Uitspraak 201904417/1/A3


Volledige tekst

201904417/1/A3.
Datum uitspraak: 15 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de burgemeester van Rotterdam,

2. [appellant sub 2], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 april 2019 in zaak nr. 18/4917 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

de burgemeester.

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2018 heeft de burgemeester de woning aan de [locatie] te Rotterdam gesloten voor de duur van zes maanden.

Bij besluit van 9 augustus 2018 heeft de burgemeester het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 augustus 2018 vernietigd en aan [appellant sub 2] een bestuurlijke waarschuwing opgelegd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2020, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.C. Avedissian, mr. M.C. Auw-Rolle en E. Boerema, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant sub 2] huurt de woning aan de [locatie] te Rotterdam. Hij woont hier met zijn vrouw en vier van hun zes kinderen. Op 5 januari 2018 zijn politieagenten naar de woning gegaan vanwege een melding van huiselijk geweld. Uit de door de politie opgemaakte bestuurlijke rapportage blijkt dat de politieagenten, toen ze in de woning aan het praten waren met twee van de kinderen, de vrouw hoorden zeggen: "verstop het snel". De vrouw stond op dat moment in de deuropening naar een slaapkamer. De politieagenten gingen naar de slaapkamer en vonden daar een plastic zak met 14 gripzakjes gevuld met wit en bruin poeder. Uit indicatieve testen is gebleken dat het ging om 4 zakjes met in totaal 0,5 gram heroïne en 10 gripzakjes met in totaal 1,4 gram cocaïne. De burgemeester heeft hierin aanleiding gezien de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet voor zes maanden te sluiten, conform de Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2009 (hierna: de Beleidsregel). De woning was gesloten van 31 mei 2018 tot 31 november 2018.

2.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage is bij de uitspraak gevoegd en maakt hiervan deel uit.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, maar onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom dit noodzakelijk was. De grens van 0,5 gram voor een gebruikershoeveelheid is slechts in geringe mate overschreden. Daarom kan een invloed op de drugscriminaliteit in de wijk niet als vanzelfsprekend worden aangenomen. De politie is niet vanwege een vermoeden van drugshandel naar de woning gegaan en van aan de woning gerelateerde aanwijzingen van drugshandel of van overlast is niet gebleken. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en een waarschuwing opgelegd, inhoudende dat bij een nieuwe overtreding van artikel 13b van de Opiumwet binnen drie jaar, te rekenen vanaf 5 april 2018, de woning voor onbepaalde tijd dan wel maximaal voor een periode van 12 maanden zal worden gesloten.

Ontvankelijkheid hoger beroep van de burgemeester

4.    De burgemeester heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De termijn voor het instellen van hoger beroep liep tot en met 5 juni 2019. Het hogerberoepschrift is op 7 juni 2019 door de Afdeling ontvangen. De burgemeester heeft het hogerberoepschrift bij Sandd ter post bezorgd.

4.1.    Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, is een bezwaar-, beroep- of hogerberoepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in een brievenbus van een postbedrijf wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het aan een postbedrijf wordt aangeboden. De datum van de bezorging ter post is doorgaans af te leiden uit de afstempeling door het postbedrijf. Als een stempel ontbreekt of onleesbaar is, wordt een geschrift in beginsel geacht tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de termijn is ontvangen.

4.2.    Het was vaste rechtspraak dat onder terpostbezorging in de zin van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, uitsluitend wordt verstaan terpostbezorging bij PostNL. De Afdeling ziet echter, in navolging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1207, aanleiding om artikel 6:9 van de Awb ruimer uit te leggen. Bij arrest van 27 maart 2019 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie, C-545/17, ECLI:EU:C:2019:260 (Pawlak/KRUS), geoordeeld dat de Richtlijn betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (97/67/EG), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/6/EG, zich verzet tegen een nationale regeling die, zonder dat daarvoor een objectieve rechtvaardiging wegens redenen van openbare orde of openbare veiligheid bestaat, alleen de afgifte van een processtuk in een postkantoor van de enige voor de universele postdienst aangewezen aanbieder, erkent als gelijkwaardig aan de indiening van het processtuk bij de betrokken rechterlijke instantie. Dit brengt mee dat een bezwaar-, beroep- of hogerberoepschrift ook tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn bij een andere postaanbieder dan PostNL ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Onder andere postaanbieder wordt voor in Nederland ter post bezorgde stukken verstaan ieder bij de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) geregistreerd postvervoerbedrijf. Artikel 41 van de Postwet 2009 (hierna: Postwet) legt een mededelingsplicht bij de ACM op aan alle ondernemingen die postvervoersdiensten aanbieden. De ACM registreert het postvervoerbedrijf na ontvangst van de in artikel 41 van de Postwet bedoelde mededeling. De ACM ziet toe op de naleving van de verplichtingen voor de geregistreerde postvervoerbedrijven zoals vastgesteld in de Postwet en controleert onder meer of deze postvervoerbedrijven veilig omgaan met post van verzender tot ontvanger. Hieruit volgt dat sprake is van enige waarborg en controle van de kwaliteit van postbezorging door een bij de ACM geregistreerd postvervoerbedrijf. De Afdeling hanteert, net als de Raad, met onmiddellijke ingang de weergegeven nieuwe lijn.

4.3.    Sandd is een bij de ACM geregistreerd postvervoerbedrijf. De datum van het stempel van Sandd op de envelop is niet leesbaar, maar het hogerberoepschrift is twee werkdagen na afloop van de termijn ontvangen. Het wordt daarom geacht voor het einde van de termijn ter post te zijn bezorgd en dus tijdig te zijn ingediend. Nu is voldaan aan de eisen van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is het hoger beroep ontvankelijk.

De hoger beroepen

Bevoegdheid

5.    [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten. Het is niet aangetoond dat drugs in de woning zijn aangetroffen en, als daarvan wel wordt uitgegaan, dat deze bestemd waren voor de verkoop, aldus [appellant sub 2].

5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:831, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt wordt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 g harddrugs de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.

Uit het proces-verbaal van 6 januari 2018 blijkt dat voor het testen van de stoffen gebruik werd gemaakt van de daarvoor beschikbare indicatieve testen. Het ontstaan van een bepaalde kleuromslag is een indicatie dat de geteste stof een soort drug is. Het bruine poeder is indicatief getest op heroïne en het witte poeder is indicatief getest op cocaïne. In de zienswijze en in het bezwaarschrift heeft [appellant sub 2] verklaard dat wat is aangetroffen van zijn zoon is, dat zijn zoon in een strafzaak heeft erkend dat hij verdovende middelen gebruikt en dat het de eerste keer is dat verdovende middelen zijn aangetroffen in de woning. Gelet op de uitslag van de indicatieve test en de verklaring van [appellant sub 2] is aannemelijk dat de aangetroffen stoffen heroïne en cocaïne waren. Omdat het hier gaat om een hoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 g, mocht de burgemeester aannemelijk achten dat het hier gaat om harddrugs die (mede) bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking.

In de hiervoor genoemde uitspraak van 14 maart 2018 is ook overwogen dat in het geval van een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens, de rechthebbende op de woning feiten en omstandigheden dient te noemen waaruit volgt dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik zou kunnen gaan. In dat geval is er in beginsel geen bevoegdheid tot sluiting van de woning. De burgemeester moet dan motiveren waarom desondanks de conclusie is gerechtvaardigd dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking, zodat hij niettemin bevoegd is tot sluiting van de woning.

In dit geval gaat het om een geringe overschrijding van deze grens, maar de enkele verklaring van [appellant sub 2] dat de drugs van zijn zoon en voor diens eigen gebruik waren, is niet voldoende om aannemelijk te achten dat de drugs voor eigen gebruik waren. Ook het ontbreken van klachten over drugsoverlast en het feit dat de woning niet bekend stond als drugspand en de politie met een ander doel naar de woning was gekomen (melding van huiselijk geweld) leiden niet tot dat oordeel. Hoewel de hoeveelheid drugs gering was, zaten de drugs verpakt in 14 gripzakjes, wat de burgemeester kon aanmerken als een extra aanwijzing dat deze waren bestemd voor de handel en is de woning gelegen in een gebied waarin die handel veel plaatsvindt.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten.

5.2.    Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

Bijzondere omstandigheden

6.    De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij in het besluit van 9 augustus 2018 onvoldoende heeft gemotiveerd dat de gevolgen van de sluiting onevenredig zijn. Het komt vaker voor dat een hoeveelheid drugs van een paar gram wordt aangetroffen en dat niet is gebleken van overlast. Het verband dat de rechtbank heeft gelegd tussen de hoeveelheid drugs en de impact op de openbare orde is onvoldoende gemotiveerd. Er kan sprake zijn van regelmatige bevoorrading en de hoeveelheid drugs is dus niet maatgevend voor de schaal van de drugshandel. Gelet op de hoeveelheid gripzakjes, de wijk waarin de woning staat, de omstandigheid dat het gezin problematisch functioneert en de omstandigheid dat de kans op herhaling groot is, omdat de zoon weer staat ingeschreven op het adres, was sluiting noodzakelijk, aldus de burgemeester.

6.1.    De last tot sluiting is in overeenstemming met de Beleidsregel. Dit betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester terecht tot sluiting heeft besloten. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de Beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester moet alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Bij deze beoordeling is in de eerste plaats van belang in hoeverre sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van het pand evenredig is. Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.

-    Ernst en omvang overtreding

6.2.    Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid door de burgemeester bij een geringe overschrijding van de 0,5-gram-grens dient te worden afgewogen of met een minder verstrekkende maatregel zoals een waarschuwing kan worden volstaan dan wel of sluiting als reparatoire maatregel is aangewezen. De burgemeester heeft in dit geval in redelijkheid sluiting aangewezen kunnen achten. In de woning is vier maal de minimale hoeveelheid aangetroffen. Het betrof harddrugs, wat ernstiger is dan softdrugs. Ook staat de woning in een wijk die vanwege problemen gerelateerd aan drugs en geweld is aangewezen als een veiligheidsrisicogebied. Met een zichtbare sluiting werd door de burgemeester een signaal afgegeven aan  drugscriminelen en aan buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen, wat in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk van bijzonder belang is. De zoon, van wie door beide partijen wordt aangenomen dat hij verantwoordelijk was voor de aangetroffen drugs, had zich bovendien weer op het adres van de woning laten inschrijven, waardoor de burgemeester de kans op herhaling groter kon achten. Dat de zoon noch andere gezinsleden eerder zijn veroordeeld voor drugs- of geweldgerelateerde delicten, maakt niet dat de burgemeester sluiting niet noodzakelijk mocht achten.

-    Evenredigheid

6.3.    Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De aanwezigheid van minderjarige kinderen is dat evenmin. Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De burgemeester diende zich voldoende rekenschap te geven van het feit dat in de woning minderjarige kinderen woonden. Ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat ook een kind met de leeftijd van toen 12 jaar oud in de woning woonde. De burgemeester was hiervan niet op de hoogte. Het belang van dit kind heeft de burgemeester dan ook niet meegewogen in zijn besluitvorming.

-    Conclusie

6.4.    De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd dat de sluiting voor de minderjarige kinderen van [appellant sub 2] geen gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregel te dienen doelen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het besluit van 9 augustus 2018 een motiveringsgebrek bevat.

6.5.    Het betoog van de burgemeester faalt.

De opgelegde waarschuwing

7.    De burgemeester betoogt dat de rechtbank niet zelf in de zaak had mogen voorzien, omdat de uitkomst van het geschil ook anders had kunnen zijn. Hij is niet in de gelegenheid gesteld om zich over een andere afdoening uit te laten. Bovendien beperkt de maatregel zijn beslissingsruimte op onaanvaardbare wijze, aldus de burgemeester.

[appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank een andere, minder zware sanctie dan een waarschuwing had moeten opleggen.

7.1.    Voorop staat dat de rechter bij de beslissing tot het zelf in de zaak voorzien de overtuiging moet hebben dat de uitkomst van het geschil in het geval het bestuursorgaan opnieuw in de zaak zou voorzien, geen andere zou zijn. In het geval voor het bestuursorgaan nog beslissingsruimte bestaat, kan de rechter zelf in de zaak voorzien indien het bestuursorgaan alsnog de vereiste belangenafweging heeft gemaakt en de uitkomst van die belangenafweging evident de rechterlijke toets kan doorstaan. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien omdat ze het, gelet op het tijdsverloop en de toelichting van de burgemeester ter zitting bij de rechtbank, uitgesloten heeft geacht dat de gebreken aan het besluit op bezwaar nog kunnen worden hersteld. De Afdeling is er echter niet van overtuigd dat er geen andere uitkomst van het geschil zou kunnen zijn dan de waarschuwing zoals de rechtbank die heeft opgelegd. De Afdeling zal daarom de burgemeester opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Voor het zelf in de zaak voorzien door middel van het opleggen van een minder zware sanctie dan een waarschuwing ziet de Afdeling, gelet op het voorgaande, geen aanleiding.

7.2.    Het betoog van de burgemeester slaagt en het betoog van [appellant sub 2] faalt.

Slotsom

8.    Het hoger beroep van de burgemeester is gegrond en het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank een bestuurlijke waarschuwing heeft opgelegd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de burgemeester opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep van de burgemeester van Rotterdam gegrond;

II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 april 2019 in zaak nr. 18/4917, voor zover aan [appellant sub 2] een bestuurlijke waarschuwing is opgelegd;

IV.    bevestigt die uitspraak voor het overige;

V.    draagt de burgemeester van Rotterdam op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;

VI.    bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Steendijk    w.g. Klein
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020

176-851.

BIJLAGE

Richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. postdiensten: diensten die bestaan in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van postzendingen;

[…].

Artikel 7

1.   De lidstaten verlenen of handhaven geen exclusieve of bijzondere rechten voor het vestigen of aanbieden van postdiensten. De lidstaten mogen het aanbieden van de universele dienst financieren op een of meer van de in de leden 2, 3 en 4 vermelde wijzen, of op een andere met het Verdrag verenigbare wijze.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:9

1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Opiumwet

Artikel 13b

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

[…].

Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2009

Het opleggen van een last onder bestuursdwang op basis van artikel 13b Opiumwet is nader uitgewerkt in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het opleggen van een last onder bestuursdwang betreft het herstellen in een normale toestand door het ongedaan maken, beëindigen of voorkomen van de overtreding. Bij geconstateerde drugsvondst dient er of een laatste waarschuwing of een last onder bestuursdwang gegeven te worden. Aangegeven wordt voor welke gedragingen de eigenaar verantwoordelijk wordt gehouden die in de toekomst niet meer voor dienen te komen.

[…].

Lijst I bij de Opiumwet bevat een overzicht van harddrugs met een onaanvaardbaar risico. Het bezit van meer dan 0,5 gram harddrugs wordt aangemerkt als een handelsvoorraad en is strafbaar gesteld als een misdrijf. Op lijst II staan met name de hennepproducten die als softdrugs worden aangemerkt. Bezit van softdrugs is een overtreding, maar tot 5 gram bezit wordt gedoogd. Bezit van meer dan 30 gram softdrugs wordt aangemerkt als handelsvoorraad en is een misdrijf. Indien een handelsvoorraad drugs in een lokaal aangetroffen wordt, volgt sluiting van dat lokaal. Bij het aantreffen van een handelsvoorraad drugs in een woning kan sluiting volgen.

[…].

Bij woningen grijpt een sluiting erger in op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). De beginselen als ‘recht op ongestoord woongenot’ (artikel 8 van het EVRM) en ‘huisvredebreuk’ vereisen een zorgvuldige afweging ten aanzien van woningen. Na het voor de eerste maal aantreffen van een handelshoeveelheid verdovende middelen in een woning wordt in beginsel besloten tot een sluiting, maar zal nadrukkelijk worden bezien of gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval met een waarschuwing kan worden volstaan.

Indicatoren die relevant zijn bij de zorgvuldige belangenafweging of sluiting noodzakelijk wordt geacht dan wel wordt volstaan met een waarschuwing, zijn de volgende (niet limitatief).

- De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet. Hierbij kan gedacht worden aan de aangetroffen middelen, in hoeverre is sprake van handelshoeveelheden van verschillende middelen, combinatie van hard- en softdrugs, maar ook aan de hoeveelheid. Het aantreffen van een handelshoeveelheid op zichzelf is al voldoende om handel aan te nemen en daadwerkelijke verkoop, afleveren of verstrekken hoeft niet aangetoond te worden. Echter, een minieme overschrijding van wat als handelshoeveelheid wordt aangemerkt kan een andere afweging rechtvaardigen.

- De mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is. Hierbij kan gedacht wordt aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of -gebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijst zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmaterialen, verpakkingsmaterialen, et cetera, in de woning.

- Strafbare feiten, geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de wet Wapens en Munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning. Hierbij kan gedacht worden aan gerelateerde feiten in de zin dat in de woning personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit gedurende de afgelopen drie jaar, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond. Ook kan aantoonbare (drugs)overlast met betrekking tot het pand of andere panden van de eigenaar een rol spelen.

- Vermoedens van verwijtbaar gedrag van bewoner(s)/betrokkene(n) of betrokkenheid bij personen met antecedenten. Hierbij kan gedacht worden aan aantoonbare relaties van bewoner(s)/betrokkene(n) met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit.

- De mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of omwonende(n). Hierbij kan gedacht worden aan een buurt waarin de woning zich bevindt (staat de omgeving van de woning al langer onder druk in verband met drugsoverlast bijvoorbeeld blijkend uit een negatieve score op de veiligheidsindex, dan kan worden overwogen dat een drugsvondst sneller het toch al broze woon- en leefklimaat in gevaar brengt) of de drugsoverlast die in de directe omgeving wordt ondervonden.

- De eigen getroffen maatregelen door de eigenaar om de openbare orde in en rond de woning in voldoende mate te herstellen.

[…].

Voor de termijn van sluiting wordt aansluiting gezocht bij de termijnen die door de burgemeester worden gehanteerd in overig Rotterdams handhavingsbeleid. Dat wil zeggen dat in beginsel een sluiting geldt van 6 maanden. Indien de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de burgemeester besluiten tot een sluiting van maximaal 12 maanden. In geval er aanleiding is tot matiging kan de duur van de sluiting worden beperkt tot een periode van 3 maanden.

[…].

Wanneer de zorgvuldige afweging resulteert in een waarschuwing wordt deze gegeven door de deelgemeente of de politie wanneer men met de eigenaren en overlastgevers in contact treedt en kan resulteren in een gele kaart van de burgemeester op basis van de aanpak woonoverlast, waarin de concrete waarschuwing staat welk gedrag achterwege moet blijven om niet over te gaan tot sluiting van de woning. De rode kaart ingevolge de aanpak woonoverlast is het effectieve sluitingbevel van de woning door de burgemeester.