Uitspraak 202201074/1/A3


Volledige tekst

202201074/1/A3.
Datum uitspraak: 25 oktober 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Leeuwarden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 14 januari 2022 in zaak nr. 21/403 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Leeuwarden.

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2020 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning aan de [locatie 1] in Leeuwarden gedurende drie maanden gesloten te houden.

Bij besluit van 3 december 2020 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. Speksnijder, advocaat in Akkrum, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A. Brouwer en mr. drs. R.T. Offringa, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] was huurder en bewoner van de woning. Uit een bestuurlijke rapportage van de politie volgt dat bij de politie ambtshalve bekend was dat vanuit de woning aan de [locatie 1] mogelijk gehandeld zou worden in verdovende middelen. Uit onderzoek van de politie bleek dat [appellant] in de basisregistratie personen op het adres stond ingeschreven en dat hij verschillende antecedenten had, waaronder twee antecedenten met betrekking tot de Opiumwet. Verder volgt uit het proces-verbaal van de bevindingen, dat ten grondslag ligt aan de bestuurlijke rapportage, dat de politie verschillende telefoonnummers heeft afgeluisterd. Tijdens het luisteren van deze gesprekken belden bij de politie ambtshalve bekende harddrugsgebruikers en bestelden verschillende keren drugs.

De gebruikers hebben verklaard hun cocaïne bij [appellant] te kopen. Naar aanleiding van die feiten en omstandigheden heeft de politie op 6 mei 2020 de woning doorzocht. Bij het doorzoeken van de woning is blijkens de bestuurlijke rapportage het volgende aangetroffen:

-         7 gram hasj, verpakt in vijf sealbags;
-         Verpakkingsmateriaal;
-         Een weegschaal met daarop resten cocaïne;
-         Een busje ‘Anti Agression’, vermoedelijk pepperspray;
-         In totaal € 8.360,- aan contant geld.

2.       Naar aanleiding van deze feiten en omstandigheden heeft de burgemeester, op grond van artikel 13b van de Opiumwet, [appellant] gelast de woning voor drie maanden te sluiten. Dit is in overeenstemming met de Beleidsregels Opiumwet 13b (hierna: de Beleidsregels). Volgens de Beleidsregels wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een periode van drie maanden. Bij het sluiten van een woning wordt nadrukkelijk overwogen of kan worden volstaan met een waarschuwing. Gezien de ernst van de situatie kon volgens de burgemeester in dit geval niet worden volstaan met een waarschuwing en was sluiting van de woning voor drie maanden noodzakelijk om de openbare orde te herstellen en herhaling te voorkomen. De burgemeester heeft het belang van herstel van de openbare orde zwaarder laten wegen dan het belang van [appellant]. Daarbij heeft de burgemeester meegewogen dat de omstandigheid dat [appellant] zijn woning zal kwijtraken als gevolg van deze sluiting niet aan die sluiting in de weg staat, door de ernst van de situatie en [appellant] zijn eigen verwijtbaarheid voor deze overtreding van de Opiumwet.

Uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de woning voor de duur van drie maanden te sluiten, omdat in de woning een handelshoeveelheid softdrugs en diverse drugshandel gerelateerde goederen zijn aangetroffen. Verder heeft de burgemeester de sluiting noodzakelijk kunnen achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De burgemeester heeft zich volgens de rechtbank ook op het standpunt mogen stellen dat de sluiting evenredig is.

Hoger beroep

Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet zijn woning te sluiten. Hij voert hiertoe aan dat de aangetroffen hoeveelheid hasj de gebruikershoeveelheid niet ernstig overschrijdt. Ook voert hij aan dat niet gekeken is naar de situatie op het moment van het nemen van het besluit, maar naar de jaren daarvoor.

4.1.    Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom indien in een woning of lokaal een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916, is artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een woning. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs, 5,0 gram softdrugs of vijf hennepplanten, het criterium van het Openbaar Ministerie voor eigen gebruik, de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van [appellant] om het tegendeel aannemelijk te maken. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, dan is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bevoegd om voor de woning een last onder bestuursdwang op te leggen.

4.3.    De in de woning aangetroffen 7 gram hasj kan worden aangemerkt als een handelshoeveelheid softdrugs. Dat er sprake zou zijn van een weegfout acht de Afdeling, gelet op de omstandigheden waaronder de drugs in beslag zijn genomen, niet aannemelijk. Het betoog dat slechts sprake is van een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid (5,0 gram), leidt ook niet tot een andere conclusie. Naast de handelshoeveelheid hasj zijn in dit geval diverse drugshandel gerelateerde goederen, zoals opgesomd onder overweging 1, aangetroffen, waarvan één voorwerp sporen van cocaïne droeg. Verder ondersteunen verschillende getuigenverklaringen en politieverklaringen in de periode van februari 2020 tot en met mei 2020, de betrokkenheid van [appellant] bij drugshandel. Zoals ook blijkt uit de onder 1 aangeduide bevindingen zijn gesprekken waaruit blijkt van drugshandel afgeluisterd en hebben getuigen verklaard hun drugs bij [appellant] te kopen. Dat het besluit rust op informatie van jaren geleden volgt de Afdeling dan ook niet. Gelet op wat hierboven staat, heeft de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de drugs bestemd waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bevoegd was om de woning te sluiten.

4.4.    Het betoog slaagt niet.

Was de sluiting evenredig?

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de sluiting niet onevenredig is in verhouding tot de met de Beleidsregels te dienen doelen. Hij voert hiertoe aan dat de noodzaak tot sluiting van de woning ontbreekt. Ook voert hij aan dat de sluiting van de woning niet evenwichtig is. De Afdeling zal bij de beoordeling van deze beroepsgrond van het onderstaande beoordelings- en toetsingskader uitgaan.

Beoordelings- en toetsingskader

5.1.    Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

In dit geval behelst de toets aan deze bepaling dat de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting van de woning worden beoordeeld. Vergelijk dat uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2614.

Noodzakelijkheid van de sluiting

5.2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er noodzaak bestond om de woning te sluiten. Hij voert hiertoe aan dat de burgemeester niet concreet heeft onderzocht of de sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat. In dit verband heeft de gemachtigde van [appellant] op de zitting van de Afdeling toegelicht dat [appellant] ten tijde van de voorgenomen sluiting in voorlopige hechtenis zat en de woning dus niet kon betreden.

5.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, en - nader verduidelijkt in - de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1913), is bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij die woning en het herstel van de openbare orde.

5.2.2. Met de in de processen-verbaal vastgelegde fysieke observaties van de politie, afgeluisterde telefoongesprekken en verklaringen van afnemers dat [appellant] dealt in drugs, ook vanuit de woning, kon de burgemeester redelijkerwijs concluderen dat vanuit de woning drugs werden verhandeld. De stelling van [appellant] dat de getuigenverklaringen onbetrouwbaar zijn, wordt niet gevolgd nu die verklaringen door onder meer de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken wordt bevestigd. Verder is het, zoals hiervoor overwogen, door de handelshoeveelheid drugs aannemelijk dat de drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking en zijn bovendien drugsgerelateerde goederen en een fors contant geldbedrag aangetroffen. De burgemeester mag dan aannemen dat de woning een rol speelt binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang oplevert bij sluiting, ook als geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2709, r.o. 3.1). Daarnaast heeft [appellant] antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Op de zitting bij de Afdeling heeft de gemachtigde van [appellant] bevestigd dat [appellant] betrokken is bij handel in drugs. Bovendien is hij daar ook door de strafrechter voor veroordeeld. Verder is in 2015 de woning aan de [locatie 2] in Leeuwarden, waar [appellant] toen verbleef, ook op last van de burgemeester gesloten, omdat meer dan een gebruikershoeveelheid harddrugs was aangetroffen. De hiervoor genoemde indicaties maken het aannemelijk dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld. Dat [appellant] in voorlopige hechtenis zat, betreft een tijdelijke en persoonsgebonden maatregel en laat onverlet dat de burgemeester er belang bij had om de bekendheid van het pand in het drugscircuit weg te nemen om zo herhaling van de overtreding te voorkomen. Gelet hierop heeft de burgemeester dit als een ernstige situatie mogen beschouwen waardoor sluiting van de woning noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij die woning en het herstel van de openbare orde.

5.2.3. Het betoog slaagt niet.

Evenwichtigheid van de sluiting

5.3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de sluiting evenwichtig was. Hij voert hiertoe aan dat hij gedwongen zijn huis heeft moeten verlaten. Ook moest hij op zoek naar vervangende woonruimte. Daarbij is hij door de sluiting van zijn woning door de verhuurder op een regionale zwarte lijst voor sociale huurwoningen geplaatst.

5.3.1. Als de burgemeester sluiting van de woning noodzakelijk vindt, moet hij nog wel nagaan of de duur van de sluiting evenwichtig is. In de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning en de mogelijkheid om weer van de woning gebruik te kunnen maken. De burgemeester moet de nadelige gevolgen van de sluiting voor de bewoner afwegen tegen de redenen voor sluiting. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.

5.3.2. De Afdeling is van oordeel dat de omstandigheden die [appellant] heeft aangevoerd niet maken dat sluiting voor drie maanden volgens het uitgangspunt van het beleid niet evenwichtig is. Het gedwongen moeten verlaten van de woning, het moeten zoeken naar vervangende woonruimte en de door de verhuurder daaraan verbonden uitsluiting voor een sociale huurwoning, leiden in dit geval niet tot het oordeel dat de sluiting onevenwichtig is. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid (zie de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2630). [appellant] valt bovendien een verwijt te maken. Hij kon voorzien welke consequenties de burgemeester en Stichting WoonFriesland aan de door hem gepleegde overtreding van de Opiumwet zouden verbinden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:719). Omdat hij alleen in de woning woonde, zijn geen andere bewoners getroffen door de last tot sluiting. Daarbij is al eerder een woning van hem op grond van de Opiumwet gesloten. Daarnaast is niet gebleken dat [appellant] een bijzondere binding met de woning had. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij na het verlies van de woning nergens kon worden opgevangen.

5.3.3. [appellant] wordt verder niet gevolgd in het standpunt dat in het geheel geen belang is toegekend aan de vraag of hij zou kunnen voorzien in een vervangende verblijfplaats. Het is in de eerste plaats aan [appellant] om een vervangende verblijfplaats te vinden. De burgemeester heeft in de besluitvorming toegelicht de situatie van [appellant] te onderkennen. Hij heeft de begunstigingstermijn verlengd zodat [appellant] gelegenheid had om tijdelijke woonruimte te vinden. Verder heeft de burgemeester hem in contact gebracht met het wijkteam van de gemeente voor eventuele hulpverlening.

5.3.4. Gelet op wat hierboven staat, heeft de burgemeester de belangen bij de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden zwaarder mogen wegen dan de belangen van [appellant] bij het voortgezet gebruik van de woning. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat sluiting van de woning voor drie maanden niet onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.

5.3.5. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

7.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Soffner
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023

818-1050