Uitspraak 202005732/1/A3


Volledige tekst

202005732/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Gouda,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 september 2020 in zaak nr. 20/1950 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Gouda.

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2019 heeft de burgemeester [appellant] gelast de horeca-inrichting [bedrijf] te sluiten voor de duur van negen maanden.

Bij besluit van 15 januari 2020 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 13 september 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. de Jong, rechtsbijstandverlener te Gouda, en [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. F.A. Pommer, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [getuige] als getuige gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek op de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en schriftelijk vragen gesteld aan de burgemeester.

De burgemeester heeft deze vragen beantwoord en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) meegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van bijlagen 4 en 5.

Bij beslissing van 6 december 2021 heeft de Afdeling het verzoek tot beperkte kennisneming gedeeltelijk toegewezen.

[appellant] heeft gereageerd op het antwoord van de burgemeester en de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.

De burgemeester en [appellant] hebben afgezien van de mogelijkheid van een tweede zitting. Daarop is het onderzoek weer gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] exploiteert de horeca-inrichting [bedrijf] in Gouda. Op 28 maart 2018 is in de horeca-inrichting een cash center in beslag genomen. Dit is gebeurd naar aanleiding van informatie van de Kansspelautoriteit (hierna: de Ksa), die een landelijk onderzoek heeft uitgevoerd naar cash centers. Uit haar informatie blijkt dat het cash center voor illegaal gokken zou worden gebruikt. Van de inbeslagname van het cash center zijn door de politie-eenheden Den Haag en Rotterdam op 29 maart 2019 op ambtseed en ambtsbelofte bestuurlijke rapportages opgemaakt. Bij deze inbeslagname is in de horeca-inrichting een zakje met 9,7 g hasj aangetroffen, zo staat in de bestuurlijke rapportage van de politie-eenheid Den Haag. De klanten die op dat moment in de horeca-inrichting waren, zijn gefouilleerd en bij drie klanten is hasj en/of hennep aangetroffen. In de rookruimte hing een sterke wietlucht en er lag een asbak met daarin diverse opgerookte joints. De bestuurlijke rapportage vermeldt verder een anonieme melding van witwassen in 2017, een aantal eerdere incidenten van overlast, geweld en verstoringen van de openbare orde over de periode 2015 tot 2019, dat [appellant] in kringen verkeert van personen met criminele antecedenten en dat sprake is van schijnbeheer. Op 5 en 16 augustus 2019 heeft de politie over deze incidenten en het vermoedelijke schijnbeheer nadere informatie naar de burgemeester gestuurd.

2.       De burgemeester heeft zich gelet op de vondst van de softdrugs bevoegd geacht om de horeca-inrichting te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Hij heeft deze bevoegdheid uitgewerkt in de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Gouda (hierna: de Beleidsregels Opiumwet). Volgens de Beleidsregels Opiumwet wordt een lokaal bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs altijd gesloten. Als er sprake is van een ernstige situatie, dan wordt een lokaal bij een eerste overtreding voor de duur van negen maanden gesloten. Van een ernstige situatie is sprake als het aannemelijk is dat drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit een lokaal plaatsvindt of als aanwezigheid van drugs hierop duidt. Aan de hand van een indicatorenlijst gaat de burgemeester dit na. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval sprake is van een ernstige situatie en heeft, conform de Beleidsregels Opiumwet, gesloten voor de duur van negen maanden.

Daarnaast heeft de burgemeester in de diverse constateringen, met name de aanwezigheid van een cash center, reden gezien om op grond van artikel 2:17 van de Verordening van de gemeente Gouda houdende regels omtrent gemeentelijke regelgeving op het gebied van openbare orde en veiligheid Algemene plaatselijke verordening Gouda 2009 (na eerste wijziging) (hierna: de Apv), in samenhang gelezen met de Beleidsregels bestuurlijke handhaving Drank- en Horecawet, horeca en APV gemeente Gouda (hierna: de Beleidsregels Apv), de horeca-inrichting te sluiten.

3.       Dit besluit heeft hij in bezwaar gehandhaafd, met overname van het advies van de Bezwaarschriftencommissie Gouda.

4.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

De uitspraak van de rechtbank

5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid de horeca-inrichting kon sluiten voor de duur van negen maanden. De burgemeester heeft aannemelijk kunnen achten dat de in de inrichting aangetroffen stof inderdaad hasj betrof en 9,7 g woog. Dat wordt aangemerkt als een handelshoeveelheid. Op grond van het aantreffen van deze hoeveelheid hasj, in combinatie met eerdere meldingen van geluidsoverlast en een vechtpartij, de omstandigheid dat [appellant] contacten heeft met personen met criminele antecedenten en een vermoeden van schijnbeheer, heeft de burgemeester aannemelijk kunnen achten dat softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in of vanuit de horeca-inrichting en dat sprake is van een ernstige situatie. [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast is volgens de rechtbank aannemelijk dat de aanwezigheid van het cash center primair werd ingegeven door de mogelijkheid dat hiermee grote geldbedragen anoniem op een account konden worden gezet, waarmee illegaal gegokt kon worden. [appellant] heeft ook daadwerkelijk een aanzienlijke omzet behaald als gevolg hiervan. De burgemeester was daarom ook op grond van artikel 2:17 van de Apv bevoegd om de horeca-inrichting te sluiten. Sluiting was volgens de rechtbank niet onevenredig.

Hoger beroep

I. De sluiting op grond van de Opiumwet

Was de burgemeester bevoegd om het pand te sluiten?

5.1.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aannemelijk is dat de aangetroffen stof hasj was. De vermeende hasj is gevonden door [politieambtenaar]. Het is opvallend dat hij direct na het vinden van de vermeende hasj al wist hoeveel dit ongeveer zou zijn en het vervolgens wegstopte en de zaak wilde verlaten. Ook is het vreemd dat wordt gesuggereerd dat de drugs van de broer van [appellant], [broer], zouden zijn, omdat hij de enige zou zijn geweest die door de zaak liep op het moment van de controle. Tijdens de controle was iedereen gemaand om te gaan zitten en te blijven zitten, inclusief de broer van [appellant]. De vermeende hasj is niet onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut en er is geen foto van de inhoud van het folie waar de vermeende hasj in verpakt zat of van de weging. Op 6 maart 2020 heeft [getuige] schriftelijk verklaard dat de vermeende hasj van hem was en dat het ‘fake hasj’ was.

5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1682, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt wordt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 g softdrugs de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, dan is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.

5.3.    Een bestuursorgaan mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekende bestuurlijke rapportage, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van de rapportage weergeven. Als die bevindingen worden betwist, dan zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zulke twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.

5.4.    In de op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage van de politie-eenheid Den Haag van 29 maart 2019 staat dat in een krat met lege flesjes tegenover de rookruimte een plastic zakje is aangetroffen met daarin 9,7 gram hasj. Dit gewicht betreft het netto gewicht dat op het politiebureau is gewogen. De rapportage is onder meer gebaseerd op informatie uit politiemutaties, waaronder een politiemutatie van de weging van de hasj. Hierin staat: "Drugs gewogen. Betrof 9,7 gram. Zat verpakt in heel dun, bijna gewichtloos, plastic folie." Van de vondst van de hasj is ook nog een aanvullend op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal opgesteld op 3 oktober 2019. De politieambtenaar die de drugs heeft aangetroffen, heeft daarin verklaard dat hij het blokje direct herkende als een blokje hasj, dat hij de hasj op het bureau heeft gewogen, dat het netto gewicht 9,7 g betrof en dat de hasj daarna is vernietigd. Tussen de tijd dat hij het blokje hasj vond en de tijd dat hij de horeca-inrichting was binnengekomen heeft hij niemand langs het krat zien lopen behalve [broer].

5.5.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester heeft mogen uitgaan van de juistheid van de bestuurlijke rapportage en het later opgemaakte proces-verbaal. De informatie in de bestuurlijke rapportage, het mutatierapport en het later opgemaakte proces-verbaal komt overeen. De burgemeester heeft het ongeloofwaardig mogen achten dat de aangetroffen stof geen hasj betrof, ook al is de hasj niet door het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht. Daarbij heeft hij mogen betrekken dat in de bestuurlijke rapportage is vermeld dat in de rookruimte een sterke wietlucht hing, in een asbak diverse opgerookte joints lagen en dat drie bezoekers in bezit waren van hasj en hennep. Wat er ook van zij dat de lucht van waterpijpen nog wel eens wordt verward met wietlucht, gelet op de aanwezigheid van opgerookte joints is onaannemelijk dat de waarneming van een wietlucht door de politieambtenaren niet juist is.

5.6.    Ook de verklaring van [getuige], dat de aangetroffen hasj van hem was en dat het geen echte hasj was, is niet voldoende om aannemelijk te achten dat het om ‘fake hasj’ ging. [getuige] is op de zitting bij de Afdeling als getuige gehoord. Zijn verklaring vindt de Afdeling om de volgende redenen niet geloofwaardig. De eerste reden is dat [getuige] op een aantal vragen heel gedetailleerd antwoord kon geven, terwijl hij op andere vragen alleen maar een vaag antwoord kon geven. Zo wist hij wel hoe laat hij ongeveer in de horeca-inrichting aankwam, maar wist hij niet meer in welk seizoen dat was. Hij wist wel waar hij het zakje precies had verstopt, maar hij kon alleen maar ongeveer aangeven hoe groot dat zakje was. Ook weegt de Afdeling mee dat [getuige] 69 antecedenten op zijn naam heeft staan, waaronder op het gebied van oplichting. Ten slotte heeft de burgemeester verklaringen overgelegd van de taakaccenthouder en eenheidscoördinator hennep van de politie Den Haag, die zich heeft laten bijstaan door drie softdrugsspecialisten van andere politie-eenheden, en van de taakaccenthouder drugs van de politie Gouda. Zij hebben verklaard dat zij niet bekend zijn met ‘fake hasj’. Daaruit kan de conclusie worden getrokken dat ‘fake hasj’ zelden of nooit wordt aangetroffen.

5.7.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om de horeca-inrichting te sluiten. Het betoog slaagt niet.

Was de sluiting evenredig?

- Noodzakelijkheid van de sluiting

6.       Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak).

6.1.    Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. In deze uitspraak zal -voortbordurend op de overzichtsuitspraak- een aantal verduidelijkingen worden aangebracht. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan in een openbare gelegenheid als een horeca-inrichting bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit de inrichting, verklaringen van buurtbewoners, het aantreffen van drugs bij bezoekers of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit ertoe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.

6.2.    De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een ernstige situatie en dat sluiting daarom noodzakelijk is. Zoals ook in overweging 1 uiteen is gezet, heeft hij zich op dit standpunt gesteld vanwege de aangetroffen hasj en een vermoeden dat [appellant] in kringen verkeert van personen met antecedenten en over wie meldingen zijn gedaan dat zij in drugs handelen. Naast het blokje hasj dat is aangetroffen hadden bezoekers van de horeca-inrichting op het moment van de controle gebruikershoeveelheden hasj en/of hennep bij zich, lagen er in de asbakken opgerookte joints en hing er een sterke wietlucht in de rokersruimte. In 2018 is een familielid van [appellant] in de horeca-inrichting aangetroffen met in totaal 53 g hasj op zak. Ook heeft de burgemeester de situatie ernstig geacht vanwege een aantal gewelds- en geluidsoverlastincidenten en een vermoeden van schijnbeheer.

6.3.    [appellant] betoogt dat sluiting niet noodzakelijk is. De burgemeester stelt dat er antecedenten zijn bij personen die bij de horeca-inrichting zijn betrokken, maar de burgemeester heeft geen rekening gehouden met sepots en vrijspraken. Het is niet duidelijk geworden hoe is vastgesteld dat andere bezoekers een gebruikershoeveelheid hasj en wiet bij zich hebben gehad en of dat is gewogen. De hennepgeur die zou zijn geroken, kan ook de geur van de rook van een waterpijp zijn geweest.

[appellant] betwist de meldingen van geluidsoverlast en die van een mishandeling op 29 maart 2019. Er zou die dag een persoon zijn geslagen door de leidinggevende. Deze persoon heeft echter zelf verklaard dat hij was gevallen. De burgemeester neemt ook aan dat sprake was van schijnbeheer, omdat [appellant]’s broer, [gemachtigde A], feitelijk bedrijfsleider zou zijn. Dit zou onder meer blijken uit een proces-verbaal waarin staat dat de broer na een inbraak in zijn woning op 19 november 2017 heeft aangegeven dat de horeca-inrichting van hem is. Dat heeft hij niet gezegd, zo heeft de politieambtenaar die toen ter plaatse was, naderhand op 10 augustus 2020 schriftelijk verklaard. Er is geen sprake van schijnbeheer. Het vermoeden bestaat dat de eerder genoemde [politieambtenaar] degene is die anonieme meldingen heeft gedaan over schijnbeheer en ook over witwassen. Van de opening van de horeca-inrichting op 4 juli 2020 is opnieuw in een proces-verbaal aantoonbaar onjuist vermeld dat de broer zich als eigenaar voorstelde. Dit heeft de politie ook erkend. Daaruit blijkt dat van de betrouwbaarheid van processen-verbaal niet kan worden uitgegaan. [appellant] en zijn broer worden vaker door elkaar gehaald.

De hasjvondst is gedaan in maart 2019. Niet valt in te zien hoe de noodzaak van een sluiting in januari 2020 nog aanwezig was. Overlast was toen al ruim negen maanden niet meer geconstateerd. Een loop naar het pand is helemaal nooit gesignaleerd en de aangetroffen, vermeende hasj was maar een geringe hoeveelheid. Er blijft al met al te weinig over om een sluiting noodzakelijk te kunnen achten. Het besluit is volgens [appellant] in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.

6.4.    In het nadere stuk heeft de burgemeester een toelichting gegeven op de hasj en hennep die is aangetroffen bij bezoekers, onder andere met een proces-verbaal dat is opgemaakt door [politieambtenaar]. De bezoekers zijn door de politie gefouilleerd en de aangetroffen hoeveelheden hasj en hennep zijn geschat. Omdat dit naar schatting niet meer betrof dan een gebruikershoeveelheid, is er geen nader onderzoek verricht. Van de bezoekers zijn geen verklaringen afgenomen. Dit is niet gebruikelijk als een gebruikershoeveelheid wordt aangetroffen. Ook was daar in dit geval geen tijd voor, omdat er diezelfde dag nog naar een andere locatie moest worden gegaan om ook een cash center in beslag te nemen. De burgemeester heeft ervan uit mogen gaan dat de politieambtenaren de geuren van hasj en/of hennep en waterpijp van elkaar weten te onderscheiden. Zij hebben namelijk ervaring op het gebied van hasj en hennep.

Met betrekking tot de omgang met personen met antecedenten heeft de burgemeester als nader stuk vertrouwelijk uittreksels uit het politieregister overgelegd. Hieruit blijkt dat [appellant] in kringen verkeert met personen met antecedenten op het gebied van onder andere de Opiumwet, de Wet wapens en munitie en geweldpleging. Deze personen kwamen met regelmaat in de horeca-inrichting. Over deze personen zijn twee anonieme meldingen binnengekomen dat zij zich bezig zouden houden met georganiseerde drugshandel.

Er waren dus personen die in verband kunnen worden gebracht met de handel in drugs, die de horeca-inrichting bezochten. Ook zijn meerdere bezoekers aangetroffen met hasj en/of hennep en werd dat ook in het pand gerookt.

Met betrekking tot de mishandeling op 29 maart 2019 hebben politieambtenaren op live camerabeelden gezien dat de leidinggevende iemand tegen de grond sloeg. Toen zij ter plaatse kwamen zagen ze dat de neergeslagen persoon een flinke bloedende snee over zijn neus had. De burgemeester heeft meer waarde mogen hechten aan wat op de live camerabeelden gezien is dan aan de verklaring van de persoon.

Het vermoeden van schijnbeheer is gebaseerd op meer informatie en verklaringen dan alleen de onjuist weergegeven verklaring van de broer van [appellant] na een inbraak. Het feit dat deze verklaring onjuist was weergegeven, neemt volgens de burgemeester in zijn nadere stuk niet weg dat hij op basis van de overige informatie een vermoeden kon hebben van schijnbeheer.

6.5.    De Afdeling stelt vast dat de burgemeester alle hiervoor genoemde omstandigheden heeft meegewogen. De burgemeester heeft zich op basis hiervan redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een ernstige situatie als omschreven in de Beleidsregels Opiumwet. Er zijn aanwijzingen dat er in of vanuit de horeca-inrichting werd gehandeld in drugs. Om een eind te maken aan de bekendheid van de horeca-inrichting in kringen van handelaren en gebruikers van verdovende middelen en ter herstel van de openbare orde in de buurt van de horeca-inrichting mocht de burgemeester een sluiting noodzakelijk achten. Het tijdsverloop tussen de vondst van de hasj en het besluit op bezwaar is niet zo lang dat een sluiting geen doel meer zou dienen.

- Evenwichtigheid van de sluiting

6.6.    Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.

6.7.    De Afdeling oordeelt dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de duur van de sluiting van negen maanden niet onevenwichtig is. [appellant] heeft gelet op het gebruik van het pand als horeca-inrichting geen bijzondere binding met het pand. Over de mate van verwijtbaarheid oordeelt de Afdeling als volgt. [appellant] heeft betoogd dat hem geen verwijt te maken valt. De burgemeester heeft zich echter redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat van [appellant] verwacht mag worden dat hij op de hoogte is van wat zich in de horeca-inrichting afspeelt. Zo had hem op moeten vallen dat er opgerookte joints in de asbakken lagen en dat er een wietlucht hing. Hij had daarop actie moeten ondernemen. Naar het oordeel van de Afdeling valt [appellant] wel een verwijt te maken. Wel is het zo dat na de afloop van de sluiting van het pand gedurende negen maanden, [appellant] geen mogelijkheid meer had om het pand te gebruiken als horeca-inrichting. De burgemeester heeft namelijk vlak voordat de duur van de sluiting voorbij was, de vergunningen ingetrokken van de horeca-inrichting. [appellant] kan daardoor de horeca-inrichting in dit pand niet meer exploiteren. Toch heeft de burgemeester het belang van herstel van de openbare orde zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [appellant]. De reden daarvoor is dat er, zoals is overwogen onder 6.5, sprake is van een ernstige situatie als is bedoeld in de Beleidsregels Opiumwet die maakt dat de sluiting noodzakelijk is. Bovendien overweegt de Afdeling dat het besluit tot intrekking van de vergunningen hier niet ter beoordeling staat.

6.8.    Van strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel is geen sprake. De burgemeester heeft [appellant] uitgebreid de gelegenheid geboden om zienswijzen in te dienen en heeft een zeer uitgebreid gemotiveerd besluit genomen. Van een persoonlijke vete van een politieambtenaar tegen [appellant] is niet gebleken.

- Slotsom

6.9.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Het betoog slaagt niet.

II. De sluiting op grond van de APV

7.       De burgemeester mocht op grond van de Opiumwet het pand sluiten voor de duur van negen maanden. De vraag of de burgemeester ook op grond van de APV het pand mocht sluiten, hoeft niet meer beantwoord te worden. Dit betoog van [appellant] wordt daarom niet besproken in de uitspraak.

Getuige

8.       [appellant] heeft de Afdeling verzocht om de [politieambtenaar] op te roepen als getuige om hem te kunnen horen over de gang van zaken vanaf november 2017 tot aan de hasjvondst en de wijze van de afhandeling na de vondst. Dit verzoek wordt afgewezen, omdat een mondelinge verklaring van [politieambtenaar] naar verwachting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De burgemeester heeft een op 2 november 2021 opgemaakt proces-verbaal van [politieambtenaar] overgelegd. Hierin heeft hij nadere uitleg gegeven over de gang van zaken. De Afdeling acht niet aannemelijk dat het horen van [politieambtenaar] nieuwe, voor de beoordeling van de zaak noodzakelijke, informatie oplevert.

Slotsom

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

10.     De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

w.g. Greben
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022

851

BIJLAGE

Opiumwet

Artikel 13b

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder   3°, of artikel 11a voorhanden is.

Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Gouda

Ernstige situatie

Van een ernstige situatie is sprake als het aannemelijk is dat drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit een woning of lokaal plaatsvindt of als aanwezigheid van drugs hierop duidt.

Om te kunnen nagaan of het aannemelijk is dat de aangetroffen drugs voor drugshandel in georganiseerd verband bestemd zijn, is onderstaande indicatorenlijst samengesteld. De indicatorenlijst heeft een alternatief en geen cumulatief karakter. Ook op basis van enkele indicatoren kan aannemelijkheid aan de orde zijn. De indicatorenlijst is nadrukkelijk een hulpmiddel. Voor toepassing van de maatregel moet uiteraard altijd eerst gekeken worden of voldaan wordt aan de criteria van artikel 13b Opiumwet en de voorwaarden zoals gesteld in dit beleid.

Indicatorenlijst

a. de hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet (dit zal in ieder geval een grotere hoeveelheid moeten zijn dan een hoeveelheid die duidt op eigen gebruik. Er moet minimaal sprake zijn van een hoeveelheid die duidt op beroeps- of bedrijfsmatige handel (hierbij wordt aangesloten bij "aanwijzing Opiumwet" van het College van procureurs-generaal). Daarnaast kan er sprake zijn van andere signalen die duiden op beroeps- of bedrijfsmatigheid, zoals de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, grote som(men) (handels) geld, weegschaal, assimilatielampen e.d.);

[…];

c. er is sprake van gewelds- of andere openbare orde delicten;

[…];

e. er is een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkene(n);

f. er is een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name gedacht worden aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernieling of diefstal e.d. kunnen een rol spelen);

[…];

i. de mate van gevaar voor de omgeving, mate van risico voor omwonenden;

j. de mate van overlast;

[…];

m. overige feiten of omstandigheden die duiden op drugshandel in georganiseerd verband. Dit kunnen bijvoorbeeld verklaringen of meldingen zijn van getuigen, omwonenden, gebruikers, handelaren e.d.

Sluitingsduur

Uitgangspunt voor lokalen is dat bij het aantreffen van voor de handel bestemde drugs (in een grotere hoeveelheid dan voor eigen gebruik) altijd wordt gesloten. Indien er sprake is van een "ernstige situatie" wordt voor langere tijd gesloten. De bandbreedte (minimum en maximum sluitingsduur) voor beide situaties is aangepast op de ernst van de situatie en het bereiken van het doel.

[…].

Matrix sluitingsduur m.b.t. "al dan niet voor het publiek toegankelijk lokaal (niet zijnde een woning) en/of bijbehorend erf met uitzondering van coffeeshops":