Uitspraak 201908317/3/R1


Volledige tekst

201908317/3/R1.
Datum uitspraak: 17 januari 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       Speelpark Oud Valkeveen B.V. (hierna: Oud Valkeveen), gevestigd te Naarden, gemeente Gooise Meren,
2.       Stichting Behoud Gooise Heide (hierna: SBGH), gevestigd te Bussum, gemeente Gooise Meren,
3.       Vereniging Vrienden van ’t Gooi (hierna: VVG), gevestigd te Huizen, gemeente Huizen,
4.       Stichting De Limiten en Valkeveen (hierna: De Limiten), gevestigd te Naarden, gemeente Gooise Meren, en anderen,
5.       Stichting Natuur en Landschap het Gooi (hierna: SNLG), gevestigd te Bussum, gemeente Gooise Meren,
6.       Stichting St. Michael van het Internationaal Theosofisch Centrum (hierna: SMITC), gevestigd te Naarden, gemeente Gooise Meren, en anderen,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Gooise Meren,
verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 6 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:7, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending daarvan de gebreken in het besluit van 9 oktober 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oud Valkeveen e.o. 2019" te herstellen.

Bij beschikking van 1 juli 2021 heeft de Afdeling op verzoek van de raad de bij de tussenuitspraak bepaalde termijn verlengd tot en met 15 maart 2022.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het bestemmingsplan "Oud Valkeveen e.o. 2019" bij besluit van 9 maart 2022 opnieuw, gewijzigd vastgesteld (hierna: het herstelbesluit).

Oud Valkeveen, VVG en De Limiten hebben hierover zienswijzen naar voren gebracht.

SNLG en SMITC en anderen hebben beroep ingesteld tegen het herstelbesluit.

De raad heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

SNLG en De Limiten hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 31 januari 2023, waar VVG, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], De Limiten, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], [gemachtigde C], [gemachtigde D] en ir. W. Liefting, bijgestaan door mr. A. Franken van Bloemendaal, advocaat te Amsterdam, SNLG, vertegenwoordigd door mr. P.B.Ph.M. Bogaers, SMITC en anderen, vertegenwoordigd door mr. A. Franken van Bloemendaal, advocaat te Amsterdam, en de raad college, vertegenwoordigd door mr. Q.W.J. de Ruijter, M.A. Snijder, S. Zwerver en F. Bruens, zijn verschenen.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1.       Het bestemmingsplan heeft betrekking op het speelpark Oud Valkeveen. Dat wordt aan de zuidzijde begrensd door de Oud Huizerweg/Meentweg en aan de noordzijde begrensd door het Gooimeer. Het speelpark ligt op korte afstand van het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever en het gebied Gooise Noordflank dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN). Het plan maakt de voortzetting en uitbreiding van het speelpark mogelijk. Het speelpark heeft onder meer een buiten- en binnenspeeltuin, een strand, horecavoorzieningen en een theater. Verspreid over het park bevinden zich een aantal gebouwen en ongeveer 40 speel- en attractietoestellen. Aan de zuid- en zuidoostzijde van het park bevindt zich een parkeerterrein met ongeveer 500 parkeerplaatsen. Vanwege parkeerproblemen is in 2018 een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van een weiland aan de westzijde van het park als overloopparkeerterrein op maximaal 20 dagen per jaar voor 10 jaar. Deze tijdelijke parkeermogelijkheid is ook in het bestemmingsplan opgenomen. Omdat dit een tijdelijke oplossing is, is in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het mogelijk wordt om aan de oostzijde van het speelpark in het bos te parkeren. Verder voorziet het plan in de horeca-exploitatie van het pannenkoekenrestaurant ’t Vossenhol.

2.       De tussenuitspraak is gedaan naar aanleiding van de beroepen van Oud Valkeveen, SBGH, VVG en De Limiten en anderen. Daarin heeft de Afdeling diverse gebreken in het besluit van 9 oktober 2019 geconstateerd. Het besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Ook berust het in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering.

3.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, zijn de beroepen van Oud Valkeveen, SBGH, VVG en De Limiten en anderen, voor zover het beroep van De Limiten en anderen ontvankelijk is, tegen het besluit van 9 oktober 2019 gegrond. Dit besluit moet wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb worden vernietigd.

Herstelbesluit

4.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling verschillende gebreken geconstateerd. De Afdeling heeft de raad opgedragen om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de gebreken in het besluit van 9 oktober 2019 te herstellen. De raad moet daarvoor aan de opdrachten zoals verwoord in de overwegingen 11, 14, 20, 22, 24, 27, 29, 32, 34, 36 en 38 van de tussenuitspraak voldoen.

5.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het herstelbesluit genomen en het bestemmingsplan, onder meer naar aanleiding van twee aangenomen amendementen, opnieuw, gewijzigd vastgesteld. In paragraaf 1.2 van de plantoelichting is beschreven op welke wijze de geconstateerde gebreken volgens de raad zijn hersteld. De amendementen hebben betrekking op de openingstijden en het gebruik van het parkeerterrein zoals voorzien in de betreffende wijzigingsbevoegdheid.

6.       Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het herstelbesluit onderdeel van dit geding. Daarom worden de beroepen van Oud Valkeveen, SBGH, VVG en De Limiten en anderen geacht ook gericht te zijn tegen dit besluit. Hierna zal de Afdeling aan de hand van de naar voren gebrachte zienswijzen beoordelen of de raad met het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan heeft voldaan aan de opdrachten in de tussenuitspraak.

7.       Oud Valkeveen, de eigenares van het park, is het niet eens met het herstelbesluit. Zij heeft geaccepteerd dat haar exploitatiemogelijkheden tot op zekere hoogte worden ingeperkt, maar vindt het voorliggend bestemmingsplan te beperkend voor haar bedrijfsvoering. In het bijzonder wijst Oud Valkeveen op de beperkingen die zijn gesteld aan de openingstijden en het bosparkeerterrein. Er bestaat volgens haar geen reden voor deze vergaande beperkingen.

8.       Verder zijn SNLG, SMITC en anderen en degenen die zich bij het beroep van De Limiten en anderen hebben gevoegd, tegen het bestemmingsplan in beroep gekomen. Zij zijn allen niet tegen de aanwezigheid van het speelpark, maar vinden het niet acceptabel dat ten behoeve van een parkeerterrein een stuk natuur verdwijnt. Er is onvoldoende onderzocht wat de gevolgen van de wijzigingsbevoegdheid zijn waarmee parkeren in het bos mogelijk wordt gemaakt. SMITC en anderen en degenen die zich bij het beroep van De Limiten en anderen hebben gevoegd, kunnen zich niet verenigen met de jaarrond opening van het park. SNLG vreest dat het plan gevolgen zal hebben voor de natuur.

Procedurele aspecten

Ontvankelijkheid

9.       Vanwege het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen kan niet worden aanvaard dat tegen een herstelbesluit dat hangende de procedure wordt genomen, beroep wordt ingesteld door een belanghebbende die geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit. Dat betekent dat een belanghebbende tegen het herstelbesluit alleen maar kan opkomen voor zover dat besluit deze belanghebbende ten opzichte van het oorspronkelijke besluit in een nadeliger positie heeft gebracht of als door gewijzigde feiten of omstandigheden de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten geen beroep te hebben ingesteld tegen het eerdere besluit (vergelijk onder meer de uitspraken van de Afdeling van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3771, en van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3735).

- De Limiten voor zover het bewoners betreft

10.     In de tussenuitspraak is overwogen dat het beroep van De Limiten ook namens bewoners van het Valkeveense gebied is ingesteld en dat pas na de beroepstermijn een lijst met namen en adressen van de bewoners is overgelegd. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het beroep voor zover dit is ingediend door de bewoners van het Valkeveense gebied daarom niet-ontvankelijk is.

10.1.  Zoals hiervoor staat, is bij besluit van 9 maart 2022 het plan "Oud Valkeveen e.o. 2019" opnieuw, gewijzigd vastgesteld. De zienswijze die De Limiten over dit herstelbesluit naar voren heeft gebracht, is behalve namens Stichting Vakantie Kinder Feest/Kindervakantiehuis Valkeveen ook namens anderen ingediend. Deze anderen zijn bewoners van het Valkeveense gebied. Deze bewoners hebben niet tijdig beroep ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit van 9 oktober 2019. Deze bewoners hebben niet aannemelijk  gemaakt dat zij door het herstelbesluit in een nadeliger positie zijn komen te verkeren ten opzichte van het oorspronkelijke besluit. Het herstelbesluit bevat naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken en ter uitvoering van de tussenuitspraak allerlei aanvullingen en verduidelijkingen. Ook is het planologisch regime op beperkte onderdelen aangepast. Maar de bewoners van het Valkeveense gebied hebben niet onderbouwd dat ze hierdoor in een nadeligere positie zijn komen te verkeren ten opzichte van het besluit van 9 oktober 2019. Gelet op wat is overwogen onder 9, is het beroep van De Limiten en anderen tegen het herstelbesluit, voor zover dit is ingediend door de bewoners van het Valkeveense gebied, niet-ontvankelijk. Met De Limiten wordt hierna gedoeld op Stichting De Limiten en Valkeveen en Stichting Vakantie Kinder Feest/Kindervakantiehuis Valkeveen.

- SMITC en anderen

11.     De Afdeling stelt vast dat SMITC en anderen geen beroep hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit van 9 oktober 2019. Zij hebben naar aanleiding van het herstelbesluit beroep ingesteld tegen het plan. Zij keren zich met name tegen het voorziene bosparkeerterrein en de jaarrond opening van het speelpark. Daartoe voeren zij verschillende beroepsgronden aan. De Afdeling stelt vast dat SMITC en anderen door het herstelbesluit niet in een nadeliger positie zijn komen te verkeren ten opzichte van het oorspronkelijke besluit. Het herstelbesluit bevat naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken en ter uitvoering van de tussenuitspraak allerlei aanvullingen en verduidelijkingen. Ook is het planologisch regime op beperkte onderdelen aangepast. Maar SMITC en anderen hebben niet onderbouwd dat ze hierdoor in een nadeligere positie zijn komen te verkeren ten opzichte van het besluit van 9 oktober 2019. Gelet op wat is overwogen onder 9, is het beroep van SMITC en anderen niet-ontvankelijk.

- SNLG

12.     SNLG is op 23 februari 2021 opgericht. Zij heeft naar aanleiding van het herstelbesluit beroep ingesteld tegen het plan. SNLG heeft niet onderbouwd dat zij door het herstelbesluit ten opzichte van het eerdere besluit in een nadeligere positie is gebracht. Het feit dat SNLG is opgericht na de tussenuitspraak, is geen omstandigheid waardoor haar redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit. Het belang waarvoor SNLG opkomt bestond al op het moment dat beroep kon worden ingesteld tegen het eerdere besluit. Dat de stichting pas daarna is opgericht, terwijl zij ook eerder opgericht had kunnen worden, moet voor haar rekening blijven. Daar doet niet aan af dat SNLG naar voren heeft gebracht dat SBGH het door haar ingestelde beroep aan SNLG heeft overgedragen. De hier aan de orde zijnde beroepsprocedure is niet overdraagbaar op de door SNLG aangegeven wijze. Ook het feit dat aan het herstelbesluit een nieuw ecologisch rapport van Ecogroen ten grondslag is gelegd en waarover SNLG als beroepsgrond heeft aangevoerd dat Ecogroen partijdig is, is naar het oordeel van de Afdeling geen relevant nieuw feit of nieuwe omstandigheid waardoor SNLG redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij eerder geen beroep heeft ingesteld. Het rapport van Ecogroen behelst een nadere onderbouwing van al eerder door de raad ingenomen standpunten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3735, onder 5.1). Het beroep van SNLG is dan ook niet-ontvankelijk.

Beroep van SBGH

13.     SBGH heeft naar aanleiding van het herstelbesluit geen zienswijze naar voren gebracht en dus niet te kennen gegeven dat zij zich niet met het herstelbesluit kan verenigen. Het van rechtswege ontstane beroep tegen het herstelbesluit is daarom ongegrond.

Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep tegen een bestemmingsplan

14.     Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Beroep van Oud Valkeveen

Openingstijden park

15.     Oud Valkeveen betoogt dat ten onrechte diverse beperkingen zijn verbonden aan de openingstijden in de zomermaanden. Zo mag het speelpark maar 10 keer per jaar in juli en augustus tot 21:00 uur openblijven. In dat kader voert Oud Valkeveen ook aan dat de raad zich niet aan de opdracht heeft gehouden. In de tussenuitspraak is namelijk overwogen dat de raad het niet noodzakelijk heeft kunnen achten om voor omwonenden openingstijden in het bestemmingsplan op te nemen en de raad inzichtelijk moet maken welke effecten ruimere openingstijden van het park op de diersoorten kunnen hebben. Ook betoogt Oud Valkeveen dat er geen ecologische noodzaak is voor deze beperkingen van de openingstijden.

15.1.  Artikel 5.3.1 van de planregels luidt:

"a. Algemeen

1. Het Speelpark mag uitsluitend voor publiek toegankelijk zijn gedurende de openingstijden die lopen van 09:00 uur tot 18:00 uur;

2. Na 18:00 uur mogen geen nieuwe bezoekers worden toegelaten, maar mogen reeds aanwezige bezoekers tot uiterlijk 18:30 uur in het speelpark verblijven;

b. In de periode april t/m oktober mogen in afwijking van het bepaalde onder a. na 18:00 uur geen nieuwe bezoekers worden toegelaten, maar mogen aanwezige bezoekers tot uiterlijk 19:30 in het speelpark verblijven.

c. In juli en augustus gelden in afwijking van het bepaalde onder a. en b. voor maximaal 10 dagen de volgende openingstijden:

1. Het Speelpark mag voor publiek toegankelijk zijn gedurende de openingstijden die lopen van 09:00 uur tot 21:00 uur;

2. Na 21:00 uur mogen geen nieuwe bezoekers worden toegelaten, maar mogen reeds aanwezige bezoekers tot uiterlijk 21:30 uur in het Speelpark verblijven."

15.2.  In paragraaf 1.2.4 van de plantoelichting is ingegaan op mogelijke effecten van ruimere openingstijden van het speelpark op onder meer flora en fauna. Ten behoeve van het bestemmingsplan is onderzoek verricht naar de gevolgen van een eventuele avondopenstelling van het speelpark op soorten in het plangebied en de omgeving ervan. De resultaten zijn neergelegd in het rapport "Natuurtoets bestemmingsplan Oud Valkeveen" van 18 januari 2022, opgesteld door Ecogroen (hierna: de natuurtoets), dat als bijlage 9 bij de plantoelichting is gevoegd. Daarin is onder meer als uitgangspunt genomen dat in de zomerperiode de avondopenstelling van het park de periode van 18:00 tot 21:00 uur betreft, met nog een uitloop tot 21:30 uur. In het onderzoek is vastgesteld welke diersoorten op en in de omgeving van het park voorkomen en welke gevolgen zo’n verruiming van de openingstijden op die soorten zal hebben. Ten aanzien van die verruiming van de openingstijden staat in het ecologisch onderzoek dat als gevolg van verstoring door licht en geluid verblijfplaatsen van vleermuizen ongeschikt kunnen raken. Verder kan verstoring van individuen plaatsvinden. In tabel 3.2 is een samenvatting van de effecten op vleermuizen opgenomen. Wat betreft de das staat in het ecologisch onderzoek dat bij een verruiming van de openingstijden verstoring van verblijfplaatsen kan optreden, waarbij de verblijfplaatsen hun functionaliteit kunnen verliezen. Daarnaast wordt het foerageergebied tijdelijk verstoord.

15.3.  Oud Valkeveen heeft deze conclusies niet bestreden. De raad heeft zich daarop mogen baseren. Onder verwijzing naar die conclusies heeft de raad beperkingen - waaronder de openingstijden in artikel 5.3.1 - in het bestemmingsplan kunnen opnemen. In het verlengde daarvan bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet aan de opdracht gehouden heeft, omdat hij voldoende heeft toegelicht waarom de hiervoor genoemde beperkingen nodig zijn. Ook de ecologische noodzaak voor de beperkingen is voldoende gemotiveerd.

Het betoog slaagt niet.

Beperkingen gebruik bosparkeerterrein

16.     Oud Valkeveen betoogt dat in artikel 14.3, onder i, van het bestemmingsplan ten onrechte de voorwaarde is opgenomen dat het bosparkeerterrein pas in gebruik mag worden genomen als het reguliere parkeerterrein vol is. Volgens haar is de noodzaak van deze nadere voorwaarde niet onderzocht. Zij stelt dat het tijdstip waarop het bosparkeerterrein wordt geopend geen invloed heeft op de gebruiksintensiteit. Volgens Oud Valkeveen is het verkeerskundig wenselijk dat het parkeerterrein open kan worden gesteld op het moment dat er een drukke dag wordt verwacht. Ter onderbouwing hiervan wijst zij op het verkeersonderzoek dat als bijlage 4 bij het plan is gevoegd.

16.1.  In de toelichting staat dat ter verzekering van de aanvaardbaarheid van de ruimtelijke gevolgen van het parkeerterrein aanleiding is gezien om in artikel 14.3 van de planregels nadere regels te stellen aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Zo is in artikel 14.3, onder i, onder 3, van de planregels de voorwaarde opgenomen dat het overloopparkeerterrein niet in gebruik genomen mag worden wanneer er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is op de overige parkeerterreinen van het park. De raad heeft in het aangenomen amendement toegelicht dat de reden daarvoor is gelegen in de leefbaarheid, belangen van omwonenden, gevoeligheid van het gebied en natuurwaarden. Het huidige overloopparkeerterrein betreft een tijdelijke voorziening bedoeld om op piekmomenten in de parkeerbehoefte te voorzien. Verder geldt dat het huidige overloopparkeerterrein voor maximaal 20 dagen per jaar voor maximaal 500 auto's in gebruik mag worden genomen. Het nieuwe overloopparkeerterrein mag volgens artikel 14.3, onder i, onder 2 en onder 5, van de planregels maximaal 70 dagen in gebruik worden genomen voor 500 auto’s (gedurende 20 dagen), 250 auto’s (gedurende 25 dagen) en 100 auto’s (gedurende 25 dagen).

16.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de noodzaak voor de voorwaarde, als opgenomen in artikel 14.3, onder i, onder 3, van het bestemmingsplan voldoende gemotiveerd. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre niet heeft mogen vaststellen.

Het betoog slaagt niet.

Beroep van De Limiten en beroep van VVG

Bouwmogelijkheden speeltoestellen

17.     De Limiten betoogt dat de planregels die zien op de attracties en speeltoestellen, te ruim zijn. In de eerste plaats voert zij aan dat niet alleen de bestaande speeltoestellen als zodanig zijn bestemd, maar dat het bestemmingsplan ook voorziet in het ongelimiteerd toestaan van nieuwe speeltoestellen met een maximum bouwhoogte van 3 m en oppervlak van 5 m². Voor meerdere speeltoestellen is zelfs geen toegestane bouwhoogte op de verbeelding opgenomen. Volgens haar is ten onrechte geen onderzoek verricht naar de gevolgen hiervan. In dat verband voert zij verder aan dat het ongelimiteerd toevoegen van speeltoestellen in strijd is met de Nota van Uitgangspunten zoals opgenomen in bijlage 1 bij de plantoelichting.

In de tweede plaats voert De Limiten aan dat hier niet duidelijk is waarom meerdere toestellen ter hoogte van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 2" als zodanig zijn bestemd, terwijl uit de natuurtoets volgt dat ter hoogte van deze toestellen sprake is van negatieve gevolgen voor vleermuizen. Het gaat hen concreet om de draaimolen ten oosten van het restaurant, het meest zuidelijk gelegen ferris wheel en de twee oostelijk gelegen dukdalftorens. Zij wijst ter onderbouwing op de notitie "Ecologisch advies herstelbesluit bestemmingsplan Speelpark Oud Valkeveen" van 25 mei 2022 van Tauw (hierna: het ecologisch advies van 25 mei 2022). Zij stelt dat voor deze toestellen overeenkomstig artikel 3.2.2, onder c, van het plan gekozen had kunnen worden voor een regeling op grond waarvan uitsluitend het vergunde toestel ter plekke kan worden gerealiseerd.

17.1.  In onder meer paragraaf 1.2.1 en paragraaf 4.3.3.1 van de plantoelichting is inzicht gegeven in de voorziene speeltoestellen en attractietoestellen binnen het park. De raad heeft in beginsel de bestaande legale activiteiten als zodanig willen bestemmen. Daarbij zijn in het bestemmingsplan voor de buitenzone van het speelpark meer beperkingen opgenomen dan voor de middenzone.

17.2.  Uit de paragrafen 1.2.8.3 en 1.2.1.3 van de plantoelichting volgt dat het bestemmingsplan voorziet in 10 nieuwe toestellen waarvoor eerder al vergunningen waren verleend. Aan de gronden waarbinnen deze zijn toegestaan, is de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening" met nummers 1 tot en met 6 toegekend. De toestellen Side Cars, de twee ferris wheels en de Sky Tower zijn voorzien binnen de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 2". De vier dukdalftorens zijn voorzien binnen de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 5". Het toestel de Zierer Force is toegestaan binnen de aanduiding "specifieke vorm van bos - speelvoorziening 1". Aan de noordzijde van het bestaande parkeerterrein, nabij het Miniland, wordt ook een draaimolen gerealiseerd. Van het positief bestemmen van de voorgenomen en vergunde zweefmolen is afgezien, zo blijkt uit paragraaf 1.2.1.3 van de plantoelichting.

Voor zover De Limiten stelt dat voor diverse toestellen geen maximaal toegestane bouwhoogte is opgenomen, heeft de raad in het verweerschrift erkend dat de betreffende hoogteaanduidingen per abuis niet op de verbeelding zijn opgenomen. Op de zitting is gebleken dat het gaat om de twee meest oostelijk gelegen dukdalftorens en het meest zuidelijk gelegen ferris wheel. Volgens de raad was het niet de bedoeling om in het herstelbesluit een andere regeling te treffen dan bij vaststelling van het plan op 9 oktober 2009. De toegestane maatvoering moet overeenkomstig het oorspronkelijk plan op de verbeelding worden opgenomen. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt heeft gesteld dan in het herstelbesluit en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, is het herstelbesluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

17.3.  Volgens artikel 5.2.2, onder h, van de planregels zijn verder kleine speeltoestellen binnen het park toegestaan met een maximum bouwhoogte van 3 m, een oppervlak van 5 m² en zonder een maximumaantal. In de plantoelichting staat dat het niet onaanvaardbaar is als verspreid over het speelpark nieuwe wipkippen, schommels en dergelijke toestellen van kleine omvang worden toegevoegd. In paragraaf 4.1.2 van de toelichting is kort ingegaan op de Nota van Uitgangspunten. Daarin staat dat het toevoegen van nieuwe toestellen uitsluitend kan als een zorgvuldige afweging per geval plaatsvindt en een vergroting van het parkeerprobleem wordt voorkomen.

De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling niet gemotiveerd welke afweging ten grondslag ligt aan het ongelimiteerd toestaan van de kleine toestellen en op welke wijze de Nota van Uitgangspunten in dat oordeel is betrokken. Het herstelbesluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

17.4.  Over het positief bestemmen van de draaimolen ten oosten van het restaurant, het meest zuidelijk gelegen ferris wheel, en de twee oostelijk gelegen dukdalftorens ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 2" vanwege de effecten van deze toestellen voor de verblijfplaatsen van vleermuizen overweegt de Afdeling als volgt.

De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling of een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) nodig is en zo ja, of deze vrijstelling of ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. De raad mag het plan echter niet vaststellen, als en voor zover hij op voorhand had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

In paragraaf 3.2.3 van de natuurtoets en in het bijzonder in de daarin opgenomen tabel 3.2 is aangegeven dat bij de aanleg van de nieuwe toestellen verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan, als bomen gekapt gaan worden en/of het elektriciteitshuisje gesloopt wordt. Maar er staat ook dat er geen effecten zijn als de verblijfplaatsen behouden blijven en gebruik wordt gemaakt van natuurvriendelijke verlichting. In paragraaf 1.2.9.1 van de plantoelichting is vermeld dat de natuurtoets in het midden laat of de realisatie van de toestellen uitvoerbaar is in het licht van de soortenbescherming. Bepalend is namelijk de positie van de toestellen ten opzichte van de holtebomen en het elektriciteitshuisje. Tussen partijen is niet in geschil dat de holtebomen en het elektriciteitshuisje verblijfplaatsen voor vleermuizen zijn. In paragraaf 1.2.1.3 van de plantoelichting staat dat de draaimolen op 20 m afstand van het restaurant kan worden geplaatst, zonder dat hiervoor holtebomen met verblijfplaatsen met vleermuizen hoeven te worden gekapt. In paragraaf 1.2.9.3 van de plantoelichting is aangegeven dat het ferris wheel op 17 m afstand en de daarnaast gelegen dukdalftoren op een grotere afstand van de holtebomen kan worden opgericht. Voor de zuidoostelijk gelegen dukdalftoren geldt volgens deze paragraaf dat plaatsing mogelijk is zonder aanpassing of verwijdering van het elektriciteitshuisje. De raad heeft in het verweerschrift en op de zitting op dit punt toegelicht dat het gaat om vleermuisverblijfplaatsen die nu ook al in de schaduw liggen en waarbij de uitvliegroutes grotendeels behouden blijven. De dukdalftoren nabij het elektriciteitshuisje zorgt volgens de raad alleen in twee maanden voor een half uur extra schaduwwerking. Verder heeft de raad erop gewezen dat met artikel 5.2.4, onder c, van het plan is geregeld dat alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitsluitend natuurlijke vriendelijke verlichting zijn toegestaan.

Gelet op het vorenstaande zorgen naar het oordeel van de Afdeling de nieuwe speeltoestellen dan ook niet voor substantiële effecten die maken dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

17.5.  Ten aanzien van de wijze van bestemmen van de speel- en attractietoestellen overweegt de Afdeling als volgt. Aan de attractietoestellen draaimolen en ferris wheel is de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 2" toegekend. Volgens artikel 5.2.2 onder b, onder 1, van de planregels mag ter plaatse van deze aanduiding ook een attractietoestel worden gebouwd met een maximum van één attractietoestel per aanduiding. Aan de twee oostelijke speeltoestellen in de vorm van de dukdalftorens is de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 5" toegekend. Volgens artikel 5.2.2, onder e, onder 1, van de planregels mag ter plaatse van deze aanduiding ook een speeltoestel worden gebouwd met een maximum van één speeltoestel per aanduiding. De raad heeft naar voren gebracht dat deze vier toestellen qua vorm en situering nauwkeurig zijn ingetekend.

Gelet op de vorm van de aanduidingen op de verbeelding heeft de Afdeling de overtuiging gekregen dat deze stelling van de raad in zoverre juist is. Onder deze omstandigheden bestaat in zoverre geen grond voor het oordeel dat de raad had moeten kiezen voor een regeling op grond waarvan uitsluitend het vergunde speeltoestel ter plekke kan worden gerealiseerd. Maar zoals hiervoor onder 17.3 is overwogen, heeft de raad - anders dan voor de draaimolen waarvoor een maximum bouwhoogte geldt van 5,5 m - voor de twee meest oostelijk gelegen dukdalftorens en het meest zuidelijk gelegen ferris wheel en onrechte geen hoogteaanduidingen op de verbeelding opgenomen.

Het betoog slaagt in zoverre.

Zelfstandige horecafunctie restaurant ’t Vossenhol

18.     De Limiten betoogt dat onder het vorige bestemmingsplan horeca was toegestaan voor zover dit ten dienste stond van het speelpark. Maar dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om het pannenkoekenrestaurant zelfstandig te exploiteren en in de avonduren open te laten zijn. De effecten van het gebruik als zelfstandige horeca zijn volgens De Limiten onvoldoende onderzocht. Zij wijst in dat kader onder meer op de aspecten natuur en parkeren.

18.1.  Over het aspect natuur overweegt de Afdeling als volgt. Het plan voorziet ter plaatse van de functieaanduiding "horeca van categorie 2" in een - los van de exploitatie van het park - zelfstandige horeca (in de vorm van een restaurant). In paragraaf 1.2.6 van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen van het gebruik als zelfstandige horeca inclusief de openstelling daarvan in de avonduren. De resultaten staan in de natuurtoets. Aan de hand van de natuurtoets kan volgens de raad worden aangenomen dat de ruimtelijke gevolgen van het gebruik als zelfstandige horeca in zoverre aanvaardbaar zijn.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de natuurtoets in zoverre echter niet aan het plan ten grondslag mogen leggen. Daarin zijn de gevolgen van de zelfstandige horecafunctie beoordeeld uitgaande van een jaarronde openstelling en een sluitingstijd van uiterlijk 23.30 uur. Maar in het plan zijn geen openingstijden voor het restaurant opgenomen, zodat het restaurant op grond van het plan ook in de nacht geopend mag zijn. Het ligt wellicht niet voor de hand dat het restaurant in de nachtelijke uren open zal zijn, maar het is planologisch wel mogelijk. Daar is in het onderzoek ten onrechte geen rekening mee gehouden. Bij de beoordeling van de gevolgen voor de natuur heeft de raad dus onvoldoende rekening gehouden met deze maximale planologische mogelijkheden.

Het betoog slaagt.

18.2.  Wat betreft het aspect parkeren overweegt de Afdeling als volgt. De berekende parkeerbehoefte voor de zelfstandige horecafunctie is 43 parkeerplaatsen. In de plantoelichting staat dat deze parkeerbehoefte (ook op de drukke dagen) is op te vangen op het bestaande parkeerterrein van het speelpark. Volgens de raad leidt het plan daarom niet tot onaanvaardbare parkeeroverlast.

De Afdeling kan dit standpunt echter niet volgen. Weliswaar stelt de raad terecht dat het plan geen bijdrage hoeft te leveren aan het oplossen van een eventueel bestaand parkeertekort, maar dat probleem moet ook niet worden vergoot of verergerd. De raad heeft in de stukken noch op de zitting inzichtelijk gemaakt hoe de parkeerbehoefte is bepaald. In het verlengde daarvan is ook niet inzichtelijk gemaakt of de parkeerbehoefte van de horecafunctie kan worden opvangen door het bestaande parkeerterrein van het speelpark. Dit betekent dat in dit geval onvoldoende is onderzocht of het plan vanuit parkeerkundig oogpunt aanvaardbaar en uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt.

Natura 2000

- Ecologische effectbeoordeling gevolgen voor kwalificerende vogelsoorten

19.     De Limiten betoogt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever. Zij voert aan dat in de natuurtoets is uitgegaan van een maximale effectafstand van 600 m, maar niet is duidelijk waarop deze effectafstand is gebaseerd. In de natuurtoets is er ten onrechte vanuit gegaan dat binnen het effectgebied (gebied binnen een effectafstand van 600 m) geen ‘Open water’ voorkomt. Hierdoor heeft ten onrechte geen beoordeling plaatsgevonden voor de soorten waarvoor het open water draagkracht biedt (visdief, aalscholver en nonnetje). Verder is het volgens De Limiten onduidelijk of met de hoogte van eventuele verstoringsbronnen rekening is gehouden. Zij stelt ook dat slechts een kwalitatieve beoordeling van de effecten van verstoring door geluid in de gebruiksfase plaatsgevonden heeft en dat onderzoek op basis van een geluidscontour had moeten plaatsvinden. Daarnaast betoogt zij dat de in tabel 4.3 van de natuurtoets weergegeven seizoensvoorkomens niet overeen lijken te komen met de seizoensvoorkomens van SOVON. Ook stelt zij dat significante effecten op de kleine zwaan, aalscholver en smient niet met zekerheid zijn uit te sluiten, omdat deze foeragerend zijn waargenomen nabij het plangebied. Tot slot voert zij aan dat een cumulatietoets ontbreekt. Ter onderbouwing wijst zij het ecologisch advies van 25 mei 2022 van Tauw.

19.1.  Zoals de Afdeling heeft overwogen in overweging 31 van haar tussenuitspraak, volgt uit artikel 2.8 van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van de Wnb dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als het plan significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Dat is het geval als een plan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen die ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen kunnen hebben. Onder referentiesituatie wordt de feitelijk bestaande, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan verstaan. De maximale mogelijkheden van het plan, inclusief de mogelijkheden van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden, moeten worden vergeleken met de referentiesituatie om vast te stellen of sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

19.2.  In paragraaf 1.2.8.3 van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen van de ontwikkelingen voor het Natura 2000-gebied. Samenvat komt de raad tot de conclusie dat significante gevolgen voor niet-broedvogelsoorten zijn uitgesloten. De raad baseert zijn standpunt op de natuurtoets.

19.3.  Over de hoogte van de verstoringsbronnen en tabel 4.3 van de natuurtoets overweegt de Afdeling als volgt. Uit paragraaf 1.2.2 van de natuurtoets volgt dat in de ecologische beoordeling met de hoogte van de speeltoestellen rekening is gehouden. Over tabel 4.3 is in paragraaf 4.5.1 van de natuurtoets toegelicht dat de gegevens over soort aanwezigheid en seizoensgemiddelden zijn gebaseerd op de laatste vijf telseizoenen 14/15 tot en met 18/19 van het Netwerk Ecologische Monitoring van 2021.

Alleen de stelling dat deze seizoensgemiddelden niet overeen lijken te komen met de seizoensvoorkomens van SOVON, geeft volgens de Afdeling onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op de gegevens zoals opgenomen in tabel 4.3 van de natuurtoets heeft mogen baseren.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

19.4.  De Limiten heeft de gehanteerde uitgangspunten en conclusies van de natuurtoets onder meer bestreden voor zover het betreft de effectbeoordeling voor de soorten waarvoor het open water draagkracht biedt voor een kwalificerende broedvogel en kwalificerende niet-broedvogels. Hierover overweegt de Afdeling als volgt. In paragraaf 4.4.1 van de natuurtoets is aangegeven dat de verstoringseffecten tot maximaal 600 m van het plangebied reiken. Volgens de natuurtoets is hierbij uitgegaan van de maximale verstoringsgrens voor optische verstoring door landrecreatie zonder uitloop. Daarbij is verwezen naar het stuk "de Effectafstanden Natura 2000-gebieden Veluwe en Rijntakken" van 18 februari 2014 van Arcadis.

In wat De Limiten daartegen heeft ingebracht, ziet de Afdeling onvoldoende grond dat in de natuurtoets niet van deze effectafstand kon worden uitgegaan. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad in zijn verweerschrift heeft gewezen op de 42 dB(A)-geluidscontour uitgaande van de cumulatie van alle geluidsbronnen op het speelpark, zoals weergegeven in het rapport "Akoestisch onderzoek nieuw bestemmingsplan Oud Valkeveen te Naarden" van M+P van 19 januari 2022. De Afdeling stelt vast dat de 42 dB(A)-geluidscontour ruim binnen het 600 m effectafstandsgebied ligt.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

19.5.  In paragraaf 4.4.2 van de natuurtoets staat dat de kwalificerende broedvogel visdief foerageert in open water en binnen het effectgebied geen "open water" voorkomt. Daarom is deze soort buiten beschouwing gelaten. In paragraaf 4.4.3 van de natuurtoets staat dat ook de soorten aalscholver en nonnetje buiten beschouwing zijn gelaten. In het ecologisch advies van 25 mei 2022 staat echter dat uit de effectcontour van figuur 4.3 van de natuurtoets volgt dat er wel "open water" in het effectgebied voorkomt.

De Afdeling heeft vastgesteld dat binnen de 600 m-effectcontour "open water" voorkomt. De raad heeft niet gemotiveerd waarom ondanks dat gegeven een ecologische beoordeling ten aanzien van de visdief, de aalscholver en het nonnetje achterwege kon blijven.

Het betoog slaagt in zoverre.

19.6.  In reactie op het betoog over de effectbeoordeling van de kleine zwaan, de aalscholver en de smient, die volgens het ecologisch advies van 25 mei 2022 foeragerend zijn waargenomen nabij het plangebied en waarvan hun seizoensvoorkomens overlappen met de jaarrondopening van het park, overweegt de Afdeling als volgt. In de natuurtoets is geen beoordeling van de effecten voor de aalscholver verricht. Over de smient is in tabel 4.3 van de natuurtoets aangegeven dat het instandhoudingsdoel niet wordt gehaald. In paragraaf 4.5.4 van de natuurtoets wordt voor wat betreft de effectbeoordeling alleen opgemerkt dat de smient in de periode april-oktober niet of niet voltallig aanwezig is, waardoor er uitwijkmogelijkheden zijn. Niet is toegelicht dat er uitwijkmogelijkheden zijn naar een foerageergebied nabij het plangebied. Dat de smient zou foerageren nabij het plangebied, is door de raad niet weersproken. Voor wat betreft de avondopenstelling wordt in paragraaf 4.5.5 van de natuurtoets voor de smient bij de analyse in paragraaf 4.5.4 aangesloten. Voor wat betreft de winteropenstelling wordt in paragraaf 4.5.6 van de natuurtoets alleen gemeld dat het niet behalen van de instandhoudingsdoelstellingen is toe te schrijven aan externe factoren, zoals een afname van de aantallen smient in Nederland en een verminderde kwaliteit van nat grasland. Over de kleine zwaan is in tabel 4.3 van de natuurtoets aangegeven dat het instandhoudingsdoel wordt gehaald. Tegelijkertijd wordt in paragraaf 4.5.6 van de natuurtoets aangegeven dat het de vraag is of dit bij aanvullende verstoringsbronnen als gevolg van de winteropenstelling zo blijft. In de nadere analyse in de paragrafen 4.5.6 en 4.5.4 wordt alleen opgemerkt dat er geen knelpunt (voedselbeschikbaarheid) meer is.

Naar het oordeel van de Afdeling is hiermee onvoldoende beoordeeld welke effecten de avond- en winteropenstelling van het park voor de smient en de winteropenstelling van het speelpark voor de kleine zwaan heeft.

Het betoog slaagt in zoverre.

19.7.  Over de cumulatietoets overweegt de Afdeling dat door De Limiten niet is geconcretiseerd welke plannen of projecten in de cumulatietoets hadden moeten worden betrokken. Ook op de zitting is niet komen vast te staan dat er concrete plannen of projecten waren die in deze toets hadden moeten worden betrokken.

Het betoog slaagt niet.

- Stikstof

20.     De Limiten betoogt dat het bestemmingsplan leidt tot stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. Zij voert aan dat sprake is van een hogere verkeersgeneratie, omdat in de berekeningen geen rekening is gehouden met onder meer de verkeersaantrekkende werking van de langere openingstijden en de langere gebruiksperiode en van de toename van het aantal toestellen. Ook voert zij aan dat een schets van de emissiebronnen ontbreekt en dat geen inzicht is gegeven in de feitelijke planologisch legale toegestane situatie en in de maximale planologische invulling van het bestemmingsplan. Deze gegevens zijn ten onrechte niet betrokken in de AERIUS-Calculatorberekeningen. Ter onderbouwing wijst zij op het ecologisch advies van 25 mei 2022 en de notitie "Second opinion Stikstofberekening bestemmingsplan Oud Valkeveen" van 25 mei 2022, opgesteld door Van Uffelen Advies (hierna: de second opinion).

20.1.  Zoals de Afdeling heeft overwogen in overweging 31 van haar tussenuitspraak en hiervoor onder 19.1, volgt uit artikel 2.8 van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van de Wnb dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als het plan significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Dat is het geval als een plan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen die ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen kunnen hebben. Onder referentiesituatie wordt de feitelijk bestaande, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan verstaan.

Als een plan ten opzichte van de referentiesituatie leidt tot een toename van de stikstofdepositie op al overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, dan moeten de gevolgen van die toename voor de vaststelling van het plan worden onderzocht. Als daaruit volgt dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten (voortoets), dan moet een passende beoordeling worden gemaakt. Het bestemmingsplan kan in dat geval worden vastgesteld als en nadat de raad uit de gemaakte passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten (zie de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:212).

20.2.  Artikel 12.1 van de planregels luidt: "Voor de realisatie van nieuwe attractie- en speeltoestellen en het in gebruik nemen van gronden voor parkeerplaatsen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - fasering' geldt de volgende fasering:

a. in of na 2022 mag maximaal 1 nieuw attractie- of speeltoestel worden geplaatst;

b. in of na 2023 mogen aanvullend op het bepaalde onder a. maximaal 3 nieuwe attractie- en/of speeltoestellen worden geplaatst;

c. in of na 2024 mogen aanvullend op het bepaalde onder a. en b. maximaal 2 nieuwe attractie- en/of speeltoestellen worden geplaatst;

d. in of na 2025 mogen aanvullend op het bepaalde onder a. t/m c. maximaal 2 nieuwe attractie- en/of speeltoestellen worden geplaatst;

e. in of na 2026 mogen aanvullend op het bepaalde onder a. t/m d. maximaal 2 nieuwe attractie- en/of speeltoestellen worden geplaatst;

f. in of na 2027 mag aanvullend op het bepaalde onder a. t/m e. mag maximaal 1 nieuw attractie- of speeltoestel worden geplaatst;

g. indien toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in 14.3 geldt als voorwaarde dat het gebruik van gronden ten behoeve van parkeren niet eerder mag aanvangen dan in het jaar 2027."

Artikel 12.2 luidt: "Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 12.1 mits aan de hand van onderzoek is vastgesteld dat de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura2000-gebieden ten gevolge van de afwijking niet groter is dan 0,00 mol/ha/jr danwel dat voor een grotere depositie toestemming op grond van de Wet natuurbeheer is verkregen, al dan niet door saldering of een andere bij Wet toegelaten maatregel."

20.3.  In paragraaf 1.2.8 van de plantoelichting is de raad ingegaan op het aspect stikstof. In de omgeving van het plangebied liggen verschillende Natura 2000-gebieden. Het plangebied grenst aan en ligt voor een deel in het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever. Het deelgebied Eemmeer ligt op 8 km afstand en het natuurgebied Naardermeer ligt op 3,5 km afstand van het plangebied. Ten behoeve van het plan is onderzoek uitgevoerd om de gevolgen van het plan op de natuurgebieden inzichtelijk te maken. Aan het plan is onder meer de natuurtoets ten grondslag gelegd. Hierin staat dat op basis van de beoogde ontwikkeling, de ligging van het plangebied en de effectenindicator oppervlakteverlies, verstoring en een toename van stikstofdepositie kunnen optreden. In tabel 4.1 is vermeld welke effecten zijn beoordeeld. Het aspect stikstofdepositie is nader beoordeeld in het rapport "Stikstofberekening bestemmingsplan Oud Valkeveen" van 31 januari 2022, opgesteld door Ecogroen (hierna: Stikstofberekening van 31 januari 2022). Dit rapport is als bijlage 11 bij de plantoelichting gevoegd. Verder zijn aan het plan de AERIUS-Calculatorberekeningen van 27 januari 2022 ten grondslag gelegd. Daarmee is de eventuele toename van stikstofdepositie in kaart te brengen. Voor het plan is de plaatsing en vervanging van de attracties, het vellen van de bosopstand en de realisatie van het parkeerterrein doorgerekend aan de hand van de zes berekeningen voor de jaren 2022 tot en met 2027. Hierin is rekening gehouden met de aanleg- en gebruiksfase. Verder is de gebruiksfase doorgerekend voor 2028. In de berekening is een fasering van de activiteiten aangehouden. De resultaten zijn in tabel 5.1 weergegeven. Hieruit volgt dat de stikstofbijdrage op Natura 2000-gebieden - met toepassing van de beschreven fasering - niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Er zijn dan ook geen negatieve gevolgen voor Natura 2000 te verwachten. In artikel 12.1 van de planregels is voor de realisatie van nieuwe toestellen en het in gebruik nemen van parkeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - fasering" een fasering opgenomen. In het verlengde daarvan is in artikel 12.2 van de planregels vastgelegd dat van die fasering kan worden afgeweken, mits uit onderzoek blijkt dat werkzaamheden en het gebruik geen toename van stikstofdepositie veroorzaken. Op basis van het voorgaande en in aanmerking genomen de in het plan opgenomen fasering heeft de raad geconcludeerd dat is uitgesloten dat het plan significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft.

20.4.  De Limiten heeft de uitgangspunten en de conclusies van de uitgevoerde beoordeling, zoals hiervoor is weergeven, bestreden, voor zover het betreft de gehanteerde gegevens over de openingstijden en het aantal toestellen en de berekeningen van de verkeersgeneratie. Zij heeft in dat kader het ecologisch advies van 25 mei 2022 en de second opinion overgelegd. Daarin staat dat in de natuurtoets en de Stikstofberekening van 31 januari 2022 de effecten van het plan niet volledig zijn beoordeeld.

De Afdeling stelt vast dat in hoofdstuk 4 van de Stikstofberekening van 31 januari 2022 is beschreven wat de aanlegwerkzaamheden en de planologische mogelijkheden zijn. Hiervoor zijn (vanwege de fasering) meerdere berekeningen gemaakt. Deze berekeningen gaan uit van een lijst met ontwikkelingen waarvan wordt verondersteld dat hiermee de maximale planologische mogelijkheden ten opzichte van de feitelijk bestaande, planologisch legale situatie zijn weergegeven. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt of die veronderstelling ook juist is. Daartoe wijst de Afdeling op wat zij hierna overweegt over de toename aan bezoekersaantallen, de bepaling van de verkeersbewegingen gerelateerd aan de exploitatie van het park en de gehanteerde turnover en de verkeersbewegingen gerelateerd aan de ruimere exploitatiemogelijkheden van het restaurant.

- Toename bezoekersaantallen

20.5.  De Limiten stelt dat er in de Stikstofberekening van 31 januari 2022 ten onrechte niet van uit is gegaan dat de toename van het aantal toestellen leidt tot meer bezoekers en daarmee meer verkeersbewegingen. Op de zitting heeft de raad erkend dat het bestemmingsplan leidt tot een toename van het aantal toestellen. Zoals hiervoor is weergegeven, gaat het in ieder geval om 10 nieuwe speel- en attractietoestellen. De raad heeft op de zitting gesteld dat het toevoegen van toestellen niet bepalend is voor de bezoekersaantallen van het park.

Deze stelling is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende overtuigend. De raad heeft onvoldoende onderbouwd waarom de toename van het aantal toestellen niet leidt tot toename van de bezoekersaantallen.

Het betoog slaagt in zoverre.

- Verkeersbewegingen exploitatie speelpark; maximale "turnover"

20.6.  De Limiten wijst erop dat de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen dat optreedt door exploitatie van het speelpark mede is uitgerekend aan de hand van de verwachte ontwikkelingen op het gebied van parkeren. Zij stelt dat de raad ten onrechte is uitgegaan van een turnover van 1,5 per parkeervak. Met turnover wordt het gemiddeld aantal keren dat een parkeerplaats per dag wordt bezet, bedoeld. Verder is er volgens haar in de Stikstofberekening van 31 januari 2022 ten onrechte vanuit gegaan dat de avondopenstelling in de zomer niet leidt tot een toename van het aantal bezoekers. Zij wijst erop dat er in de berekening van wordt uitgegaan dat de winteropenstelling leidt tot 31.150 verkeersbewegingen, maar dit is niet onderbouwd. Voor de onderbouwing hiervan wijst zij op de second opinion.

20.7.  In paragraaf 4.2.3 van de Stikstofberekening van 31 januari 2022 wordt ingegaan op de verkeersbewegingen van het beoogde overloopparkeerterrein. Daarbij is aangegeven dat het gebruik en het aantal samenhangende verkeersbewegingen zijn aangeleverd door het speelpark. Uit wordt gegaan van volledig gebruik voor 20 dagen van 500 parkeerplaatsen, voor 25 dagen van 250 parkeerplaatsen en 25 dagen van 100 parkeerplaatsen. De 70 openingsdagen leiden volgens de Stikstofberekening van 31 januari 2022 bij een turnover van 1,5 tot 26.250 verkeersbewegingen per jaar. Verder is in de Stikstofberekening van 31 januari 2022 aangegeven dat voor de winteropenstelling 31.150 verkeersbewegingen licht verkeer in AERIUS Calculator zijn ingevoerd. Deze cijfers zijn volgens de Stikstofberekening van 31 januari 2022 in 2022 door het speelpark aangeleverd.

20.8.  Naar het oordeel van de Afdeling is door de raad onvoldoende gemotiveerd waarom niet van een hogere turnover dan 1,5 moet worden uitgegaan. Door de raad is op de zitting toegelicht dat het uitgaan van 2 turnovers niet aannemelijk is, omdat bezoekersgedrag dat niet laat zien. Dit zou uit de verkeerstellingen uit 2019 blijken. Ook verwacht de raad dat de avondopenstelling niet zal leiden tot meer dan de gehanteerde 1,5 turnover. De Afdeling acht deze toelichting echter onvoldoende overtuigend. Daarbij betrekt zij dat de (overigens niet overgelegde) verkeerstellingen uit 2019 uitgaan van de toen bestaande situatie, waarbij het gebruik dat met het herstelbesluit mogelijk wordt gemaakt, niet is betrokken. Ook neemt zij hierbij in aanmerking dat namens De Limiten naar voren is gebracht dat diverse groepen het park bezoeken: overdag en ook aan het eind van de middag. Dat dit het geval kan zijn, is door de raad niet weersproken. De raad heeft verder ten onrechte niet toegelicht waarom de winteropenstelling leidt tot 31.150 verkeersbewegingen en dit aantal de resultante is van een benutting van de maximale planologische gebruiksmogelijkheden voor wat betreft de winteropenstelling.

Het betoog slaagt in zoverre.

- Verkeersbewegingen restaurant ‘t Vossenhol

20.9.  De Limiten wijst erop dat in de Stikstofberekening van 31 januari 2022 voor de bepaling van de verkeersbewegingen is aangesloten bij de kencijfers van een discotheek. Volgens haar zijn die niet representatief, omdat anders dan bij discotheken bij een restaurant twee of drie shifts denkbaar zijn. In de Stikstofberekening van 31 januari 2022 komt volgens haar ook impliciet naar voren dat bij een gebruik van de horecagelegenheid als onderdeel van het speelpark sprake is van twee shifts tussen 12:00 en 19:30 uur en dat bij avondopenstelling een derde shift optreedt. Daarnaast betoogt zij dat voor het restaurant niet uit had moeten worden gegaan van 461 m² bvo, maar van 507,1 m² bvo, omdat de oppervlakte van het restaurant op grond van artikel 13.1 van de planregels met 10% kan worden uitgebreid. Tot slot betoogt zij dat het effect van de volledige zelfstandige exploitatie van ’t Vossenhol ten onrechte niet in kaart is gebracht. Voor de onderbouwing van dit standpunt wijst zij op de second opinion.

20.10. In paragraaf 4.2.2 van de Stikstofberekening van 31 januari 2022 is ingegaan op de verkeersbewegingen gerelateerd aan de uitbreiding van de zomeropenstelling vanwege de zelfstandige exploitatie van ’t Vossenhol en de winteropenstelling. In het verweerschrift staat hierover dat voor een horecagelegenheid zoals een restaurant in de CROW geen kengetallen voor verkeersbewegingen zijn opgenomen en dat hier daarom is uitgegaan van een kengetal van een vergelijkbare functie. Volgens de raad zijn de vergelijkbare kengetallen die voor discotheken, waarbij vaak een eetgelegenheid aanwezig is en het aantal verkeersbewegingen voornamelijk toegerekend wordt aan bezoekers. In de Stikstofberekening van 31 januari 2022 is aangesloten bij het aantal verkeersbewegingen voor discotheken. Dat leidt ertoe dat uit wordt gegaan van 18,6 verkeersbewegingen per 100 m² bvo per etmaal. Voor 461 m² bvo gaat het volgens de Stikstofberekening van 31 januari 2022 om 85,7 verkeersbewegingen per etmaal. In de Stikstofberekening van 31 januari 2022 is aangegeven dat de horecagelegenheid momenteel in de zomer van 12.00-19.30 uur open is. Bij een zelfstandige exploitatie van het restaurant worden de openingstijden verlengd tot 23.30 uur. Hiervoor wordt een-derde van de verkeersbewegingen per etmaal ingecalculeerd, zo staat in de stikstofberekening.

20.11. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat voor de bepaling van de verkeersbewegingen voor het restaurant aangesloten kon worden bij de kencijfers van de discotheek. Zo is onvoldoende toegelicht waarom deze kencijfers niet hoefden te worden vermenigvuldigd met 2 of 3, uitgaande van twee of drie shifts. Dat de raad ervan uitgaat dat er drie shifts mogelijk zijn, blijkt uit de Stikstofberekening van 31 januari 2022. Daarin wordt voor de avondopenstelling uitgegaan van een-derde van de verkeersbewegingen per etmaal. Daarnaast is de raad ten onrechte niet uitgegaan van het feit dat het in artikel 5.3.2 onder c van de planregels voorschreven maximum bvo van de horeca van 461 m² op grond van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 13.1, aanhef en onder a, van de planregels met 10% kan worden vergroot. Evenmin heeft de raad inzichtelijk gemaakt waarom de verzelfstandiging van de exploitatie van het restaurant niet leidt tot meer verkeersbewegingen.

Het betoog slaagt in zoverre.

- Conclusie stikstof

20.12. Gelet op het voorgaande heeft De Limiten concrete gegevens overgelegd en daarmee aannemelijk gemaakt dat de uitgevoerde beoordeling voor het aspect stikstof zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad deze beoordeling niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat hij bij deze beoordeling is uitgegaan van een vergelijking tussen maximale planologische mogelijkheden ten opzichte van de feitelijk bestaande, planologisch legale situatie. Omdat het betoog in zoverre slaagt, laat de Afdeling de betogen van De Limiten over de emissiebronnen en de vraag of het oude overloopparkeerterrein deel uit kan maken van de referentiesituatie, buiten een inhoudelijke bespreking.

Soortenbescherming

21.     De Limiten heeft verschillende gronden over de soortenbescherming aangevoerd. Deze worden hierna achtereenvolgens besproken, voor zover zij hiervoor niet al zijn besproken.

- Verlichting

21.1.  De Limiten betoogt dat de in het bestemmingsplan opgenomen regeling op grond waarvan in het speelpark en ter hoogte van het bosparkeerterrein gebruik moet worden gemaakt van natuurvriendelijke verlichting, onvoldoende is om negatieve effecten op soorten te voorkomen. Volgens de plantoelichting is maximaal een verlichting van 0,1 lux toegestaan, maar de definitiebepaling in het plan is ruimer en daarmee niet afdoende. Zij verzoekt om het begrip 'natuurvriendelijke verlichting' zo aan te passen dat maximaal een verlichting van 0,1 lux is toegestaan.

21.2.  Ingevolge artikel 1.37 wordt onder natuurvriendelijke verlichting verstaan: "verlichting waarbij één of meer van onderstaande kenmerken worden toegepast:

-Verlichtingssterkte: een zo laag mogelijke intensiteit (0,1 lux of vergelijkbaar);

-Dynamische verlichting: verlichting alleen wanneer dat nodig is, lampen worden bij afwezigheid van mensen gedimd of geheel uitgeschakeld;

-Gerichte armaturen: zodat alleen daar verlicht wordt waar dat nodig is en verstrooiing van verlichting wordt afgeschermd;

-Gebruik hagen, struiken en/of bomen om verstrooiing richting mogelijke verblijfplaatsen te voorkomen;

-Kleur van de verlichting: gebruikmaking van bijvoorbeeld amber-, rood- of groenkleurige verlichting."

21.3.  In paragraaf 1.2.5 van de plantoelichting is inzicht gegeven in de effecten van verlichting op beschermde soorten. In het rapport "Ecologie & landschap Bestemmingsplan Oud Valkeveen te Naarden" van 13 juni 2019 dat is opgenomen als bijlage 5 bij het plan (hierna: het ecologisch rapport van 13 juni 2019), staat dat een norm van 0,1 lux voor de verlichting van de natuurlijke omgeving met zekerheid leidt tot het afwezig zijn van effecten. In de natuurtoets wordt bevestigd dat met aanpassing van de lichtintensiteit eventuele lichtverstoring van verblijfplaatsen van vleermuizen ter plaatse kan worden voorkomen. Volgens Ecogroen kunnen andere aanpassingen van armaturen eveneens verstoring voorkomen.

21.4.  In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat in de planregels is opgenomen dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor verlichting maximaal 1 m hoog mogen zijn, maar dat geen beperking voor het aantal lux is opgenomen. Met het opnemen van alleen deze hoogte staat volgens de Afdeling niet zonder meer vast dat de verlichting onder de norm van 0,1 lux zal blijven en geen effect zal hebben op aanwezige soorten. In de artikelen 5.2.4 en 14.3 van het herstelbesluit is daarom opgenomen dat gebruik moet worden gemaakt van natuurvriendelijke verlichting. In artikel 1.37 van de planregels is een omschrijving van het begrip natuurvriendelijke verlichting opgenomen. Daaruit blijkt dat het begrip ‘natuurvriendelijke verlichting’ ruimer is dan een beperking voor het aantal lux. Op grond van die begripsomschrijving is het mogelijk om andere maatregelen te treffen met betrekking tot de verlichting van het voorziene park. Nog daargelaten de vraag of deze maatregelen voldoende zijn om van verlichting uitgaande negatieve effecten voor soorten te voorkomen, heeft de raad op de zitting toegelicht dat hij in het herstelbesluit ook verlichting vanuit de toestellen heeft willen regelen. Maar de Afdeling stelt vast dat dit ten onrechte niet is gebeurd. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt heeft gesteld dan in het herstelbesluit en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, is het herstelbesluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

- Effecten op das

21.5.  De Limiten betoogt dat de realisatie van het bosparkeerterrein in combinatie met langere openingstijden negatieve gevolgen kunnen hebben voor het foerageergebied van de das en de nabije dassenburcht.

21.6.  In paragraaf 3.3.1 van de natuurtoets zijn de effecten van het nieuwe parkeerterrein op de verblijfplaatsen van de das beoordeeld. Aangegeven is dat in het bestemmingsplan is verzekerd dat de parkeerplaatsen in de bestaande landschappelijke en ecologische waarden moeten worden ingepast. Daarmee kan een fysieke aantasting van de vluchtpijpen van de das worden voorkomen. Verder staat vermeld dat de andere verblijfplaatsen (hoofdburcht, bijburcht en overige vluchtpijpen) niet fysiek worden aangetast. Met de aanleg van het nieuwe parkeerterrein gaat maximaal 1,11650 hectare aan foerageergebied van de das verloren. Dat is volgens de natuurtoets een zeer klein deel van het geschikte foerageergebied in de omgeving en er zijn veel uitwijkmogelijkheden in de omgeving. Er is geen verlies van onmisbaar foerageergebied. Over verstoring tijdens de gebruiksfase is in de natuurtoets aangegeven dat met de toepassing van natuurvriendelijke verlichting en het aanleggen van een grondwal verstoring van de hoofdburcht van de das door het gebruik van het nieuwe parkeerterrein niet te verwachten valt. In de beoordeling van die verstoring is de zomeropenstelling in de avond van het speelpark betrokken.

21.7.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op basis van de natuurtoets op het standpunt kunnen stellen dat voor wat betreft de das het soortenbeschermingsregime op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Daarbij betrekt de Afdeling dat de aanleg van het bosparkeerterrein pas is toegestaan na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 14.3 van de planregels. Daarin zijn verschillende wijzigingsvoorwaarden opgenomen met het oog op de bescherming van de das. Zo is onder h voorgeschreven dat maatregelen worden getroffen om het parkeerterrein op aanvaardbare wijze in de landschappelijke en ecologische waarden in te passen, waarbij rekening moet worden gehouden met het respecteren van een voldoende afstand tot de burcht van de das. Onder j is het treffen van maatregelen voorgeschreven om verstoring van de das tegen te gaan. Zo moet onder meer een grondwal van ten minste 1 m worden aangelegd en in stand worden gehouden, mag geen straatverlichting worden toegepast en moet gebruik worden gemaakt van natuurvriendelijke verlichting die buiten de gebruiksperiode en buiten de openingstijden van het speelpark uit moet worden gezet.

Het betoog slaagt niet.

- Protocollen

21.8.  De Limiten betoogt dat het onduidelijk is of voor elke diersoort het juiste protocol is gevolgd, of het protocol een jaarrond onderzoek vereist en of zo’n onderzoek is uitgevoerd.

21.9.  In wat De Limiten heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de natuurtoets op dit punt onzorgvuldig is voorbereid of ondeugdelijk is. In paragraaf 2.2.1 daarvan is de onderzoeksmethode voor de toetsing inzake de soortbescherming beschreven. Er is literatuuronderzoek, een oriënterend veldbezoek en een aanvullend soortgericht onderzoek verricht. Over het vleermuisonderzoek staat dat dit is gebaseerd op het Vleermuisprotocol 2021.

Het betoog slaagt niet.

PRV

22.     De Limiten en VVG betogen dat het wijzigen van de bestemming "Bos" om parkeren toe te staan binnen het NNN in strijd is met artikel 19 van de PRV. De realisatie van een nieuw parkeerterrein voor het speelpark is volgens VVG geen groot openbaar belang zoals bedoeld in het achtste lid in samenhang met het vierde lid. Verder betogen zij dat de bevoegdheid als bedoeld in artikel 19, achtste lid, onder b, van de PRV alleen kan worden toegepast ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling. Hier is geen sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Voor zover het gaat om een herbegrenzing als is bedoeld in artikel 19, achtste lid, onder a, van de PRV, betoogt De Limiten onder verwijzing naar het ecologisch advies van 25 mei 2022 dat onduidelijk is of de bosstrook ten zuiden van het te realiseren parkeerterrein in de beoordeling is betrokken. Ook deze bosstrook moet als oppervlakteverlies worden beschouwd en worden gecompenseerd. Verder voeren De Limiten en VVG aan dat van een verbetering van de samenhang van het NNN geen sprake is. Zij wijzen erop dat de salderingslocatie al onderdeel uitmaakt van Natura 2000-gebied en in zoverre al beschermde natuur is. De toevoeging van het weilandperceel aan het NNN leidt ook niet tot behoud van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Daarbij wijst De Limiten voor de onderbouwing van hun betoog op het ecologisch advies van 25 mei 2022. Op de salderingslocatie kan de verloren bosbiotoop niet worden gerealiseerd, omdat dit niet in overeenstemming is met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. VVG voert aan dat volgens haar niet vaststaat dat door de provincie een juridisch houdbaar herbegrenzingsbesluit zal worden genomen. Ook meent zij dat de salderingsovereenkomst tussen Oud Valkeveen, Staatsbosbeheer, de gemeente en de provincie niet bij de stukken is gevoegd en voor derden niet afdwingbaar is.

22.1.  De wijzigingsbevoegdheid omvat de realisatie en het gebruik van een overloopparkeerterrein ten oosten van park. Het gebied hiervoor ligt in het NNN. Als gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, dan wordt hierdoor 1,1165 hectare aan het NNN onttrokken. Dat is op grond van de provinciale verordening in beginsel niet toegestaan. Er zijn mogelijkheden om in het NNN een ontwikkeling te realiseren. Volgens de raad heeft de provincie tijdens het bestuurlijk vooroverleg aangegeven onder voorwaarden bereid te zijn medewerking te verlenen aan het wijzigen van de begrenzing van het NNN om het parkeren mogelijk te maken. De uitruil met het weiland is een voorwaarde voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Het gaat om het weiland kadastraal bekend gemeente Naarden, sectie A, nr. 1484.

22.2.  Volgens de wijzigingsvoorwaarde in artikel 14.3, onder c, van de planregels moet het wijzigingsplan in overeenstemming zijn met de PRV. Pas bij het gebruik van deze bevoegdheid moet vast te komen te staan dat geen strijd is met de PRV, maar de raad moet in het kader van de vaststelling van dit plan redelijkerwijs hebben kunnen oordelen dat de PRV niet op voorhand aan de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in de weg staat.

- Toepasselijk recht

22.3.  Artikel 12.2 van de Omgevingsverordening NH2020 luidt: "Het oude recht blijft van toepassing tot een besluit onherroepelijk wordt, als voor de inwerkingtreding van de betreffende bepaling van deze verordening:

a. een aanvraag om het besluit is ingediend en het besluit binnen 2 jaar daarna is genomen;

b. voor een ambtshalve te nemen besluit, een besluit als bedoeld in 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, of een besluit als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening, dat op verzoek wordt genomen, een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit ten aanzien waarvan op de voorbereiding afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is en het besluit binnen 2 jaar daarna is genomen; of

c. voor een ambtshalve te nemen besluit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht of het ontwerp is bekendgemaakt en het besluit binnen 2 jaar daarna is genomen."

22.4.  De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of hier toepassing is gegeven aan de juiste verordening. Op 22 oktober 2020 is namelijk de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Daarbij is de PRV ingetrokken. De Omgevingsverordening is vervolgens op 17 november 2020 in werking getreden. Op grond van artikel 12.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingsverordening NH2020 blijft het oude recht van toepassing tot het betreffende besluit onherroepelijk is geworden, als voor de inwerkingtreding van de betreffende bepaling van de Omgevingsverordening voor een besluit als bedoeld in 3.1, eerste lid, van de Wro, een ontwerp ter inzage is gelegd ten aanzien waarvan op de voorbereiding afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is en het besluit binnen 2 jaar daarna is genomen. In dit geval is het ontwerpplan op 19 juni 2019 ter inzage gelegd. Op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan was nog de PRV van kracht. Maar het besluit van 9 maart 2022 is pas na afloop van de hiervoor bedoelde 2 jaar-termijn genomen. Dit betekent dat hier de Omgevingsverordening van toepassing is. De raad heeft dit niet onderkend en heeft daarom het plan in zoverre onzorgvuldig voorbereid. De Afdeling ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. De tekst van artikel 19 van de PRV is grotendeels gelijkluidend aan die van artikel 6.43 van de Omgevingsverordening. De Afdeling gaat hierna in op de vraag of de wijzigingsbevoegdheid in het plan in overeenstemming is met artikel 6.43 van de Omgevingsverordening.

- Wijzigingsbevoegdheid en artikel 6.43 Omgevingsverordening

22.5.  Artikel 14.3 van de planregels luidt: "Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde binnen de bestemming 'Bos' parkeren toe te laten en daar regels aan te verbinden, een aanduidingsvlak 'parkeerterrein' binnen de bestemming 'Bos' toe te voegen en de dubbelbestemming 'Waarde - Natuur' te verwijderen onder voorwaarden dat:

[…];

c. het wijzigingsplan in overeenstemming is met de Provinciale Verordening;

[…];

g. het oppervlak van het nieuw toegevoegde aanduidingsvlak 'parkeerterrein' binnen de bestemming 'Bos' niet groter mag zijn dan 1,11650 hectare;

[…]."

Artikel 6.43 van de Omgevingsverordening luidt:

"1. De wezenlijke kenmerken en waarden als bedoeld in dit artikel zijn vastgelegd in bijlage 5.

[…];

4. Het ruimtelijk plan maakt geen nieuwe activiteiten mogelijk die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden.

[…];

6. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland en het werkingsgebied natuurverbindingen wijzigen:

a. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere ruimtelijke inpassing van het Natuurnetwerk Nederland, voor zover:

I. de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbinding worden behouden; en

II. de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft; of

b. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:

I. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbinding beperkt is;

II. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbinding, of een vergroting van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland; en

III. de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft; of

IV. rekening wordt gehouden met de mogelijke omstandigheid dat de locatie waarop de activiteit plaatsvindt is gelegen in een gebied van het Natuurnetwerk Nederland of Natuurverbindingen dat omringd wordt door of grenst aan het werkingsgebied Bijzonder provinciaal landschap; en

V. er een gebiedsvisie wordt opgesteld waarin wordt onderbouwd dat wordt voldaan aan het gestelde onder i tot en met iv van dit onderdeel.

[…]."

22.6.  In de paragrafen 1.2.3, 3.2.1.2 en 8.4.1 van de plantoelichting is inzicht gegeven in de vraag of de provinciale verordening eventueel aan de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in de weg zou kunnen staan. Als gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, dan wordt 1,1165 hectare aan het NNN onttrokken. Er is daarom een effectbeoordeling van de herbegrenzing op het NNN uitgevoerd en een salderingsplan uitgewerkt. De resultaten staan in het rapport "Salderingsplan bestemmingsplan Oud Valkeveen" van 28 januari 2022, opgesteld door Ecogroen (hierna: het Salderingsplan), welk rapport als bijlage 10 bij de plantoelichting is gevoegd. In paragraaf 1.3 daarvan zijn de waarden van het bosperceel en het zoekgebied beschreven.

In hoofdstuk 3 van het Salderingsplan zijn de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN beschreven. Het zoekgebied ligt in het NNN-deelgebied A17: Gooi Noord. Dit deelgebied is ongeveer 1.200 hectare groot en ligt op de overgang van hoog en droog naar laag en nat op de flank van de stuwwal van Huizen en Laren. In paragraaf 3.2.1 is beoordeeld welke kernkwaliteiten in of nabij het zoekgebied aanwezig zijn. In hoofdstuk 4 van het Salderingsplan is een effectenbeoordeling uitgevoerd. Daarin wordt geconcludeerd dat het overloopparkeerterrein leidt tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Het parkeerterrein leidt tot een significante aantasting van de actuele en potentiële natuurwaarden en doelsoorten op de locatie van het zoekgebied. Ook leidt het tot een significante aantasting van de lokale abiotische vereiste bodemcondities en een significante aantasting van de ruimtelijke condities beslotenheid, rust, donkerte en stilte. In het aanliggend NNN worden de ruimtelijke condities rust, donkerte en stilte ook significant aangetast. Verder wordt ten gevolge van de ontwikkeling 1,1165 hectare van het oppervlak van het NNN onttrokken, waardoor sprake is van een significante vermindering van het oppervlak van het NNN. Bovendien is sprake van een significante aantasting van de samenhang van het NNN.

Vanwege de significante aantasting wordt een herbegrenzing van het NNN beoogd. Bij de invulling van deze herbegrenzing wordt ook invulling gegeven aan compensatie van de aantasting van het NNN door het parkeerterrein. Voor de herbegrenzing en compensatie is een salderingsplan opgesteld. Dit staat beschreven in hoofdstuk 5. De salderingslocatie bestaat uit een perceel van 1,1165 hectare ten noorden van het bosperceel waarin het zoekgebied voor het overloopparkeerterrein ligt. Het perceel is eigendom van Oud Valkeveen, ligt geheel buiten het NNN en er is geen natuurbeheertype aangewezen. Het bestaat grotendeels uit een omheind grasland. Met de herbegrenzing en gronduitruil wordt het oppervlakteverlies ten gevolge van de realisatie van het parkeerterrein één op één gecompenseerd door de toename van NNN gronden. In paragraaf 5.3 van het Salderingsplan staat dat de natuurwaarden binnen de salderingslocatie nauw aansluiten bij twee beheertypen die kenmerkend zijn voor de kernkwaliteiten Klifkust en Landgoederenlandschap. Op de salderingslocatie zijn de ecologische omstandigheden en potenties zeer geschikt voor het ontwikkelen van natuurbeheertypen N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N14.03 Haagbeuken- en essenbos. Naast behoud van het totaal oppervlak aan NNN-gronden leidt de gronduitruil aldus ook tot een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN door versterking van de samenhang en een betere borging van de ruimtelijke condities, zo staat in het Salderingsplan.

Onder verwijzing naar het voorgaande stelt de raad dat de provinciale verordening niet aan de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in de weg zal staan.

22.7.  Over artikel 6.43, zesde lid, onder b, van de Omgevingsverordening overweegt de Afdeling als volgt. Dit artikelonderdeel heeft, net als het vroegere artikel 19, achtste lid, onder b van de PRV, betrekking op de herbegrenzing van de NNN ten behoeve een kleinschalige ontwikkeling. Op de zitting is vast komen te staan dat de raad niet is uitgegaan van de toepassing van dit artikelonderdeel, maar alleen van de toepassing van artikel 6.43, zesde lid, onder a, van de Omgevingsverordening (vroeger: artikel 19, achtste lid, onder a van de PRV). Daarom slaagt het betoog van De Limiten dat geen sprake is van een kleinschalige ontwikkeling waardoor de saldobenadering niet kan worden toegepast, niet.

22.8.  Over het betoog van VVG over herbegrenzing als bedoeld in artikel 19, achtste lid, onder c van de PRV, overweegt de Afdeling als volgt. Het ging om een bevoegdheid tot herbegrenzing, waarbij volgens het achtste lid, onder c, in samenhang met het vierde lid onder meer sprake moest zijn van een groot openbaar belang. Deze specifieke bevoegdheid is niet op dezelfde wijze opgenomen in artikel 6.43 van de Omgevingsverordening. Vaststaat dat de raad niet uit is gegaan van de toepassing van artikel 19, achtste lid, onder c van de PRV. Daarom slaagt het betoog van VVG niet.

22.9.  Over artikel 6.43, zesde lid, onder a, van de Omgevingsverordening overweegt de Afdeling als volgt. Voor de toepassing van dat artikellid zijn als voorwaarden opgenomen dat de herbegrenzing plaatsvindt ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het NNN, voor zover (1) de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN worden behouden en (2) de oppervlakte van het NNN ten minste gelijk blijft. Zoals hiervoor is vermeld, wordt het oppervlakteverlies van 1,1165 hectare vanwege de realisatie van het parkeerterrein één op één gecompenseerd met het opnemen van het weiland (de salderingslocatie) in het NNN. Aan de tweede voorwaarde dat de oppervlakte van het NNN ten minste gelijk blijft wordt daarmee voldaan.

Dan resteert de vraag of de herbegrenzing hier zal plaatsvinden ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het NNN en de wezenlijke kenmerken en waarden daarbij worden behouden.

22.10. Over de bosstrook ten zuiden van het parkeerterrein oordeelt de Afdeling dat deze strook NNN-gebied blijft. Niet is komen vast te staan of deze bosstrook als NNN-gebied kan blijven functioneren en of dit is betrokken bij de beoordeling of de herbegrenzing leidt tot een verbetering van de samenhang van het NNN. Het herstelbesluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

In zoverre slaagt het betoog.

22.11. Over het betoog van De Limiten en VVG dat er geen sprake is van een verbetering van de samenhang van het NNN, omdat de salderingslocatie al onderdeel uitmaakt van het Natura 2000-gebied, overweegt de Afdeling als volgt. Uit hoofdstuk 5 van het Salderingsplan volgt dat de salderingslocatie als enig perceel ten opzichte van de omliggende percelen nog niet is aangewezen als NNN-gebied. Het gebied ten noorden, ten zuiden en ten oosten daarvan is namelijk al als NNN-gebied aangewezen. Volgens het Salderingsplan zal de herbegrenzing tot een verbeterde samenhang tussen de ter plaatse aanwezige NNN-gronden en ook tot een verbeterde planologische inpassing ervan leiden. Door de herbegrenzing wordt namelijk het NNN-bosperceel ten zuiden van het salderingsperceel namelijk direct verbonden met de NNN-noordelijke graspercelen en de kust en het NNN-bosperceel aan de oostzijde. Daarnaast is in paragraaf 5.3.2 van het Salderingsplan vermeld dat op de huidige NNN-gronden waarop de beoogde overloopparkeerplaats is voorzien, verstoring plaatsvindt door recreanten en uitstralende lichtschijnselen door verkeer vanaf de Oud Huizerweg. Het grasland op de salderingslocatie is ontoegankelijk voor recreanten en vanwege de dempende werking van de tussenliggende bosopstand is geen sprake van uitstralende lichtschijnselen vanaf de Oud Huizerweg. Dit leidt per saldo van een versterking van de ruimtelijke condities rust, donkerte en stilte in het lokale NNN-gebied, zo staat in het Salderingsplan. Uit het Salderingsplan blijkt verder dat de ontwikkeling van N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland bijdraagt aan de doelstellingen voor het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever. De ontwikkeling van N14.03 Haagbeuken- en essenbos aan de oostzijde van het salderingsperceel sluit aan bij het aanwezige bosgebied dat, zoals de Afdeling heeft vastgesteld, onderdeel uitmaakt van dit Natura 2000-gebied.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op basis van het Salderingsplan op het standpunt mogen stellen dat de herbegrenzing daarom zal leiden tot een verbetering van de samenhang van het NNN. Het feit dat het salderingsperceel al deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied doet hieraan niet af. De salderingslocatie maakt namelijk geen deel uit van het NNN. De raad heeft daarom redelijkerwijs kunnen oordelen dat de provinciale verordening in zoverre niet op voorhand in de weg zal staan aan de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid.

In zoverre slaagt het betoog niet.

22.12. Over het betoog van De Limiten en VVG dat op de salderingslocatie niet kan worden voorzien in de verloren bosbiotoop van het parkeerterrein, overweegt de Afdeling het volgende. In paragraaf 5.3 van het Salderingsplan is beschreven dat de salderingslocatie bestaat uit grasland en bosopstand. De bedoeling is dat op het perceel N12.02 kruiden- en faunarijk grasland wordt ontwikkeld, omdat dit aansluit bij het noordelijk aangrenzende grasland en omdat dit natuurdoeltype onderdeel is van de kernkwaliteit Klifkust. In de oostelijke hoek van de salderingslocatie staat een bosopstand die in het verlengde ligt van de zuidelijke en oostelijk aangrenzende bosopstanden die onderdeel vormt van het NNN. Het gaat om N14.03 Haagbeuken- en essenbos dat onderdeel vormt van de kernkwaliteit Landgoederenlandschap. De bedoeling is dat dit bostype ook wordt ontwikkeld op het salderingslocatie. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat door de voorgenomen inrichting van de salderingslocatie de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN worden behouden zoals is bedoeld in artikel 6.43, zesde lid, onder a, van de Omgevingsverordening. Dat op de salderingslocatie niet al het bosbiotoop van het parkeerterrein wordt gerealiseerd, betekent niet dat daarom de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet worden behouden. Het gaat om de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN als geheel. In dat verband heeft de raad van belang mogen achten dat door de aanwijzing van de salderingslocatie als NNN er een aaneengesloten samenhangend NNN-gebied ontstaat, waar de te ontwikkelen natuurdoeltypen aansluiten op de natuurdoeltypen van de omliggende NNN-gronden en in zoverre de wezenlijke kenmerken en waarden van dit NNN-gebied worden versterkt.

Het betoog slaagt niet.

22.13. Onder verwijzing naar het beoordelingskader zoals hiervoor onder 22.5 weergegeven, hoeft, anders dan VVG stelt, nog niet vast te staan dat door gedeputeerde staten een juridisch houdbaarheid herbegrenzingsbesluit zal worden genomen. Ook behoefde de salderingsovereenkomst nog niet bij de stukken te worden gevoegd. Naar het oordeel van de Afdeling is genoegzaam vast komen te staan dat de provincie in principe bereid is om tot herbegrenzing over te gaan. Dat is door VVG ook niet betwist.

Het betoog slaagt niet.

Kapvergunning

23.     De Limiten betoogt dat de bomen die voor het parkeerterrein gekapt worden, volgens de plantoelichting zijn aan te merken als houtopstanden als bedoeld in de Wnb. Volgens haar bestaat, anders dan de raad meent, geen zicht op ontheffing ten behoeve van herplant op andere grond. In paragraaf 1.2.10.3 van de plantoelichting is weliswaar vermeld dat Oud Valkeveen binnen de gemeente diverse gronden in eigendom heeft die beschikbaar zijn voor compensatie, maar onduidelijk is om welke gronden het gaat. Hierdoor is niet na te gaan of aan de gestelde voorwaarden voor de verlening van ontheffing kan worden voldaan. Verder wijst zij erop dat in de plantoelichting is opgenomen dat het mogelijk is om de begrenzing van de bebouwde kom aan te passen, waardoor de te kappen bomen in dat geval vallen onder het regime van artikel 4:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Gooise Meren 2020 (hierna: APV). Volgens De Limiten staat niet vast dat een kapvergunning op grond van de APV zal worden verleend.

23.1.  In paragraaf 1.2.10 van de plantoelichting en in hoofdstuk 5 van de natuurtoets is ingegaan op het kapvergunningstelsel en hoofdstuk 4 van de Wnb. Binnen de bij besluit van de raad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom is de APV en daarbuiten is hoofdstuk 4 van de Wnb van toepassing. In de plantoelichting en in de natuurtoets staat dat de aanwezige bomen ter plaatse van het nieuw te realiseren parkeerterrein ten oosten van het speelpark buiten de vastgestelde bebouwde kom vallen. De daar te kappen bomen zijn aan te merken als een houtopstand in de zin van de Wnb. De Verordening houtopstanden Noord-Holland 2016 is van toepassing. Omdat voor de realisatie een (deel van de) beschermde houtopstand wordt geveld, geldt bij uitvoering een meldplicht en een herplantplicht op dezelfde locatie als de kap. In dit geval kan aan een herplant op dezelfde locatie niet worden voldaan. Bij de uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid dient ontheffing te worden aangevraagd voor een herplant op een andere locatie. Daarvoor is een compensatieplan vereist, waarbij een geschikte alternatieve herplantlocatie onderzocht moet worden. Volgens de raad is het in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan ten aanzien van beschermde houtopstanden aannemelijk dat zicht op ontheffing voor compensatie op een andere locatie dan de kaplocatie bestaat. Binnen de gemeentegrenzen heeft Oud Valkeveen diverse gronden in eigendom voor compensatie. Op deze gronden is een een-op-een-compensatie van 1,1165 hectare aan houtopstanden mogelijk. Daarnaast is het volgens de raad mogelijk de bebouwdekomgrens aan te passen vanaf het moment dat - ten behoeve van het nieuwe parkeerterrein - de begrenzing van het NNN door de provincie is herzien. In dat geval is de houtopstand niet meer beschermd onder de Wnb. Voor de gronden binnen de bebouwde kom geldt op grond van de APV dat een vergunning nodig is voor het kappen van een boom, als de boom op de waardevolle bomenlijst van Gooise Meren staat of als deze zich bevindt in een aangewezen waardevol gebied. Het speelpark en het parkeerterrein zijn aangewezen als 'waardevol gebied buitengebied Naarden', zodat een kapvergunning nodig is. Volgens de raad kan die hier ook worden verleend.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat regeling als opgenomen in hoofdstuk 4 van de Wnb en het kapvergunningstelsel uit de APV op voorhand niet aan uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en concreet de uitvoerbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid waarmee het parkeerterrein mogelijk kan worden gemaakt, in de weg staan. Dat geen inzicht is gegeven in de precieze locaties waar de herplant zal plaatsvinden, is onvoldoende voor het oordeel dat deze herplantplicht op voorhand niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

24.     De beroepen van Oud Valkeveen, van De Limiten en Stichting Vakantie Kinder Feest/Kindervakantiehuis Valkeveen, van VVG en van SBGH tegen het besluit van 9 oktober 2019 zijn gegrond. Dit besluit moet daarom worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb.

25.     Het beroep van De Limiten tegen het besluit van 9 maart 2022, voor zover dit is ingediend door de bewoners van het Valkeveense gebied, het beroep van SNLG en het beroep van SMITC en anderen zijn niet-ontvankelijk. De beroepen van Oud Valkeveen en SBGH tegen het besluit van 9 maart 2022 zijn ongegrond. Gelet op wat hiervoor is overwogen onder 17.2, 17.3, 18.1, 18.2, 19.5, 19.6, 20.5, 20.8, 20.11, 21.4 en 22.10, zijn het beroep van De Limiten en Stichting Vakantie Kinder Feest/Kindervakantiehuis Valkeveen voor het overige en het beroep van VVG gegrond. Het herstelbesluit moet worden vernietigd.

26.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

27.     De raad moet ten aanzien van Oud Valkeveen, SBGH, VVG en Stichting De Limiten en Valkeveen en Stichting Vakantie Kinder Feest/Kindervakantiehuis Valkeveen op de hierna te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Over de te vergoeden kosten overweegt de Afdeling nog het volgende.

28.     SBGH heeft verzocht om vergoeding van de kosten van een deskundige. De Afdeling stelt vast dat zij geen factuur of urenspecificatie met betrekking tot de stukken van de Stichting Dassenwerkgroep Utrecht & 't Gooi van 24 september 2019 en 6 oktober 2019 heeft overgelegd. Daarom stelt de Afdeling het aantal uren voor beide stukken op 8 uur. De Afdeling gaat verder uit van een forfaitair uurtarief van € 121,95. De te vergoeden deskundigenkosten komen daarmee op een bedrag van € 1.951,20.

29.     VVG heeft verzocht om vergoeding van de reiskosten voor meerdere personen. Als meerdere personen gezamenlijk één beroepschrift hebben ingediend, dan worden als regel alleen maar voor één van de gezamenlijk procederende appellanten reiskosten vergoed. Er bestaat geen aanleiding om daarop in dit geval een uitzondering te maken.

30.     Over het verzoek van Stichting De Limiten en Valkveen en Stichting Vakantie Kinder Feest/Kindervakantiehuis Valkeveen om vergoeding van de kosten van een deskundige overweegt de Afdeling als volgt. Het bedrag waarvoor zij vergoeding vragen, is respectievelijk € 800,00, € 1.335,84 en € 2.279,00 voor de drie rapporten. Zij vragen verder om vergoeding van de kosten van de aanwezigheid van een deskundige op de zitting. In dit geval acht de Afdeling het redelijk om uit te gaan van 4 uur voor de aanwezigheid op de zitting en van het forfaitair uurtarief van € 121,95. De te vergoeden deskundigenkosten komen daarmee op een bedrag van € 5.878,24.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van Speelpark Oud Valkeveen B.V., Stichting Behoud Gooise Heide, Vereniging Vrienden van ’t Gooi en Stichting De Limiten en Valkeveen en anderen voor zover dat ontvankelijk is, tegen het besluit van de raad van de gemeente Gooise Meren van 9 oktober 2019 tot vaststelling van het plan "Oud Valkeveen e.o. 2019" gegrond;

II.       vernietigt het onder I bedoelde besluit;

III.      verklaart de beroepen van Stichting De Limiten en Valkeveen, voor zover dat is ingesteld door de bewoners van het Valkeveense gebied, van Stichting Natuur en Landschap het Gooi en van Stichting St. Michael van het Internationaal Theosofisch Centrum en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Gooise Meren van 9 maart 2022 tot vaststelling van het plan "Oud Valkeveen e.o. 2019", niet-ontvankelijk;

IV.      verklaart de beroepen van Speelpark Oud Valkeveen B.V. en van Stichting Behoud Gooise Heide tegen het besluit van de raad van de gemeente Gooise Meren van 9 maart 2022 tot vaststelling van het plan "Oud Valkeveen e.o. 2019" ongegrond;

V.       verklaart de beroepen van Vereniging Vrienden van ’t Gooi en van Stichting De Limiten en Valkeveen en Stichting Vakantie Kinder Feest/Kindervakantiehuis Valkeveentegen het besluit van de raad van de gemeente Gooise Meren van 9 maart 2022 tot vaststelling van het plan "Oud Valkeveen e.o. 2019" gegrond;

VI.      vernietigt het onder V bedoelde besluit;

VII.     draagt de raad van de gemeente Gooise Meren op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II en VI worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VIII.    veroordeelt de raad van de gemeente Gooise Meren tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

- Speelpark Oud Valkeveen B.V. tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- Stichting Behoud Gooise Heide tot een bedrag van € 2.027,18;

- Vereniging Vrienden van ’t Gooi tot een bedrag van € 39,19;

- Stichting De Limiten en Valkeveen en Stichting Vakantie Kinder Feest/Kindervakantiehuis Valkeveen tot een bedrag van € 8.979,44, waarvan € 3.062,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX.      gelast dat de raad van de gemeente Gooise Meren aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- € 345,00 voor Speelpark Oud Valkeveen B.V.;

- € 345,00 voor Stichting Behoud Gooise Heide;

- € 345,00 voor Vereniging Vrienden van ’t Gooi;

- € 345,00 voor Stichting De Limiten en Valkeveen en Stichting Vakantie Kinder Feest/Kindervakantiehuis Valkeveen.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Dinleyici, griffier.

w.g. Venema
voorzitter

w.g. Dinleyici
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024

909