Uitspraak 202206798/1/V3


Volledige tekst

202206798/1/V3.
Datum uitspraak: 16 augustus 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 22 november 2022 in zaak nr. NL22.18219 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 22 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris en de vreemdeling hebben op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. Zij hebben op elkaars reacties gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 april 2023, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C.M.E. Schijvenaars, advocaat te Vlissingen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, mr. D.P.A. van Laarhoven en S.Q. Sandifort, MSc, zijn verschenen. De zaak is gelijktijdig behandeld met zaken nrs. 202204655/1/V3, 202205945/1/V3 en 202206794/1/V3.

Overwegingen

Inleiding

1.       De vreemdeling heeft de Syrische nationaliteit. De staatssecretaris heeft zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat volgens hem op grond van de Dublinverordening Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is hierbij het uitgangspunt. Dat houdt het vermoeden in dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. De vreemdeling wil niet terug naar Bulgarije, omdat hij vreest dat hij na overdracht het slachtoffer wordt van een zogeheten "pushback". Dat betekent dat hij vreest dat hij vanuit Bulgarije wordt doorgestuurd naar een derde land zonder dat hij in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen doen en zonder dat hij daar een asielprocedure heeft kunnen doorlopen.

Kern van deze uitspraak, leeswijzer en bronnen

2.       In deze uitspraak oordeelt de Afdeling dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij bij de toepassing van de Dublinverordening voor Bulgarije terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt dat hij bij terugkeer naar Bulgarije terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. In de overwegingen hierna legt de Afdeling uit hoe zij tot dat oordeel komt. Na een korte weergave van de uitspraak van de rechtbank en de grief van de vreemdeling (onder 3 en 3.1), begint de Afdeling met een weergave van het toetsingskader (onder 4-4.3). Vervolgens bespreekt zij de pushbackproblematiek (onder 4.4-4.10) en de toegang tot de Bulgaarse opvangvoorzieningen (onder 4.11-4.13). Daarna bespreekt de Afdeling de persoonlijke situatie van de vreemdeling (onder 5-5.1). Aan het eind van de uitspraak gaat de Afdeling in op de prejudiciële vragen die door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, aan het Hof van Justitie zijn voorgelegd over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel (onder 6-6.3).

2.1.    De vreemdeling heeft ter staving van zijn betoog onder meer gewezen op delen van het rapport van Asylum Information Database (hierna: AIDA) van 23 februari 2022, de nieuwsberichten van de European Council on Refugees and Exiles (hierna: ECRE) van 10 september 2021 en van 25 februari 2022, en de stukken van VluchtelingenWerk Nederland, ‘Veelgestelde Vragen Bulgarije Dublinterugkeerders & statushouders 2021’, van 23 juli 2021, en ‘Veelgestelde Vragen - Dublinterugkeerders Bulgarije’ van juli 2022. De Afdeling heeft deze en andere door partijen aangehaalde bronnen in een overzicht geplaatst en als bijlage aan deze uitspraak gehecht. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

De uitspraak van de rechtbank en het hoger beroep

3.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris geen nader onderzoek hoeft te doen naar het risico voor aan Bulgarije overgedragen Dublinclaimanten om door de Bulgaarse autoriteiten te worden uitgezet zonder dat zij de asielprocedure kunnen doorlopen. De staatssecretaris bestrijdt niet dat er in Bulgarije pushbacks plaatsvinden. Pushbacks worden in zijn algemeenheid aangemerkt als een fundamentele systeemfout in de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. De rechtbank heeft verder bij haar beoordeling betrokken dat de informatie waar de vreemdeling naar heeft verwezen geen concreet aanknopingspunt vormt voor het oordeel dat vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening op basis van een (fictief) claimakkoord worden overgedragen in Bulgarije te maken krijgen met pushbacks. Dat pushbacks aan de buitengrenzen plaatsvinden en dat Dublinclaimanten zich in de regel vrij op het grondgebied van Bulgarije kunnen bewegen, is volgens de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat de vreemdeling een reëel risico loopt om daarvan slachtoffer te worden. De situatie in Bulgarije is daarom volgens haar niet te vergelijken met de situatie in Kroatië, die de Afdeling heeft beoordeeld in de uitspraken van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042 en ECLI:NL:RVS:2022:1043.

3.1.    De vreemdeling komt met zijn enige grief op tegen dit oordeel van de rechtbank. Volgens hem is er sprake van een stijging in het aantal personen dat slachtoffer wordt van pushbacks. Daarbij wijst hij op uiteenlopende rechtspraak van de zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag over deze rechtsvraag. In verschillende uitspraken is de rechtbank namelijk wel tot de conclusie gekomen dat de pushbackpraktijk in Bulgarije ook relevant is voor Dublinclaimanten en dat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije.

Beoordeling

Het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het toetsingskader

4.       De staatssecretaris beoordeelt welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling ingediend asielverzoek. Hierbij gaat hij uit van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM (zie het arrest van het Hof van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 80 en 81).

4.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer haar uitspraken van 13 april 2022, over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië, is dat vermoeden weerlegbaar en ligt het op de weg van een vreemdeling om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen worden afgeleid dat niet langer van dat vermoeden mag worden uitgegaan. Uit die uitspraken volgt verder hoe een vreemdeling invulling kan geven aan die bewijslast en onder welke omstandigheden de staatssecretaris nader onderzoek moet doen in de aangezochte lidstaat.

4.2.    De Afdeling heeft in de uitspraken van 13 april 2022 ook het toetsingskader beschreven aan de hand waarvan zij beoordeelt of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en dat een vreemdeling geen reëel risico loopt dat hij bij terugkeer naar de aangezochte lidstaat terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM.

4.3.    In deze zaak betekent dat concreet dat de Afdeling het oordeel van de rechtbank zal toetsen over de vraag of er aanknopingspunten zijn dat de asielprocedure in Bulgarije een fundamentele systeemfout bevat die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt en die relevant is voor de specifieke overdracht van Dublinclaimanten aan Bulgarije. De Afdeling verwijst naar het al genoemde arrest Jawo, punten 83-85 en 91-93.

De situatie in Bulgarije: pushbacks

4.4.    In de door de vreemdeling aangehaalde bronnen wordt gesproken over indirecte en directe pushbacks. Uit het oogpunt van duidelijkheid heeft de Afdeling op de zitting met partijen besproken wat deze begrippen inhouden. Hier komt de Afdeling onder 4.6 op terug.

4.5.    Tussen partijen is het niet in geschil dat pushbacks in Bulgarije op systematische wijze en op zeer grote schaal plaatsvinden en dat daarbij veel individuen zijn betrokken. Zij zijn het er niet over eens of pushbacks alleen plaatsvinden aan de buitengrenzen of ook verder landinwaarts in Bulgarije, en in het verlengde daarvan dus of er aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten ook een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van de pushbacks. De Afdeling komt tot het oordeel dat de rechtbank deze vragen terecht ontkennend heeft beantwoord. Dat legt zij hieronder uit.

4.6.    De Afdeling betrekt ten eerste bij haar oordeel dat uit de door de vreemdeling voorafgaand aan en tijdens de zitting overgelegde documentatie blijkt dat er in Bulgarije aan de buitengrens sprake is van een wijdverspreide pushbackpraktijk, maar niet dat pushbacks ook verder landinwaarts plaatsvinden. Alleen in het nieuwsbericht van de ECRE van 10 september 2021 staat dat het Bulgaarse Helsinki Comité meldt dat er 1.064 indirecte pushbacks (van vreemdelingen die zich op of rondom het grensgebied bewegen) en 323 directe pushbacks (van vreemdelingen die zich verder landinwaarts op het grondgebied bewegen) waren in de eerste acht maanden van 2021. Uit de uitleg die de staatssecretaris op de zitting heeft gegeven, begrijpt de Afdeling dat uit het onderliggende brondocument bij dit nieuwsbericht blijkt dat de pushbacks alleen in het grensgebied plaatsvinden. De vreemdeling heeft die uitleg niet weersproken.

4.7.    De Afdeling betrekt ten tweede bij haar oordeel dat uit de door de vreemdeling overgelegde informatie niet blijkt dat Dublinclaimanten ook een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. De vreemdeling heeft op de zitting bij de Afdeling erkend dat er geen informatie bekend is waaruit dit blijkt. In dit kader acht de Afdeling ook van belang dat uit het meest recente rapport van AIDA van maart 2022 volgt dat er in beginsel geen obstakels voor Dublinclaimanten zijn om toegang tot het Bulgaarse grondgebied te krijgen na overdracht. Daarnaast blijkt uit een mailwisseling tussen VluchtelingenWerk Nederland en haar zusterorganisatie in Bulgarije dat volgens Bulgaarse rechtshulpverleners de kans uitermate klein is dat Dublinclaimanten slachtoffer worden van pushbacks. De informatie uit het door de vreemdeling aangehaalde blog van het Center for Legal Aid van 7 juli 2022, is onvoldoende om het consistente beeld dat uit bovengenoemde rapportages volgt, in twijfel te trekken. In het blog staat weliswaar dat er meldingen zijn gedaan van asielzoekers die illegaal zijn uitgezet nadat zij al een asielaanvraag hadden ingediend, maar hieruit blijkt niet dat hierbij ook Dublinclaimanten waren betrokken. Verder is het relevant dat er, behalve de juridische verschillen tussen Dublinclaimanten en asielzoekers, blijkens de overgelegde informatie ook verschillen zijn in hun feitelijke situatie, met name de manier waarop zij het land bereiken. Daardoor is de informatie over de situatie van asielzoekers niet zonder meer van overeenkomstige toepassing op de situatie van Dublinclaimanten.

4.8.    De Afdeling betrekt ten derde de beperkte bewegingsvrijheid van Dublinclaimanten bij haar oordeel. Volgens artikel 7, eerste lid, van de Opvangrichtlijn kunnen verzoekers zich vrij bewegen op het grondgebied van de lidstaat of binnen een hun daartoe door die lidstaat aangewezen gebied. Maar in dit licht heeft de staatssecretaris gewezen op de Engelse vertaling van de Bulgaarse Asylum and Refugees Act, meer specifiek op artikel 29, tweede lid, en artikel 30, zesde lid, van die wet, waarin staat:

"Art. 29. […] (1) During the proceedings the foreigner shall have the right:

[…] 2. […] to travel within the borders of defined area in the territory of Republic of Bulgaria;"

"Art. 30. (1) […] During the proceedings the foreigner shall be obliged:

[…] 6. not to enter the border zone of the Republic of Bulgaria without a due permit;"

4.9.    Hieruit volgt dat Dublinclaimanten niet zonder toestemming in het Bulgaarse grensgebied mogen komen. Daarnaar gevraagd heeft de vreemdeling op de zitting bij de Afdeling te kennen gegeven dat hij er ook van uitgaat dat Dublinclaimanten zich niet vrij mogen begeven binnen het grensgebied.

4.10.  De drie bovengenoemde redenen moeten in samenhang worden bezien met de door de staatssecretaris verstrekte informatie dat Dublinclaimanten gereguleerd op het vliegveld van de stad Sofia worden overgedragen nadat overleg tussen de staatssecretaris en de Bulgaarse autoriteiten heeft plaatsgevonden. Hierbij is dus ook relevant dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat pushbacks ook buiten het grensgebied plaatsvinden. De Afdeling komt op basis van deze informatie tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat Dublinclaimanten geen reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks in Bulgarije.

De situatie in Bulgarije: toegang tot opvang

4.11.  Partijen zijn het er ook niet over eens of Dublinclaimanten na de feitelijke overdracht aan Bulgarije toegang hebben tot opvang. De Afdeling komt tot de conclusie dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Dat legt zij hieronder uit.

4.12.  Uit het rapport van AIDA van maart 2022 volgt dat een Dublinclaimant na overdracht aan Bulgarije wordt overgebracht naar een opvangcentrum of naar een gesloten uitzetcentrum. Welke van deze twee opties voor een vreemdeling geldt, is afhankelijk van het verloop van de asielprocedure in Bulgarije tijdens de afwezigheid van een vreemdeling. Als de asielaanvraag inhoudelijk is afgewezen tijdens zijn afwezigheid en als dit besluit definitief is geworden, dan heeft een vreemdeling geen toegang tot opvang en dan wordt hij overgebracht naar een gesloten uitzetcentrum. Als de procedure is geschorst of beëindigd vanwege het vertrek van een vreemdeling en de procedure wordt heropend voor een inhoudelijke behandeling als een vreemdeling is teruggekeerd, dan heeft een vreemdeling in beginsel wel toegang tot opvang. De toegang tot de opvang in dat geval is afhankelijk van de nationale capaciteit en beschikbaarheid. De Afdeling leidt hieruit af dat een Dublinclaimant bij terugkeer naar Bulgarije in beginsel toegang heeft tot opvang.

4.13.  Anders dan de vreemdeling betoogt, volgt uit een mogelijk tekort aan opvangplekken en de omstandigheid dat kwetsbare asielzoekers wel gegarandeerd opvang krijgen, niet dat hij als Dublinclaimant geen toegang tot opvang heeft. Over het mogelijke tekort aan opvangplekken heeft de staatssecretaris op de zitting bij de Afdeling terecht betoogd dat uit het rapport van AIDA van maart 2022 volgt dat maar 61% van de opvangplekken bezet is en dat de enkele rekensom dat er 20.000 mensen instromen terwijl er 3932 plekken beschikbaar zijn, onvoldoende is om een tekort aan opvangplekken aannemelijk te maken. Bulgarije is een doorreisland omdat het zich aan de buitengrens van de EU bevindt. In de praktijk blijkt dat niet elke vreemdeling die Bulgarije inreist, daadwerkelijk in de opvang in Bulgarije blijft. Dit is ook in lijn met de eigen verklaring van de vreemdeling dat hij in Bulgarije een nacht in de opvang heeft verbleven en dat hij daarna de opvang heeft verlaten. Alles bij elkaar komt de Afdeling tot de conclusie dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Bulgarije geen toegang tot opvang hebben.

De situatie van de vreemdeling

5.       Zelfs als niet ernstig hoeft te worden gevreesd voor systeemfouten in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen in de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, kan een vreemdeling alleen worden overgedragen in het kader van de Dublinverordening als uitgesloten is dat die overdracht een reëel en bewezen risico inhoudt dat de vreemdeling wordt onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM (zie het al genoemde arrest Jawo, punt 87). De bewijslast op dit punt ligt bij de vreemdeling.

5.1.    De vreemdeling heeft verklaard dat hij eerder bij de grens van Bulgarije is aangehouden en dat hij daar het slachtoffer is geworden van een indirecte pushback naar Turkije. Hoewel dit zeer ernstig is, is dit onvoldoende voor het oordeel dat er een risico bestaat dat de vreemdeling na overdracht aan Bulgarije aan een schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM wordt blootgesteld. De vreemdeling wordt nu namelijk als Dublinclaimant aan Bulgarije overgedragen en uit de door hem overgelegde informatie blijkt niet dat Dublinclaimanten ook een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. De Afdeling verwijst hiervoor naar wat zij onder 4.7 heeft overwogen. De vreemdeling stelt verder dat hij twintig dagen in detentie heeft gezeten en dat hij daar is mishandeld. Hij heeft op de zitting bij de Afdeling echter verklaard dat hij niet weet of dit vreemdelingendetentie was of een quarantainemaatregel vanwege de coronapandemie. Het is ook niet gebleken dat de vreemdeling heeft geprobeerd om bij de Bulgaarse autoriteiten of de Bulgaarse (hoogste) rechter hierover te klagen. De vreemdeling heeft daarnaast verklaard dat hij geen beslissing op zijn asielverzoek heeft ontvangen, omdat hij Bulgarije al had verlaten op de dag dat hij zijn vingerafdrukken moest afgeven. Daarom is niet vast komen te staan of de Bulgaarse autoriteiten wel zijn toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het asielverzoek van de vreemdeling of dat de procedure voortijdig is beëindigd omdat de vreemdeling vertrokken is (artikel 28, eerste lid, van de Procedurerichtlijn). Met het voorgaande heeft hij dus niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM.

Prejudiciële vragen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

6.       Zoals de Afdeling in de uitspraak van 8 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2644, onder 5.1 en 5.1.1 heeft overwogen, kunnen de prejudiciële vragen die de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, aan het Hof heeft voorgelegd in de al genoemde uitspraak van 15 juni 2022, voor een situatie als deze worden beantwoord aan de hand van de rechtspraak van het Hof. De Afdeling ziet daarom ook in dit geval geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van die vragen. De Afdeling wijst op de arresten van het Hof van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punten 13 en 14, en van 6 oktober 2021, Consorzio Italian Management, ECLI:EU:C:2021:799, punt 36.

6.1.    Uit het arrest van het Hof van 21 december 2011, N.S. e.a., ECLI:EU:C:2011:865, punten 82-86, en het al genoemde arrest Jawo, punten 85, 90 en 91, volgt namelijk dat een lidstaat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan als in de lidstaat waarnaar een asielzoeker zou worden overgedragen sprake is van fundamentele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen en die tekortkomingen ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest.

6.2.    Ook volgt uit de arresten van 16 februari 2017, C.K. e.a., ECLI:EU:C:2017:127, punten 63-65 en punt 96, en Jawo, punt 87, dat als niet ernstig hoeft te worden gevreesd voor systeemfouten, een asielzoeker alleen kan worden overgedragen als die overdracht geen reëel en bewezen risico inhoudt dat deze asielzoeker wordt onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. De Afdeling wijst ter vergelijking op het arrest van het EHRM van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712, paragraaf 120.

6.3.    Gelet op wat de Afdeling onder 4.4-5.1 heeft overwogen, leiden de tekortkomingen in het asielsysteem in Bulgarije er niet toe dat voor Dublinclaimanten in het algemeen of voor deze vreemdeling specifiek een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM.

Conclusie

7.       De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris terecht voor Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan en dat door overdracht van de vreemdeling aan Bulgarije geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM. De grief faalt.

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.

w.g. Verburg
voorzitter

w.g. Schippers
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023

873-985

BIJLAGE

1.       Uitspraak van het Tribunale Ordinario di torino, R.G. 23165/2020;

2.       Bron van VluchtelingenWerk Nederland, ‘Veelgestelde Vragen Bulgarije Dublinterugkeerders & statushouders 2021’, 23 juli 2021;

3.       Nieuwsbericht van de European Council on Refugees and Exiles (ECRE), ‘Bulgaria: Pushbacks Escalate as Government Discusses Reinforcements at Borders’, 10 september 2021;

4.       Rapport van de European Union Agency for Fundamental Rights (FRA), ‘Migration: Key fundamental rights concerns’, 24 september 2021;

5.       Rapport van Asylum Information Database (AIDA), ‘Country Report: Bulgaria (2021 Update)', februari 2022;

6.       Nieuwsbericht van de European Council on Refugees and Exiles (ECRE), ‘AIDA 2021 Update: Bulgaria’, 25 februari 2022;

7.       Rapport van Asylum Information Database (AIDA), ‘Country Report: Bulgaria (2022 Update)', maart 2022;

8.       Rapport van Amnesty International, ‘Amnesty International Report 2021/22; The State of the World's Human Rights; Bulgaria 2021‘, 29 maart 2022;

9.       Bron van VluchtelingenWerk Nederland, ‘Veelgestelde Vragen - Dublinterugkeerders Bulgarije’, juli 2022;

10.     Blog van het Center for Legal Aid, ‘Escalation of Push-backs from Bulgaria’s borders’, 7 juli 2022;

11.     Nieuwsbericht van DETAINED, ‘Public Statement on the forcible expulsion of Afghani man granted humanitarian status in Bulgaria’, 4 augustus 2022;

12.     Rapport van VluchtelingenWerk Nederland, Commissie Strategisch Procederen, 2 december 2022;

13.     Artikel van Lighthouse Reports, ‘Shot for seeking asylum’, 5 december 2022;

14.     Bron van het Border Violence Monitoring Network, ‘Black Book of Pushbacks’, Volume III, 7 december 2022;

15.     Artikel van Amnesty International, ‘EU: Holding people at unofficial detention sites an ‘intentional tactic’ to avoid scrutiny, 8 december 2022;

16.     Artikel van Lighthouse Reports, ‘Europe’s Black Sites’, 8 december 2022;

17.     Rapport van de European Union Agency for Asylum (EUAA), ‘Asylum Report 2022’, 2022;

18.     Rapport van de U.S. Department of State, ‘Bulgaria 2022 Human Rights Report’;

19.     Rapport van het Bulgarian Helsinki Committee, ‘Annual Report on Status Determination Procedure in Bulgaria 2022’, 31 januari 2023;

20.     Nieuwsbericht van International Business Times, ‘Bulgaria Accused Of Brutal Border Pushbacks’, 8 februari 2023;

21.     Bulgaarse Asylum and Refugees Act.