorgenomen activiteit financieel niet uitvoerbaar is. Ocean Outdoor en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat niet aan het voorschrift kan worden voldaan.

Nu niet is gebleken van privaatrechtelijke, publiekrechtelijke of financiële belemmeringen die leiden tot het oordeel dat aannemelijk is dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt, kan uit het samenstel van de in dat kader aangevoerde omstandigheden, anders dan Ocean Outdoor en andere betogen, evenmin die conclusie worden getrokken.

Uit het voorgaande volgt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat Veghel Win(d)t geen belanghebbende is. Het verzoek om vergunning is dan ook terecht in behandeling genomen.

Het betoog slaagt niet.

Zichtbaarheid reclamemast en bedrijven

5.       Ocean Outdoor en andere betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de verminderde zichtbaarheid van de reclamemast en hun bedrijven als gevolg van de vier windturbines onredelijk en onaanvaardbaar is.

Ocean Outdoor en andere hebben gewezen op voorschrift 7 van de verleende Wbr-vergunning. Volgens hen behoort een rij bomen van 75 meter lang en 25 meter hoog, gelet op dit voorschrift, tot de mogelijkheden, terwijl slechts is beoogd om de voet van windturbine 2 voor weggebruikers van de toerit uit het zicht te nemen. Volgens hen is dit een evidente overtreding van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Het met het voorschrift te dienen doel (het wegnemen van het zicht op de voet van windturbine 2 voor gebruikers van de toerit) staat in geen enkele verhouding met het nadelige gevolg voor de reclamemast en de twee bedrijven van voorschrift 7, nog daargelaten dat het ook voor een verslechtering van de verkeersveiligheid zorgt ter plaatse.

De rechtbank heeft volgens Ocean Outdoor en andere verder ten onrechte overwogen dat hun commerciële belangen niet hoeven te worden meegewogen. Zij wijzen op artikel 3:4, eerste lid, van de Awb, dat ervan uitgaat dat rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen worden afgewogen. De uitzondering hierop is alleen aan de orde indien een beperking voortvloeit uit een wettelijk voorschrift of de aard van de uit te oefenen bevoegdheid. Van dit laatste is hier geen sprake. Dan resteert alleen de mogelijkheid nog van het wettelijk voorschrift. De minister en de rechtbank menen die te vinden in artikel 3, tweede lid, van de Wbr, althans in de toelichting op dat artikel. De toelichting is echter geen wettelijk voorschrift. Bovendien is artikel 3, tweede lid, van de Wbr voldoende duidelijk. Ook aan waterstaatswerken verbonden belangen, zoals die van zogenoemde A locaties aan Nederlandse snelwegen, van andere dan waterstaatkundige aard, zoals bijvoorbeeld zicht op deze locaties en de verkeersveiligheid, vallen volgens Ocean Outdoor en andere onder artikel 3, tweede lid, van de Wbr. Voor zover de rechtbank in haar overweging heeft betrokken dat de belangen waarvoor Ocean Outdoor en andere opkomen in de procedure bij de Afdeling met betrekking tot de omgevingsvergunning aan de orde hadden kunnen komen, stellen zij zich op het standpunt dat het niet zo kan zijn dat zij in die procedure voorschrift 7 van de Wbr-vergunning had moeten aanvechten, althans dat dat in deze procedure niet meer zou kunnen. Ocean Outdoor en andere stellen verder dat niet valt in te zien waarom de voorgeschreven begroeiing geen landschappelijk belang zou kunnen zijn als aangegeven in de door de rechtbank in overweging 4.2 aangehaalde Memorie van Toelichting.

5.1.    Artikel 2, eerste lid, van de Wbr luidt:

"Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gebruik te maken van een waterstaatswerk door anders dan waartoe het is bestemd:

a. daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden;

b. daarin, daaronder of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen."

Artikel 3, eerste lid, van de Wbr luidt:

"Weigering, wijziging of intrekking van een vergunning kan slechts geschieden ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken."

Het tweede lid luidt:

"De in het eerste lid bedoelde besluiten kunnen mede strekken ter bescherming van aan de waterstaatswerken verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard, doch enkel voor zover daarin niet is voorzien door bij of krachtens een andere wet gestelde bepalingen."

Artikel 3 van de "Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken" (hierna: de Beleidsregel) luidt:

"1. Langs rijkswegen wordt plaatsing van windturbines toegestaan bij een afstand van ten minste 30m uit de rand van de verharding of bij een rotordiameter groter dan 60m, ten minste de halve diameter.

[..]

3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt nabij een knooppunt of aansluiting of op locaties waarbij de rotorbladen zich boven de verharding zullen bevinden plaatsing van windturbines slechts toegestaan indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat er geen onaanvaardbaar verhoogd risico is voor de verkeersveiligheid."

Voorschrift 7 van de Wbr-vergunning luidt:

"Te treffen mitigerende maatregelen WTB 2

1. De mast van WTB 2 dient voor de weggebruikers van toerit Veghel uit het zicht te zijn, door middel van begroeiing. De begroeiing dient een lengte te hebben van 75 m en een hoogte van minimaal 1,50 m ten opzichte van het asfalt van de toerit. De begroeiing dient buiten de obstakelvrije zone van 4,5 m vanaf de kantstreep van de toerit te worden gerealiseerd.

2. Twee maanden vóórdat wordt gestart met de realisatie van WTB 2, dient een plan van aanpak van de begroeiing en van het beheer en onderhoud van de begroeiing zoals bij 1 beschreven, te worden ingediend bij de wegbeheerder, emailadres: [email protected].

3. Het plan van aanpak onder 2 behoeft de goedkeuring van de wegbeheerder emailadres: [email protected]. alvorens gestart kan worden met de realisatie van WTB 2."

5.2.    Het door Ocean Outdoor en andere aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de Wbr-vergunning, gelet op de verminderde zichtbaarheid van reclamemast en de bedrijven van Ocean Outdoor en andere als gevolg van de vier windturbines, onrechtmatig is.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het belang van Ocean Outdoor en andere bij de zichtbaarheid van de reclamemast en hun bedrijven geen belang is op grond waarvan vergunning als bedoeld in de Wbr kon worden geweigerd. Dat dit belang geen belang van waterstaatkundige aard betreft staat vast. De vraag is of de commerciële belangen van Ocean Outdoor en andere kunnen worden aangemerkt als aan de waterstaatswerken verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij artikel 3 van de Wbr, overwogen dat dat niet het geval is.

De belangen van Ocean Outdoor en andere in het kader van de verminderde zichtbaarheid konden bovendien aan de orde worden gesteld in de procedure bij de Afdeling met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de bouw van de windturbines. Dat is ook daadwerkelijk gebeurd. Verwezen wordt naar de eerdergenoemde tussenuitspraak van de Afdeling van 21 april 2021 (overweging 17.1). De minister heeft verder toegelicht dat de beplanting tot doel heeft een rustig en veilig verkeersbeeld te laten ontstaan voor de gebruikers van de toe- en afrit en de beplanting een natuurlijke geleiding biedt van het verkeer op de toerit van de A50. Het onderste deel van de mast van windturbine 2 wordt hiermee aan het zicht van de weggebruiker onttrokken. Begroeiing bestaande uit een rij bomen van 75 meter lang, met een hoogte van 25 meter, waar Ocean Outdoor en andere van uit gaan, is volgens de minister onrealistisch en daar zal vanuit de wegbeheerder niet mee worden ingestemd. Gewezen is op het tweede en derde lid van voorschrift 7. De minister heeft voorts ter zitting toegelicht dat voorschrift 7 geen maximum hoogte kent, omdat dit vanuit het oogpunt van beheer en onderhoud niet wenselijk wordt geacht. De minister heeft benadrukt dat het degene die de begroeiing plaatst echter vrijstaat om afspraken met belanghebbenden, zoals Ocean Outdoor en andere, te maken over de hoogte en dat hun belangen met betrekking tot de zichtbaarheid van de reclamemast en hun bedrijven op deze wijze bij de uitvoering van voorschrift 7 kunnen worden betrokken. Veghel Win(d)t heeft in deze procedure te kennen gegeven dat zij bereid is met Ocean Outdoor en andere een maximale hoogte overeen te komen, waarmee de reclamemast en de bedrijfsgebouwen zichtbaar blijven. .

Het betoog slaagt niet.

Verkeersveiligheid algemeen

6.       Ocean Outdoor en andere betogen dat de rechtbank heeft miskend dat als gevolg van de vier windturbines sprake is van een onaanvaardbaar verhoogd risico met betrekking tot de verkeersveiligheid. Volgens hen is voorts miskend dat in strijd met artikel 3, derde lid, van de Beleidsregel geen aanvullend onderzoek is verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit het onderzoek van 10 oktober 2019 van Rho volgt dat windturbine 2 zorgt voor een verzwaring van de rijtaak. De minister heeft volgens de rechtbank aanvullend onderzoek verricht, maar in welk document de bevindingen van dit aanvullend onderzoek dan zouden zijn neergelegd, geeft de rechtbank niet aan. In het onderzoek van Rho van 10 oktober 2019 is niet aangegeven dat het onderzoek een "aanvullend onderzoek" betreft als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Beleidsregel. Daar komt bij dat Rho ook nergens in het document van 10 oktober 2019 concludeert dat de plaatsing van de windturbines en in het bijzonder van windturbine 2 geen onaanvaardbaar verhoogd risico voor de verkeersveiligheid zal hebben. Gegeven de conclusies uit het rapport van Rho zelf valt volgens Outdoor Ocean en andere niet in te zien dat de rechtbank heeft kunnen oordelen dat de minister heeft voldaan aan de Beleidsregel. Te meer niet nu door of namens de minister ook niet is onderzocht wat het effect is op de verkeersveiligheid van de combinatie van windturbines plus reclamemast plus toerit plus begroeiing over een lengte van 75 meter en van onbepaalde hoogte.

6.1.    Het door Ocean Outdoor en andere aangevoerde biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat als gevolg van de vier windturbines sprake is van een onaanvaardbaar verhoogd risico met betrekking tot de verkeersveiligheid en dat in strijd met artikel 3, derde lid, van de Beleidsregel geen aanvullend onderzoek is verricht.

De minister heeft er op gewezen dat Veghel Win(d)t in overeenstemming met artikel 3, derde lid, van de Beleidsregel een aanvullend onderzoek heeft laten uitvoeren. Dit onderzoek is ter beschikking gesteld bij de aanvraag voor de Wbr-vergunning. De minister geeft verder aan dat naar aanleiding van de passage op blz. 16 van het rapport van Rho van 10 oktober 2019, waar Ocean Outdoor en andere naar verwijzen, de adviseur verkeersveiligheid met betrekking tot de vergunningaanvraag heeft geadviseerd om het voorschrift van de (verkeersgeleidende) beplanting in de vergunning op te laten opnemen (zie voorschrift 7 van de Wbr-vergunning). Met dit vergunningvoorschrift, dat leidt tot afscherming van de voet van windturbine 2 en een natuurlijke verkeersgeleiding, zal een eventueel risico voor de verkeersveiligheid voldoende worden ondervangen, aldus de minister. De minister wijst verder op de Aanvullende analyse zichtbaarheid reclamemast die door de aanvrager is overgelegd waarin een analyse is gemaakt van de situatie op de A50 en de toerit. Uit die analyse blijkt volgens de minister dat er geen sprake is van verhoogd risico voor de verkeersveiligheid.

Ocean Outdoor en andere hebben geen tegenadvies overgelegd ter onderbouwing van hun stelling dat sprake is van een onaanvaardbaar verhoogd risico voor de verkeersveiligheid. Die stelling komt er op neer dat windturbine 2 voor extra afleiding zorgt, met name door de verminderde zichtbaarheid van de reclamemast. Voor zover zij verwijzen naar de passages in het rapport van Rho van 10 oktober 2019 en bijlage 1 van dat rapport blijkt daaruit, voor zover het om de verkeersveiligheid gaat door afleiding, enkel dat de positie van windturbine 2 een aandachtspunt is, maar dat zolang de windturbines geen bijzondere kenmerken bevatten de mate van afleiding geen noemenswaardige invloed zal hebben op de uitvoering van de rijtaak, mits extra geleiding ter hoogte van het puntstuk wordt aangebracht. Voorschrift 7 van de Wbr-vergunning voorziet in die geleiding.

Ocean Outdoor en andere worden verder niet gevolgd in de stelling dat er geen aanvullend onderzoek is gedaan. Naar aanleiding van de aanvraag is de aanvrager om nadere gegevens verzocht. Aan het besluit liggen met betrekking tot de externe veiligheid een rapport van Bosch & Van Rijn van 4 april 2019, een rapport van Rho van 18 juli 2019 en een rapport van Rho van 10 oktober 2019 ten grondslag. Bijlage 1 van het rapport van 10 oktober 2019 is het verslag van de zogenoemde expertmeeting. Verder is er ook een advies met betrekking tot de bermbeveiliging/geleiding aan het besluit ten grondslag gelegd. Ook is een aanvullende analyse gemaakt van de situatie ter plaatse.

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat wordt voldaan aan de Beleidsregel en de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de windturbines geen onaanvaardbaar veiligheidsrisico opleveren voor het verkeer op de A50.

Het betoog slaagt niet.

Handreiking Rijkswaterstaat

7.       Ocean Outdoor en andere betogen dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hun beroepsgrond met betrekking tot de Handreiking van Rijkswaterstaat "Beoordeling van Objecten langs Auto(snel)wegen" (hierna: de Handreiking). Zij voeren aan in beroep gemotiveerd te hebben dat de verleende vergunning strijdig is met het in deze Handreiking neergelegde beleid van de minister.

7.1.    De rechtbank is niet ingegaan op het door Ocean Outdoor en andere aangevoerde over de Handreiking. De Afdeling zal dit alsnog doen. Dit leidt echter niet tot het door Ocean Outdoor en andere gewenste doel, gelet op het navolgende.

Ocean Outdoor en andere hebben in beroep aangevoerd dat niet is getoetst aan de Handreiking en dat de vergunning daarmee in strijd is, omdat de verkeersveiligheid verslechtert en in de Handreiking is vermeld dat als Rijkswaterstaat inschat dat de verkeersveiligheid verslechtert door de plaatsing van een object binnen het beheergebied van de auto(snel)weg, dat een reden is voor afwijzing van een Wbr-aanvraag.

De minister heeft er op gewezen dat bij het verlenen van een Wbr-vergunning onder andere de volgende toetsingskaders gelden:

- De Beleidsregel;

- De Handreiking "Beoordeling van objecten langs auto(snel)wegen".

De minister stelt zich op het standpunt dat de Wbr-vergunning die is verleend aan Veghel Win(d)t is beoordeeld aan de hand van de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines. Een afzonderlijke afweging op grond van de Handreiking "Beoordeling van objecten langs auto(snel)wegen" heeft volgens hem niet plaatsgevonden. De minister wijst er op dat in de Handreiking "Beoordeling van objecten langs auto(snel)wegen" op blz. 8, paragraaf 2.1 onder slagboomcriterium 1, wordt verwezen naar de Beleidsregel. Door te toetsen aan de Beleidsregel is ook getoetst aan wat er nodig is in relatie tot criteria in de hierboven genoemde Handreiking. De minister stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijdigheid met de Handreiking "Beoordeling van objecten langs auto(snel)wegen".

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister met het voorgaande voldoende gemotiveerd dat de Wbr-vergunning niet in strijd is met de Beleidsregel of de Handreiking "Beoordeling van objecten langs auto(snel)wegen". Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat uit de door Ocean Outdoor en andere aangehaalde passage niet volgt dat als er negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid zijn, de Wbr-vergunning moet worden geweigerd. Bovendien heeft de minister zich, zoals hiervoor is overwogen onder 6.2, op het standpunt kunnen stellen dat de windturbines geen onaanvaardbaar veiligheidsrisico opleveren voor het verkeer op de A50.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Kos
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024

580