Uitspraak 202203766/1/V3


Volledige tekst

202203766/1/V3.
Datum uitspraak: 2 november 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 17 juni 2022 in zaak nr. NL22.10257 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 17 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.L.J.M. Wilhelmus, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.

Overwegingen

1.       De vreemdeling heeft de Turkse nationaliteit. De staatssecretaris heeft hem op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld, omdat de bewaring noodzakelijk is voor het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag van de vreemdeling. Bij die grondslag heeft de staatssecretaris betrokken dat er volgens hem sprake is van een risico op onttrekking. De vreemdeling klaagt onder meer over een gebrek in de maatregel en een gebrek in de ophouding die daaraan voorafging. Op beide gebreken en de gevolgen ervan wordt hierna ingegaan.

Gebrek in de maatregel

2.       De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief dat de aan hem uitgereikte maatregel van bewaring niet is ondertekend en dat deze daarom niet rechtsgeldig is. De rechtbank heeft volgens hem niet onderkend dat de bewaring als gevolg daarvan van aanvang af onrechtmatig is.

3.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 12 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2278, volgt uit artikel 5.3 van het Vb 2000 dat een rechtsgeldige maatregel van bewaring pas tot stand komt als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed. Uit die bepaling volgt verder dat een maatregel van bewaring pas in werking treedt als deze is uitgereikt.

3.1.    Uit het aanvullend proces-verbaal van 13 juni 2022 blijkt dat een medewerker van de Koninklijke Marechaussee op 31 mei 2022 omstreeks 13:43 uur aan de vreemdeling een maatregel van bewaring heeft uitgereikt. Die maatregel bevat een dagtekening (namelijk 31 mei 2022 om 13:43 uur) en de redenen van de bewaring, maar is niet ondertekend en daarom niet rechtsgeldig.

3.2.    Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt verder dat er een tweede versie van de maatregel van bewaring is. Die versie bevat een dagtekening (namelijk 31 mei 2022 om 13:40 uur) en de redenen van de bewaring. Die versie is wel ondertekend. Anders dan de versie van 13:43 uur, is de eerdere versie van 13:40 uur dus wel rechtsgeldig. Maar, omdat uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat deze eerdere versie van 13:40 uur niet aan de vreemdeling is uitgereikt, is daarmee de maatregel van bewaring niet in werking getreden.

3.3.    Omdat de maatregel van bewaring niet voldoet aan artikel 5.3 van het Vb 2000, heeft de rechtbank niet onderkend dat er sprake is van een gebrek. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 12 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:543, onder 4, een vergelijkbaar gebrek als ernstig gekwalificeerd. De reden daarvoor is dat een maatregel van bewaring kenbaar en toetsbaar moet zijn en dat de vereisten in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 daaraan bijdragen. Een vreemdeling moet in de maatregel van bewaring namelijk kunnen lezen wanneer, door wie en waarom hij in bewaring is gesteld om te controleren of de maatregel door een bevoegd persoon en op rechtmatige gronden is genomen.

Belangenafweging na een gebrek

4.       Een ernstig gebrek in een maatregel van bewaring heeft niet per definitie tot gevolg dat daardoor die maatregel onrechtmatig is. Bij gebreken die niet rechtstreeks de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring of het voortduren ervan aantasten, is namelijk ruimte voor een belangenafweging. De uiteindelijke uitkomst van deze belangenafweging wordt niet alleen bepaald door de ernst van het gebrek, maar hangt onlosmakelijk samen met de concrete belangen van partijen in samenhang bezien met de omstandigheden van het geval. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 18 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:795, onder 2 en 2.1. Die belangenafweging zal doorgaans in het voordeel van een vreemdeling uitvallen als de met een bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.

Toegepast in deze zaak

5.       Op het moment dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een niet-ondertekende versie van de maatregel van bewaring uitreikte, was er ook al een ondertekende, rechtsgeldige versie van de maatregel. Hoewel de staatssecretaris abusievelijk die rechtsgeldige versie niet aan de vreemdeling heeft uitgereikt, was de vreemdeling op het moment van uitreiken van de niet-ondertekende maatregel wel bekend met de inhoud die in beide versies niet van elkaar verschilt. Hij kon op basis van die inhoud tijdig een afweging maken of hij beroep tegen de maatregel wilde instellen. Daarbij is verder van belang dat tussen beide versies van de maatregel slechts een beperkt tijdsverloop van drie minuten zit. De ondertekende, rechtsgeldige, versie van de maatregel zit in de rechtbankstukken. De vreemdeling kon in beroep dus nagaan of die versie door een bevoegd persoon is genomen. Dat de maatregel bevoegd is genomen, is verder overigens niet in geschil. Hoewel hier sprake is van een ernstig gebrek, zijn de nadelige gevolgen ervan voor de vreemdeling dus beperkt. Daartegenover staat dat de staatssecretaris ter zitting heeft gewezen op valse reisdocumenten waarmee de vreemdeling Nederland is binnengekomen en waarvoor hij is aangehouden. De staatssecretaris heeft in dat kader in de maatregel gewezen op het risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Uit de maatregel blijkt bovendien onweersproken dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij al sinds 2012 illegaal in Europa verblijft en niet van plan is om naar zijn land van herkomst - Turkije - terug te keren. Onder deze omstandigheden valt de belangenafweging uit in het voordeel van de staatssecretaris. Het gebrek leidt in dit geval niet tot een onrechtmatige maatregel.

5.1.    De eerste grief slaagt niet.

Gebrek in de ophouding

6.       De vreemdeling klaagt in zijn vijfde grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er sprake is van een gebrek in de ophouding en dat zij de beroepsgrond daarover ten onrechte niet heeft besproken. Niet in geschil is dat de staatssecretaris in het proces-verbaal van ophouding en onderzoek ten onrechte artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 heeft aangekruist in plaats van artikel 50a, eerste lid, van de Vw 2000. De ernst van dit gebrek is echter gering en weegt, ook in onderlinge samenhang bezien met het gebrek in de maatregel van bewaring, niet op tegen de belangen van de staatssecretaris die met de bewaring zijn gediend en die hiervoor onder 5 zijn vermeld. Daarbij is ook van belang dat niet in geschil is dat de vreemdeling op grond van artikel 50a, eerste lid, kon worden opgehouden en er dus een wettelijke grondslag voor de ophouding bestond. Bovendien heeft de ophouding niet langer dan de maximale termijn, genoemd in artikel 50a, eerste lid, geduurd en is die termijn gelijk aan de maximale termijn in artikel 50, derde lid. Onder die omstandigheden leidt het gebrek in de ophouding niet tot onrechtmatigheid van de maatregel. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 1 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3120, onder 2.

6.1.    Omdat sprake is van een niet rechtmatige ophouding, heeft de rechtbank evenmin onderkend dat zij de staatssecretaris had moeten veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten. De Afdeling verwijst daarvoor naar haar uitspraak van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498, onder 2.2.

6.2.    De vijfde grief slaagt.

Overige grieven

7.       Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de overige grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

Conclusie

8.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank de staatssecretaris daarin niet heeft veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van het beroep van de vreemdeling. De uitspraak wordt voor het overige bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rust. De staatssecretaris moet de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend en de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 17 juni 2022 in zaak nr. NL22.10257, voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet heeft veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;

III.      bevestigt de uitspraak voor het overige;

IV.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.929,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.

w.g. Steendijk
voorzitter

w.g. Nouta
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2023

922