Uitspraak 202308013/1/V3


Volledige tekst

202308013/1/V3.
Datum uitspraak: 29 februari 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 22 december 2023 in zaak nr. NL23.34126 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 22 december 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Terpstra, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

Inleiding

1.       De vreemdeling heeft de Syrische nationaliteit. De staatssecretaris heeft zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat volgens hem op grond van de Dublinverordening Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij bij de toepassing van de Dublinverordening voor Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de vreemdeling geen reëel risico loopt dat hij na overdracht aan Bulgarije terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. Daarbij zal worden ingegaan op de omstandigheden in detentie, de toegang tot rechtsbijstand vanuit detentie en de situatie in de Bulgaarse opvangcentra.

De uitspraak van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft overwogen dat de Afdeling in haar uitspraken van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134, weliswaar heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije geen toegang tot de opvang hebben, maar dat zij zich in die uitspraken niet heeft uitgelaten over de detentieomstandigheden, toegang tot rechtsbijstand en de situatie in de opvangvoorzieningen in Bulgarije. Volgens de rechtbank zijn er in Bulgarije op deze punten fundamentele systeemfouten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid uit het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, bereiken. Daarvoor heeft de rechtbank van belang geacht dat uit de rapporten van de Asylum Information Database (hierna: AIDA), updates 2021 en 2022, van februari 2022 en maart 2023, volgt dat de omstandigheden in de meeste opvangcentra overweldigend ondermaats zijn en dat in die centra niet de meest basale diensten worden verleend, waaronder hygiënische omstandigheden en adequate voorzieningen, onder andere door problemen met ongedierte. Ook heeft de rechtbank van belang geacht dat veel geklaagd wordt over de kwaliteit en kwantiteit van maaltijden, wat veroorzaakt lijkt te worden door geldproblemen. Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat uit de rapporten van AIDA volgt dat de veiligheid in de opvangcentra onder druk staat door de aanwezigheid van smokkelaars, drugsdealers en sekswerkers. Over de situatie in detentiecentra heeft de rechtbank overwogen dat de verklaring van de vreemdeling over mishandeling door de Bulgaarse autoriteiten in lijn is met informatie uit algemene bronnen. Daarnaast heeft zij overwogen dat uit het rapport van AIDA van februari 2022 volgt dat vreemdelingen in detentie geen voorlichting krijgen over hun rechten in een taal die zij begrijpen, dat er een gebrek is aan rechtsbijstand en dat er geen automatische rechterlijke toetsing van de vrijheidsontneming plaatsvindt. Daarom kan volgens de rechtbank niet van de vreemdeling worden verwacht dat hij zich tot de Bulgaarse autoriteiten wendt om te klagen over de detentieomstandigheden. Gelet op het voorgaande had de staatssecretaris volgens de rechtbank eerst nader onderzoek moeten doen voordat hij zich op het standpunt kon stellen dat hij voor Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt, in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris de verklaringen van de vreemdeling dat hij in het Bulgaarse detentiecentrum is mishandeld door de autoriteiten en dat er een gebrek was aan voorzieningen in het opvangcentrum, ten onrechte niet bij deze beoordeling betrokken.

De grieven van de staatssecretaris

3.       De staatssecretaris betoogt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de opvangvoorzieningen, detentieomstandigheden en de rechtsbijstand fundamentele systeemfouten bevatten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid uit het arrest Jawo bereiken. Volgens hem volgt uit de beide rapporten van AIDA niet dat vreemdelingen geen rechtsbijstand kunnen krijgen in Bulgarije en als de toegang tot rechtsbijstand zou afhangen van non-gouvernementele organisaties (hierna: ngo’s), is dat niet als zodanig in strijd met internationale verplichtingen. De rechtbank heeft volgens de staatssecretaris dan ook ten onrechte overwogen dat van de vreemdeling niet mag worden verwacht dat hij zich beklaagt bij de Bulgaarse autoriteiten. Verder betoogt de staatssecretaris dat de verklaringen van de vreemdeling over mishandeling door de Bulgaarse autoriteiten in het detentiecentrum en over slechte hygiëne in het opvangcentrum, onvoldoende zijn om te oordelen dat hij aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat Bulgarije niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet.

De staatssecretaris betoogt in zijn tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om de asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank niet onderkend dat hij de aangevoerde omstandigheden heeft beoordeeld in het licht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij voldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat hij  ondanks de verantwoordelijkheid van Bulgarije de asielaanvraag aan zich moet trekken.

Het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het toetsingskader

4.       Bij de beoordeling welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling bij een van de lidstaten van de EU ingediend asielverzoek, gaat de staatssecretaris uit van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM (zie het arrest Jawo, punten 80 en 81).

4.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer haar uitspraken van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042 en ECLI:NL:RVS:2022:1043, over de situatie in Kroatië, is dat vermoeden weerlegbaar en is het aan de vreemdeling om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen worden afgeleid dat niet van dat vermoeden mag worden uitgegaan. Uit die uitspraken volgt verder hoe de vreemdeling invulling kan geven aan die verplichting en onder welke omstandigheden de staatssecretaris verplicht is nader onderzoek te doen in de aangezochte lidstaat.

4.2.    De Afdeling heeft in de uitspraken van 13 april 2022 ook het toetsingskader neergelegd aan de hand waarvan zij beoordeelt of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat hij van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en dat de vreemdeling geen reëel risico loopt dat hij bij terugkeer naar die lidstaat terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM.

In deze zaak betekent dat dat de Afdeling zal beoordelen of er aanknopingspunten zijn waaruit blijkt dat de asielprocedure in Bulgarije een fundamentele systeemfout bevat die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt en die relevant is voor de specifieke overdracht van Dublinclaimanten aan Bulgarije. De Afdeling verwijst naar het arrest Jawo, punten 83-85 en 91-93.

Eerdere uitspraken van de Afdeling over de situatie in Bulgarije

5.       De Afdeling heeft in haar al genoemde uitspraken van 16 augustus 2023 overwogen dat niet is gebleken dat aan Bulgarije overgedragen Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Verder heeft de Afdeling overwogen dat een Dublinclaimant na overdracht aan Bulgarije in beginsel toegang heeft tot opvang. Daarbij heeft de Afdeling van belang geacht dat uit het rapport van AIDA van maart 2023 (abusievelijk vermeld als 2022) volgt dat een aan Bulgarije overgedragen Dublinclaimant wordt overgebracht naar een opvangcentrum, dan wel naar een gesloten uitzetcentrum als de asielaanvraag tijdens diens afwezigheid definitief is afgewezen. Ook heeft de Afdeling bij haar beoordeling betrokken dat uit het rapport van AIDA volgt dat slechts 61 procent van de opvangplekken bezet is. Daarnaast heeft de Afdeling overwogen dat de betrokken vreemdelingen zich tot de Bulgaarse autoriteiten kunnen wenden om te klagen over de door hen naar voren gebrachte mishandelingen in detentie en slechte omstandigheden waaronder een quarantainemaatregel zou zijn uitgevoerd.

5.1.    In haar uitspraak van 16 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3806, heeft de Afdeling overwogen dat uit het rapport van AIDA van februari 2022 volgt dat een vreemdeling in Bulgarije beroep kan instellen tegen een eventuele afwijzing van een asielverzoek met behulp van rechtsbijstand. Ook heeft de Afdeling overwogen dat uit dit rapport volgt dat medische basiszorg beschikbaar is in de opvangcentra. Over de verklaringen van de vreemdeling dat hij een week onder slechte omstandigheden gedetineerd is geweest in Bulgarije en dat hij daarna is mishandeld, heeft de Afdeling overwogen dat daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat de vreemdeling na overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Dit omdat de vreemdeling niet heeft geprobeerd om over de gestelde misstanden te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten of (hoogste) rechter en omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat klagen bij voorbaat zinloos was.

Beoordeling van grief 1: detentie en toegang tot rechtsbijstand

6.       De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheden in detentiecentra en de toegang tot rechtsbijstand tot het oordeel leiden dat er in Bulgarije fundamentele systeemfouten zijn die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid uit het arrest Jawo bereiken. Dit volgt uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2023. Daarbij is van belang dat ook in dit geval de vreemdeling niet heeft geprobeerd om zich te beklagen bij de Bulgaarse autoriteiten of (hoogste) rechter over de omstandigheden in het detentiecentrum, terwijl de staatssecretaris dat wel van hem mag verwachten. Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, hebben advocaten en medewerkers van ngo’s bovendien toegang tot de detentiecentra en komt in ieder geval het Bulgarian Helsinki Committee wekelijks op bezoek (rapport van AIDA van maart 2023, p. 98).

Beoordeling van grief 1: de situatie in de opvangcentra

6.1.    De staatssecretaris betoogt verder terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de opvangvoorzieningen in Bulgarije zo slecht zijn dat sprake is van een fundamentele systeemfout die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid uit het arrest Jawo bereikt. Hoewel uit het AIDA-rapport van maart 2023 volgt dat de opvangvoorzieningen sinds 2015 onder druk staan door achterstallig onderhoud en slechte hygiënische omstandigheden, volgt uit dat rapport ook dat de Bulgaarse autoriteiten voorzien in accommodatie in verschillende open opvangcentra, dat zij daar per persoon dagelijkse drie maaltijden aanbieden en dat er gratis toegang tot de basisgezondheidszorg is (p. 72). Verder volgt daaruit dat de opvangcentra hun maximale bewonersaantal niet hebben bereikt en dat door middel van donaties wordt voorzien in onder andere bedden, hygiëneproducten, medicijnen en schoolboeken (p. 76-77). Daarnaast voorzien de autoriteiten sinds mei 2022 maandelijks in gerichte veiligheidsinspecties en ongediertebestrijding in alle opvangcentra (p. 77-78).

Hoewel het rapport bevestigt dat er in de opvangcentra problemen zijn met het onderhoud van de voorzieningen, ongedierte, de hygiëne, het eten en de ongewenste toegang van verdachte personen, volgt hieruit niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Bovendien kan de vreemdeling zich tot de Bulgaarse autoriteiten wenden als hij problemen ervaart in de opvang, omdat niet is gebleken dat zij hem niet kunnen of willen helpen.

Conclusie over grief 1

6.2.    Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar het arrest van het EHRM van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712, punten 93 en 120. De grief slaagt.

Beoordeling van grief 2: artikel 17 van de Dublinverordening

7.       De staatssecretaris betoogt in zijn tweede grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in de verklaringen van de vreemdeling over mishandeling en het gebrek aan voorzieningen geen aanleiding ziet om de asielaanvraag in behandeling te nemen krachtens artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De vreemdeling heeft zijn verklaringen over wat hem eerder in Bulgarije zou zijn overkomen niet onderbouwd en daarmee is niet gebleken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. Daarnaast volgt uit de overwegingen hiervoor dat er in het algemeen geen aanleiding is om te veronderstellen dat de vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De grief slaagt.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 22 december 2023 in zaak nr. NL23.34126;

III.      verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

w.g. Sevenster
voorzitter

w.g. Van de Kolk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2024

962