Uitspraak 202203777/2/R2


Volledige tekst

202203777/2/R2.
Datum uitspraak: 11 oktober 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Eindhoven,
2.       [appellant sub 2], wonend te Eindhoven,
3.       [appellant sub 3], wonend te Eindhoven,
4.       [appellant sub 4], wonend te Eindhoven,
5.       Stichting BETER EINDHOVEN, gevestigd te Eindhoven (hierna: SBE),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Eindhoven,
verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1335, heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 24 mei 2022 te herstellen.

Bij besluit van 20 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Lichthoven fase 1 (kavels C en D)" gewijzigd vastgesteld.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en Stationslocatie ZO Eindhoven C.V. en Stationslocatie ZO Eindhoven Beheer B.V. (hierna: Stationslocatie ZO) hebben zienswijzen naar voren gebracht over dit besluit.

Tegen dit besluit heeft SBE beroep ingesteld.

De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak

1.       De Afdeling heeft in overweging 6.4 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad onvoldoende heeft gewaarborgd dat er bij de realisatie van de bebouwing ook wordt voorzien in de groenvoorzieningen die de effecten van het plan op de hittestress zodanig afvlakken, overeenkomstig het rapport "Hitte-analyse herinrichting stationsgebied zuidzijde Eindhoven" van Witteveen+Bos van 10 december 2021 (hierna: de hitte-analyse), dat er geen sprake is van een onaanvaardbare toename van hittestress.

Opdracht in de tussenuitspraak

2.       Met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending het geconstateerde gebrek te herstellen. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de raad het gebrek kan herstellen door de uitvoering en instandhouding van de groenvoorzieningen in het plangebied die voor de uitkomst van de hitte-analyse bepalend zijn te borgen door een concreet inrichtingsplan op te stellen, bij het plan te voegen en in het plan vast te leggen dat dit inrichtingsplan wordt uitgevoerd en in stand wordt gehouden.

Gewijzigd bestemmingsplan

3.       Door de raad is toegelicht dat in de hitte-analyse niet heel specifiek is gemaakt welke groenvoorzieningen in het plangebied moeten worden aangebracht, om de conclusie te kunnen trekken dat er voldoende groenvoorzieningen zijn aangebracht om hittestress te voorkomen, zoals bedoeld in de hitte-analyse. Daarom heeft de raad Witteveen+Bos verzocht om alsnog te specificeren welke inrichting van het plangebied moet worden aangehouden om die conclusie te kunnen trekken. Witteveen+Bos heeft aangegeven welke ontwerprichtlijnen relevant zijn voor de inrichting van de ruimte van het plangebied. Uit deze ontwerprichtlijnen blijkt dat voor de omgeving rondom het station een toename van de vegetatie van 14% naar 33% er voor zorgt dat de luchttemperatuur en het aantal warme nachten gelijk blijft, waarmee de beoogde uitkomst van de hitte-analyse is geborgd. Voor de bomen die in het inrichtingsplan zijn opgenomen geldt dat zij vooral van belang zijn voor schaduw voor personen die op dat moment verblijven binnen het plangebied. In de hitte-analyse is rekening gehouden met 20 bomen.

4.       Ter voldoening aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht van de Afdeling heeft de raad op 20 juni 2023 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld, waarbij artikel 1.9 van de planregels aan het plan is toegevoegd en artikel 3.3.4 van de planregels is gewijzigd.

Artikel 1.9 van de planregels luidt:

"Boomcategorie 3: bomen met (brandbreedte omloop 20 - 60 jaar) een kroondiameter tussen de 4 en 7 meter."

Het gewijzigde artikel 3.3.4 van de planregels luidt:

"Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken in het plangebied is slechts toegestaan indien een voor het plangebied opgesteld concreet inrichtingsplan wordt gerealiseerd, als uitwerking van het globale inrichtingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels, waarbij het concrete inrichtingsplan:

a. voorziet in minimaal 33% groen in het plangebied, waarvan onderdeel uitmaakt

1. De groencompensatie als bedoeld in artikel 3.2.3;

2. De realisatie van minimaal 20 bomen in het plangebied van boomcategorie 3.

b. wordt uitgevoerd binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de bouwwerken in het plangebied, en

c. duurzaam in stand wordt gehouden."

5.       De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb tegen het besluit van 20 juni 2023 een beroep van rechtswege is ontstaan voor [appellant sub 4]. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en Stationslocatie ZO hebben in hun zienswijzen aangegeven dat zij zich met het gewijzigde bestemmingsplan kunnen verenigen. Gelet hierop is voor hen geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog moet worden beslist.

De Afdeling zal hierna, aan de hand van de door [appellant sub 4] in zijn zienswijze naar voren gebrachte beroepsgronden, beoordelen of de raad met het besluit van 20 juni 2023 heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht.

Ontvankelijkheid van het beroep van SBE

6.       SBE heeft op 10 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het besluit van 20 juni 2023. Zij heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 24 mei 2022.

SBE betoogt dat de raad met het besluit van 20 juni 2023 niet aan de opdracht uit de tussenuitspraak heeft voldaan, omdat er geen concreet inrichtingsplan is opgesteld en aan het plan is toegevoegd. Volgens SBE is een goede ruimtelijke ordening daarom nog steeds niet geborgd.

6.1.    De Afdeling overweegt dat vanwege het belang van efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen niet kan worden aanvaard dat tegen een herstelbesluit dat hangende de procedure wordt genomen, beroep wordt ingesteld door een belanghebbende die geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit. Het voorgaande geldt niet als de belanghebbende door het nieuwe besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren of als door gewijzigde feiten of omstandigheden de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit.

De Afdeling stelt vast dat het betoog van SBE ziet op de vraag of er met het gewijzigde bestemmingsplan aan de opdracht uit de tussenuitspraak is voldaan. SBE heeft echter geen beroep ingesteld tegen het besluit van 24 mei 2022 en heeft dan ook geen gronden aangevoerd die hebben geleid tot de opdracht uit de tussenuitspraak. Verder overweegt de Afdeling dat het oorspronkelijke artikel 3.3.4 van de planregels al voorzag in een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot het realiseren van groenvoorzieningen en dat het gewijzigde artikel 3.3.4 van de planregels slechts een concretisering betreft ten opzichte van het oorspronkelijke artikel. Dat SBE door het gewijzigde plan in een nadeliger positie is komen te verkeren is niet gesteld, noch anderszins gebleken. Ook is van andere feiten of omstandigheden waardoor SBE redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet eerder beroep heeft ingesteld, niet gebleken. Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het beroep van SBE tegen het besluit van 20 juni 2023 niet-ontvankelijk is.

Het beroep van [appellant sub 4]

Hittestress

7.       [appellant sub 4] betoogt dat de raad niet aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht heeft voldaan, omdat er geen concreet inrichtingsplan is opgesteld en aan het plan is toegevoegd. Dit betekent dat er een omgevingsvergunning kan worden afgegeven voordat er een concreet inrichtingsplan is opgesteld. Hij voert verder aan dat de gebouwen en gronden op grond van artikel 3.3.4 van de planregels ook drie jaar van te voren in gebruik genomen kunnen worden, waarna het niet meer kan worden teruggedraaid. Volgens [appellant sub 4] is het plangebied ook te klein en de gebouwen te groot om 20 bomen van boomcategorie 3 te plaatsen en in stand te houden.

7.1.    De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat de raad geen concreet inrichtingsplan heeft opgesteld en aan het plan heeft toegevoegd in dit geval niet betekent dat er niet aan de opdracht uit de tussenuitspraak is voldaan. Daarbij is van belang dat in overweging 6.2 van de tussenuitspraak is overwogen dat de realisatie van de groenvoorzieningen die bij de hitte-analyse in acht zijn genomen en van belang zijn voor een aanvaardbare hittestress, niet is geborgd met het oorspronkelijke artikel 3.3.4 van de planregels, omdat het inrichtingsplan waarnaar verwezen wordt geen concrete invulling van de benodigde groenvoorzieningen bevat. Hoewel het gewijzigde bestemmingsplan geen concreet inrichtingsplan met de benodigde groenvoorzieningen bevat, heeft de raad met de wijziging van artikel 3.3.4 van de planregels afdoende geborgd dat de groenvoorzieningen die bij de hitte-analyse in acht zijn genomen, ook worden gerealiseerd, zodat sprake is van een aanvaardbare hittestress in het plangebied. Op grond van dat artikel mogen de gebouwen en gronden binnen het plangebied namelijk alleen worden gebruikt als er binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de bouwwerken binnen het plangebied een concreet inrichtingsplan, dat voldoet aan de ontwerprichtlijnen waarmee de conclusies van de hitte-analyse zijn gewaarborgd, wordt uitgevoerd en duurzaam in stand wordt gehouden. In de omstandigheid dat de raad geen concreet inrichtingsplan heeft opgesteld en aan het plan heeft toegevoegd, maar op een andere wijze heeft geborgd dat sprake is van een aanvaardbare hittestress en, in het verlengde daarvan, een goede ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat er niet aan de opdracht uit de tussenuitspraak is voldaan.

Verder volgt de Afdeling [appellant sub 4] niet in zijn stelling dat indien de gebouwen en gronden binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen in gebruik worden genomen, dit niet meer kan worden teruggedraaid. Het gebruik van de gebouwen en gronden van het plangebied is namelijk alleen toegestaan als er aan de voorwaardelijke verplichting van artikel 3.3.4 van de planregels wordt voldaan. Is dat niet het geval, dan is het gebruik van de gebouwen en gronden binnen het plangebied in strijd met het bestemmingsplan en kan er op grond van artikel 3.3.4 van de planregels handhavend worden opgetreden tegen dat gebruik. Dit betekent ook dat de gebouwen en gronden niet gebruikt mogen worden indien blijkt dat het niet mogelijk is om 20 bomen van boomcategorie 3 te plaatsen en in stand te houden.

Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat de inrichting van de Stationsweg van belang is en er daarom een inrichtingsplan voor de Stationsweg vastgesteld had moeten worden, overweegt de Afdeling dat de Stationsweg geen deel uitmaakt van het plangebied. Alleen al daarom kan dit betoog niet leiden tot de vernietiging van het besluit van 20 juni 2023.

Het betoog slaagt niet.

Privacy en uitzicht

8.       [appellant sub 4] betoogt dat de Afdeling moet terugkomen op het in de tussenuitspraak gegeven oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de aantasting van zijn uitzicht en privacy niet onaanvaardbaar is. Hij stelt dat er, anders dan de Afdeling heeft overwogen, wel sprake is van een gesloten stedelijke wand en dat er sprake is van extreem veel verlies van uitzicht. Ook is er sprake van een ernstige aantasting van zijn leefklimaat, aangezien zijn woonkamer veel donkerder en benauwder wordt.

8.1.    De Afdeling heeft in overweging 10.1 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het niet uitgesloten is dat het uitzicht en de privacy van [appellant sub 4] onder meer door het voorliggende plan zullen worden aangetast, maar dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat deze aantasting niet onaanvaardbaar is. De Afdeling komt, behalve in uitzonderlijke gevallen, niet terug van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat de Afdeling uitgaat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel.

Het betoog slaagt niet.

Nieuwe beroepsgrond

9.       [appellant sub 4] betoogt dat er sprake is van extreme verdichting als gevolg van de beoogde bebouwing en dat daar onvoldoende serieus naar gekeken is door de raad.

9.1.    De Afdeling stelt vast dat deze beroepsgrond niet eerder door [appellant sub 4] is aangevoerd. Hiermee heeft hij zijn beroepsgronden na de tussenuitspraak uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond die hij al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren had kunnen brengen. Dit is, gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid in het licht van de goede procesorde, niet aanvaardbaar. Ook wijkt het besluit van 20 juni 2023, voor zover het ziet op dat wat [appellant sub 4] onder 9 aanvoert, niet af van het besluit van 24 mei 2022. De Afdeling laat wat [appellant sub 4] in dit verband aanvoert, dan ook buiten inhoudelijke bespreking.

Conclusie

10.     Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van 24 mei 2022 gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 3:2 van de Awb.

De raad heeft met het besluit van 20 juni 2023 voldaan aan de in de tussenuitspraak opgenomen opdracht om het geconstateerde gebrek te herstellen, dan wel een ander besluit te nemen. Het beroep tegen het besluit van 20 juni 2023 van [appellant sub 4] is ongegrond. Het beroep van SBE tegen het besluit van 20 juni 2023 is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het gewijzigde bestemmingsplan blijft gelden.

11.     De raad moet de proceskosten van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van de raad van de gemeente Eindhoven van 24 mei 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lichthoven fase 1 (kavels C en D)", gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Eindhoven van 24 mei 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lichthoven fase 1 (kavels C en D)";

III.      verklaart het beroep van [appellant sub 4] tegen het besluit van 20 juni 2023, waarbij de raad van de gemeente Eindhoven het bestemmingsplan "Lichthoven fase 1 (kavels C en D)" gewijzigd heeft vastgesteld, ongegrond;

IV.      verklaart het beroep van Stichting BETER EINDHOVEN tegen het besluit van 20 juni 2023, waarbij de raad van de gemeente Eindhoven het bestemmingsplan "Lichthoven fase 1 (kavels C en D)" gewijzigd heeft vastgesteld, niet-ontvankelijk;

V.       veroordeelt de raad van de gemeente Eindhoven tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen gemaakte proceskosten tot een bedrag van:

- € 53,79 aan [appellant sub 2];

- € 1.674,00 aan [appellant sub 3], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- € 53,79 aan [appellant sub 4];

VI.      gelast dat de raad van de gemeente Eindhoven het door appellanten voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht vergoedt tot een bedrag van:

- € 181,00 aan [appellant sub 1];
- € 181,00 aan [appellant sub 2];
- € 181,00 aan [appellant sub 3];
- € 181,00 aan [appellant sub 4].

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.

w.g. Knol
voorzitter

w.g. Van der Heijden
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023