Uitspraak 202302540/1/V3 en 202302540/2/V3


Volledige tekst

202302540/1/V3 en 202302540/2/V3.
Datum uitspraak: 16 oktober 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 17 april 2023 in zaak nr. NL23.1831 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 17 april 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P. Kramer-Ograjensek, advocaat te Sittard, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.       De door de staatssecretaris in zijn enige grief opgeworpen rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije, heeft de Afdeling beantwoord in haar uitspraken van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134, onder 4.4 tot en met 4.13. Uit die uitspraken volgt dat de grief slaagt.

2.       Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De voorzieningenrechter beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.

3.       De vreemdeling heeft betoogd dat hij in Bulgarije geen toegang heeft tot rechtsbijstand. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn betoog naar het rapport van Asylum Information Database van 23 februari 2022 over Bulgarije (hierna: het AIDA-rapport). Uit dit rapport volgt weliswaar dat in 2021 artikel 22 van de Procedurerichtlijn, dat rechtsbijstand bij een eerste aanvraag vereist, nog niet omgezet was, maar daaruit volgt ook dat een vreemdeling tegen een eventuele afwijzing van het asielverzoek met behulp van rechtsbijstand beroep kan instellen. Dit is in lijn met artikel 20 en 21 van de Procedurerichtlijn. De beroepsgrond faalt.

4.       De vreemdeling heeft ook betoogd dat hij in Bulgarije geen toegang heeft tot de voor hem noodzakelijke gezondheidszorg. Deze toegang is voor hem essentieel omdat hij suïcidale gedachten heeft. De vreemdeling heeft bij zijn zienswijze in dat kader ook zijn patiëntendossier overgelegd. Uit dit dossier blijkt echter niet dat de vreemdeling een specialistisch zorg- en behandeltraject nodig heeft voor zijn psychische klachten. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij behoefte heeft aan meer dan medische basiszorg, of dat deze zorg in Bulgarije van onvoldoende niveau is. Daarbij komt dat uit het door de vreemdeling aangehaalde AIDA-rapport weliswaar volgt dat er in Bulgarije (ook) voor Dublinclaimanten obstakels in de vorm van wachttijden bestaan voor de toegang tot bepaalde vormen van gezondheidszorg, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat Dublinclaimanten structureel geen toegang tot medische basiszorg krijgen. Uit het AIDA-rapport volgt juist dat medische basiszorg voor Dublinclaimanten, ook in de opvangcentra, beschikbaar is. De vreemdeling heeft met de door hem overgelegde c.q. aangehaalde stukken daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij in Bulgarije geen toegang zal hebben tot de voor hem benodigde zorg. De beroepsgrond faalt.

5.       De vreemdeling heeft ook betoogd dat hij een week gedetineerd was in Bulgarije onder slechte omstandigheden, dat hij na deze detentie is mishandeld, dat hij gedwongen is om zijn vingerafdrukken af te geven en dat hij Bulgarije vervolgens heeft verlaten. De vreemdeling heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij onrechtmatig in detentie heeft gezeten. Hij heeft ook verklaard dat hij niet heeft geprobeerd om hierover bij de Bulgaarse autoriteiten of de Bulgaarse (hoogste) rechter te klagen en heeft niet aannemelijk dat klagen bij voorbaat zinloos was. De vreemdeling heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij na overdracht aan Bulgarije aan een schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM wordt blootgesteld. De beroepsgrond faalt.

6.       De vreemdeling heeft ten slotte betoogd dat zijn asielaanvraag op grond van artikel 16 van de Dublinverordening inhoudelijk in Nederland behandeld moet worden, omdat zijn zus en haar zoontje in Nederland wonen en zij afhankelijk zouden zijn van zijn steun. Met het betoog dat zijn zus zwanger is van haar tweede kindje en dat hij zijn zus helpt in het huishouden en met de zorg voor haar zoontje, heeft de vreemdeling echter niet aannemelijk gemaakt dat zijn zus voor de voor haar benodigde zorg afhankelijk is van hem of dat deze zorg alleen door hem kan worden verleend. De beroepsgrond faalt.

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       Omdat op het hoger beroep is beslist, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 17 april 2023 in zaak nr. NL23.1831;

III.      verklaart het beroep ongegrond;

IV.     wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

w.g. De Poorter
voorzieningenrechter

w.g. Van de Kolk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2023

347-985