Uitspraak 202207381/3/R1


Volledige tekst

202207381/3/R1.
Datum uitspraak: 11 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:

1.       [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonend te Oosthuizen, gemeente Edam-Volendam,
2.       [verzoeker sub 2] en anderen, allen wonend te Oosthuizen, gemeente Edam-Volendam,
verzoekers,

en

de raad van de gemeente Edam-Volendam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Herontwikkeling De Watering aan de Krommert te Oosthuizen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen beroep ingesteld. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker sub 1] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

[bedrijf] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 20 april 2023, waar [verzoeker sub 1] en anderen, vertegenwoordigd [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. L. Brouwers, rechtsbijstandverlener te Leusden, [verzoeker sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], en de raad, vertegenwoordigd door A. Vink, bijgestaan door mr. S. Smit, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen. Ook is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde D] en [gemachtigde E], bijgestaan door mr. L.M.M. de Vet, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plan maakt het mogelijk om 22 grondgebonden bungalows voor senioren met een optionele verdieping te realiseren. Daarbij is ook voorzien in tuinen en parkeerplaatsen. Op de locatie staan momenteel twee gebouwen, waarvan de een in gebruik was als buitenschoolse opvang en de ander als cultureel centrum. Ten noordoosten en noordwesten van het plangebied ligt De Watering en aan de overige zijden wordt het plangebied begrensd door de bestaande woningen aan De Krommert. Het plan zal worden ontwikkeld door [bedrijf].

3.       De verzoeken om voorlopige voorziening zijn ingediend door [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen. Zij wonen allen op De Krommert en daarmee in de onmiddellijke omgeving van het betrokken plangebied. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen vrezen voor negatieve gevolgen van de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling voor hun woon- en leefklimaat.

Doordat de verzoeken om voorlopige voorziening na het verstrijken van de beroepstermijn zijn ingediend, mist artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening toepassing en is het besluit middels artikel 3.8, vijfde lid, van die wet in werking getreden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat bij uitspraak van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:699, de voorzieningenrechter van de Afdeling een eerder verzoek om voorlopige voorziening van [persoon] - dat binnen de beroepstermijn was ingediend - heeft afgewezen.

[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen hebben verzocht om het besluit alsnog te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op de door hen ingestelde beroepen, omdat zij willen voorkomen dat de op grond van het plan na de datum van de voornoemde uitspraak ingediende vergunningaanvraag wordt ingewilligd. Dit zou er volgens hen toe leiden dat er nadelige gevolgen ontstaan die niet meer ongedaan gemaakt kunnen gemaakt.

Spoedeisend belang

4.       De voorzieningenrechter stelt vast dat [bedrijf] op basis van het bestemmingsplan een aanvraag heeft ingediend om verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van de grondgebonden bungalows. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

De voorzieningenrechter zal hierna bezien of aanleiding bestaat voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat het bestemmingsplan niet in stand blijft (een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling). Dit betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopige beoordeling zal verrichten van de beroepsgronden die in de bodemzaak zijn aangevoerd.

Inhoudelijk toetsingskader

5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt in de bodemzaak niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Ontwikkelingskader en onderliggende motieven

6.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen betogen dat het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met het Ontwikkelingskader Cultureel Centrum Oosthuizen: Faciliteren en Regisseren (hierna: het Ontwikkelingskader). Volgens hen volgt namelijk uit het Ontwikkelingskader dat het plangebied geschikt is voor ofwel 16 gelijkvloerse grondgebonden seniorenwoningen met de mogelijkheid voor een tweede bouwlaag, ofwel voor een complex met gestapelde appartementen met maximaal drie bouwlagen waarin zich 22 woningen bevinden. Het is dus in strijd met het Ontwikkelingskader dat het plan voorziet in 22 senioren-bungalows die worden uitgevoerd als gelijkvloerse woningen, zo stellen [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen. Verder hebben zij ter zitting aangevoerd dat de raad bij het bepalen van de toegestane mate van bebouwing van de grondoppervlakte, de zogenoemde Ground Space Index (hierna: GSI), zoals opgenomen in het Ontwikkelingskader, er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat er ook nog bouwwerken vergunningvrij kunnen worden opgericht, en evenmin met de mogelijkheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het binnenplans, dan wel buitenplans afwijken van het bestemmingplan kan worden verleend. In dat geval komt de GSI op een hoger getal uit dan in het Ontwikkelingskader is gegeven, zodat het plan ook in zoverre in strijd is met dat kader, zo stellen [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen.

6.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het Ontwikkelingskader geen publiekrechtelijk (juridisch) kader behelst, maar de basis vormt om met een projectontwikkelaar tot herontwikkeling te komen van de gronden van het plangebied. Volgens de raad wijkt het plan met het voorzien in 22 grondgebonden woningen weliswaar minimaal af van het Ontwikkelingskader, maar voldoet dit als zodanig wel aan de in het Ontwikkelingskader opgenomen normen.

6.2.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad bij de besluitvorming heeft beoogd het Ontwikkelingskader, dat op 11 april 2019 door de raad is vastgesteld, als uitgangspunt te hanteren en niet als publiekrechtelijk (juridisch) kader. Hierin zijn normen opgenomen voor het aantal woningen per hectare, het totaal aantal woningen in het plangebied, de toegestane mate van stapeling op een gebouw of kavel (de zogenoemde Floor Space Index), de GSI en normen voor parkeren. De norm voor het totaal aantal woningen in het plangebied is bepaald op 16 tot 22. Hierover staat in het Ontwikkelingskader: "Het laagste aantal woningen, binnen de bandbreedte van het programma, voorziet in een aanbod van grondgebonden gelijkvloerse seniorenwoningen met mogelijkheid tot een tweede bouwlaag. Met het hogere aantal is er een gecombineerd programma mogelijk van grondgebonden gelijkvloerse seniorenwoningen (met een beperkte mogelijkheid tot een tweede bouwlaag) en één complex met gestapelde seniorenappartementen." Verder staat in het Ontwikkelingskader: "Afwijken van de genoemde kaders is niet mogelijk, tenzij dit resulteert in een plan dat de doelstellingen van de gemeente die met de voorgeschreven kaders worden nagestreefd op een gelijk of beter niveau ondersteunt."

6.3.    De voorzieningenrechter stelt vast dat het plan 22 nieuwe grondgebonden woningen met een optionele verdieping mogelijk maakt. Daarmee voorziet het plan, zoals [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen op zichzelf terecht stellen, niet in een gecombineerd programma van 22 grondgebonden gelijkvloerse seniorenwoningen en een complex met gestapelde seniorenappartementen, zoals in het Ontwikkelingskader bij een hoger aantal als uitgangspunt staat vermeld. Het plan wijkt daarmee in zoverre af van de in het Ontwikkelingskader opgenomen uitgangspunten, maar de raad heeft toegelicht dat het Ontwikkelingskader ruimte biedt voor die afwijking en dat de afwijking slechts minimaal is. Daarbij betrekt hij dat uit de samenvattende vereisten in het Ontwikkelingskader volgt dat dit ruimte biedt voor 22 woningen, mits die voldoen aan onder meer de gegeven FSI en GSI. Volgens de raad wordt daar met het plan aan voldaan. Voor zover [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen betwisten dat het plan voldoet aan de GSI, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Op de zitting heeft de raad desgevraagd naar voren gebracht dat de maximale GSI ziet op de toegestane mate van bebouwing van de grondoppervlakte die planologisch maximaal mogelijk wordt gemaakt. Daarmee dient bij de toetsing aan de gegeven GSI alleen te worden uitgegaan van de voorziene hoofdbebouwing. Dit acht de voorzieningenrechter in het licht van het Ontwikkelingskader op voorhand niet onredelijk. Verder biedt het Ontwikkelingskader naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de conclusie dat de raad voor het berekenen van de GSI rekening had moeten houden met de mogelijkheid om binnen het plangebied vergunningvrij te bouwen overeenkomstig artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, dan wel met de mogelijkheden voor vergunningplichtig binnenplans, dan wel buitenplans afwijken van het bestemmingplan. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet is gebleken dat met het plan, uitgaande van de hoofdbebouwing van de 22 woningen, niet wordt voldaan aan de in het Ontwikkelingskader gegeven GSI. Nu de raad expliciet aandacht heeft besteed aan het Ontwikkelingskader en gemotiveerd heeft aangegeven waarom hij de voorziene ontwikkeling, hoewel enigszins in afwijking hiervan, aanvaardbaar acht, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen hebben aangevoerd vooralsnog geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de raad het plan niet had mogen vaststellen.

Het betoog slaagt niet.

7.       Voor zover [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen in dit verband stellen dat aan het plan geen ruimtelijke motieven, maar slechts commerciële belangen ten grondslag liggen en daartoe ter zitting video-opnamen van de raadsvergaderingen hebben willen tonen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De beantwoording van de vraag of de raad het plan ruimtelijk aanvaardbaar heeft mogen achten, kan niet worden beantwoord aan de hand van video-opnamen van (delen van) raadsvergaderingen op de zitting. Ook leent deze procedure zich hier niet voor. Van belang in dat verband is dat de vaststelling van een plan een belangenafweging vergt, waarbij naast ruimtelijke belangen ook politieke en bestuurlijke inzichten een rol kunnen en mogen spelen. Het is dus niet zo dat financiële overwegingen in het geheel niet in de afweging mochten worden betrokken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat geen ruimtelijke maar uitsluitend financiële of commerciële belangen van de gemeente doorslaggevend zijn geweest in de afweging van de raad of dat het besluit tot vaststelling van het plan anderszins niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Geluidwerende voorziening

8.       [verzoeker sub 1] en anderen voeren aan dat de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - geluidwerende erfafscheiding" leidt tot een rechtsonzekere situatie. Ter zitting hebben zij betoogd dat in artikel 5.2.4.3 van de planregels een begripsomschrijving van "geluidwerende voorziening" ontbreekt en dat het door de gekozen formulering mogelijk is om de gerealiseerde geluidsvoorziening na het in gebruik nemen van de woningen te verwijderen.

8.1.    Gelet op artikel 5.2.4.3 van de planregels mogen de voor "Wonen" aangewezen gronden, aangrenzend aan de percelen De Krommert 19 - 22 en 24, niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat een geluidwerende voorziening ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - geluidwerende erfafscheiding" is gerealiseerd. Met deze voorwaardelijke verplichting is beoogd om overlast voor omwonenden van het plangebied zoveel mogelijk te voorkomen. Aangezien in de planregels geen definitie is opgenomen van het begrip "geluidwerende voorziening", is niet gespecifieerd in welke mate deze voorziening overlast voor omwonenden zou moeten beperken. Ook is niet geborgd dat de voorziening in stand wordt gehouden nadat de betreffende woningen in gebruik zijn genomen. De formulering van artikel 5.2.4.3 van de planregels is in zoverre gebrekkig, hetgeen door de raad ter zitting ook is erkend. Daarbij is door de raad en [bedrijf] toegelicht dat het de bedoeling is om de geluidwerende voorziening uit te voeren bij wijze van een zogenoemde Kokowall. Nu de planregel op deze punten niet strookt met de bedoeling van de raad, is, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, artikel 5.2.4.3 van de planregels niet met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld. Het betoog slaagt. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen.

Vastlegging doelgroep

9.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen betogen dat uit de plantoelichting volgt dat het de bedoeling is in het plangebied bungalows te realiseren ten behoeve van senioren, maar dat dit ten onrechte niet is vastgelegd in de planregels.

9.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat een bestemmingsplan geen regels bevat die inhouden dat personen die buiten een doelgroep vallen, een woning niet mogen gebruiken. De toewijzing van woningen aan een bepaalde categorie woningzoekenden kan dus niet worden vastgelegd in de regels van een bestemmingsplan. Dit zou namelijk leiden tot een ruimtelijk niet relevant onderscheid. De Afdeling heeft dit eerder overwogen in onder meer haar uitspraken van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:564, onder 3.3, en 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1925, onder 13.1. Hierbij merkt de voorzieningenrechter overigens op dat de raad en [bedrijf] ter zitting hebben toegelicht dat de gelijkvloerse bungalows levensloopbestendige woningen zijn, die gelet op de indeling ervan en op de faciliteiten in het bijzonder geschikt zijn voor senioren. Hieruit volgt afdoende voor welke doelgroep de bungalows bestemd zijn.

Het betoog slaagt niet.

Bereikbaarheid voor hulpdiensten

10.     [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen vrezen dat er problemen ontstaan in het plangebied met de bereikbaarheid voor hulpdiensten. Volgens hen komt dit omdat het plan, in weerwil van de wens van de veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland, slechts voorziet in één ontsluitingsroute. In het verlengde daarvan wijzen [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen erop dat het bruggetje in het noordoosten van het plangebied ten onrechte zal verdwijnen.

10.1.  De raad heeft toegelicht dat het plangebied uitsluitend wordt ontsloten via de nieuw aan te leggen weg. Hij acht een tweede ontsluitingsweg voor het plangebied wenselijk noch noodzakelijk. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat het bruggetje in het noordoosten van het plangebied met een breedte van minder dan 3,0 m hoe dan ook te smal is om te worden gebruikt als toegangsweg voor hulpdiensten.

10.2.  De voorzieningenrechter overweegt dat een goede ruimtelijke ordening er weliswaar ook op ziet dat een gebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten, maar dat alleen de gebruikers van het toekomstige gebied zich daarop kunnen beroepen. Het plan leidt er niet toe dat de woningen van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen minder goed bereikbaar worden voor hulpdiensten. In de plantoelichting staat namelijk dat de bestaande woningen van De Krommert worden ontsloten via de bestaande toegangsweg. Dit betekent dat [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, daarop niet kunnen beroepen. Nu het in dat artikel vervatte relativiteitsvereiste naar verwachting in de weg zal staan aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, ziet de voorzieningenrechter af van een inhoudelijke bespreking daarvan. De uitgesproken wens ter zitting van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen in dit verband voor een doorlopende brandgang aan de achterzijde van de woningen aan De Krommert, die grenzen aan het plangebied, maakt het voorgaande niet anders, omdat niet is gebleken dat de gronden van het plangebied in de bestaande situatie een functie als ontsluitingsroute voor de woningen aan De Krommert hebben.

Groen en verharding

11.     [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen betogen dat in de planregels ten onrechte niet is geborgd dat de gronden daadwerkelijk zullen worden ingevuld conform het "Groenplan Wateringen Oosthuizen" (hierna: groenplan), dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd.

11.1.  Binnen de bestemming "Wonen" en de bestemming "Tuin" is het realiseren van erven onderscheidenlijk tuinen toegestaan. In hetgeen [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het plan ter plaatse daarvan ten onrechte niet voorziet in een voldoende waarborg voor het realiseren van groen. Daarbij neemt hij in aanmerking dat [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de raad de aanleg van groen conform het groenplan noodzakelijk had moeten achten voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de voorziene ontwikkeling. Voor zover daarover in de bodemprocedure anders zal worden geoordeeld, geeft dat bij afweging van de betrokken belangen geen aanleiding voor een voorlopige voorziening, nu [bedrijf] ter zitting heeft verklaard dat reeds bij de aanleg van de beoogde grondgebonden bungalows groen conform het groenplan zal worden gerealiseerd.

Het betoog slaagt niet.

12.     [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen betogen verder dat het plan ten onrechte een toename van verharding mogelijk maakt. Volgens hen heeft de raad ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat bouwwerken vergunningvrij, dan wel met een omgevingsvergunning voor het binnenplans dan wel buitenplans afwijken van het bestemmingplan kunnen worden opgericht.

12.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het totaal verhard oppervlak met het plan juist zal afnemen ten opzichte van het vorige plan dat voorzag in een groot gebouw, een ontsluitingsweg en parkeervoorzieningen.

12.2.  De voorzieningenrechter is niet gebleken dat het standpunt van de raad dat de oppervlakte aan verharding in het plangebied niet toeneemt, onjuist is. Anders dan [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen kennelijk menen, is niet de feitelijke situatie, maar zijn de (maximale) planologische mogelijkheden bepalend. Alleen al hierom heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt mogen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

13.     [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen vrezen dat de voorziene ontwikkeling binnen het plangebied parkeerhinder in de omgeving zal veroorzaken. Daartoe betwijfelen zij of de CROW-normen goed zijn toegepast. Zo is volgens [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen onduidelijk waarom de raad is uitgegaan van een "matig stedelijk gebied", nu de kern Oosthuizen volgens een indeling van het CBS dient te worden gekwalificeerd als "weinig stedelijk" met een adressendichtheid tussen de 500 en 1.000 adressen per km2. Ook is niet duidelijk waarom de raad is uitgegaan van een gemiddelde parkeernorm en bij het kwalificeren van de mate van verstedelijking van schil "Centrum".

13.1.  De voorzieningenrechter stelt voorop dat de raad bij de beoordeling van de vraag of in voldoende parkeerruimte wordt voorzien alleen rekening hoeft te houden met de parkeerbehoefte als gevolg van het plan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit betekent dat de raad slechts rekening dient te houden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van de beoogde ontwikkeling ten opzichte van de reeds bestaande parkeerbehoefte in de omgeving.

In de plantoelichting is vermeld dat de voorziene ontwikkeling betekent dat er 35 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Voor het berekenen van dit aantal benodigde parkeerplaatsen is de raad uitgegaan van de kencijfers van de CROW-publicatie 381 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Ter zitting heeft de raad daarover toegelicht dat in verband met de bebouwingsdichtheid in de omgeving van het plangebied is uitgegaan van een "matig stedelijk gebied", vanwege de situering van het plangebied nabij het centrum van Oosthuizen is aangesloten bij de ligging schil "Centrum" en dat het aansluiten bij een gemiddelde parkeernorm gebruikelijk is voor een ontwikkeling als waarin het plan voorziet. Verder heeft de raad erop gewezen dat hij op 20 september 2021, in de avond, een parkeeronderzoek, dat in de regel om de drie jaar plaatsvindt, door een extern bureau heeft laten uitvoeren naar de huidige en toekomstige parkeervraag in onder meer de omgeving van het plangebied. Voor de straten die aansluiten op het plangebied, waaronder De Krommert, geldt dat er destijds een parkeerdruk van 42,0% is gemeten. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat, in het geval de parkeerplaatsen in het plangebied die als gevolg van het plan verdwijnen en in de bestaande situatie als openbare parkeerplaatsen worden gebruikt, bij de beoordeling worden betrokken, er een parkeerdruk van 72,0% ontstaat. De conclusie van de raad is dan ook dat het plan geen ernstige parkeerhinder veroorzaakt. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen hebben dit niet gemotiveerd bestreden. De voorzieningenrechter stelt vast dat met het plan 37 parkeerplaatsen aangelegd worden. De raad heeft op de zitting bevestigd dat daarmee meer parkeerplaatsen worden aangelegd dan volgens de CROW-normen noodzakelijk zijn. Ter zitting heeft de raad desgevraagd bevestigd dat er, als zou worden uitgegaan van een "weinig stedelijk" gebied zoals [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen wensen, op grond van de CROW-normen een tekort van 1 parkeerplaats zou zijn. Volgens de raad zijn er, gezien het uitgevoerde parkeeronderzoek, echter in de directe omgeving van het plangebied voldoende parkeerplaatsen beschikbaar om in deze behoefte te voorzien. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting van de raad te twijfelen.

Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in de vrees van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen dat parkeerhinder zal ontstaan geen grond om een voorlopige voorziening te treffen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

14.     Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen, maar wijst de verzoeken (voor het overige) af. Deze voorziening vervalt op grond van artikel 8:85, tweede lid, onder c, van de Awb zodra de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak doet.

Proceskosten

15.     De raad moet de proceskosten van [verzoeker sub 1] en anderen vergoeden. Ten aanzien van geclaimde reiskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een kilometervergoeding toe te kennen omdat het overgrote deel van de reis, namelijk het gedeelte tussen Hoorn en Den Haag, met het openbaar vervoer kan worden afgelegd.

De proceskosten van [verzoeker sub 2] en anderen hoeft de raad niet te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        treft de voorlopige voorziening dat artikel 5.2.4.3 van de planregels van het bestemmingsplan "Herontwikkeling De Watering aan de Krommert te Oosthuizen" als volgt komt te luiden: "De gronden met de bestemming 'wonen', aangrenzend aan de percelen De Krommert 19 - 22 en 24, mogen niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat, in afwijking van het gestelde in artikel 5 lid 2.3, een geluidwerende voorziening - welke absorberend (bijvoorbeeld door middel van een Kokowall) is uitgevoerd - ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende erfafscheiding' van tenminste en maximaal 2,0 m is gerealiseerd en in stand wordt gehouden gedurende dat gebruik.";

II.       wijst de verzoeken (voor het overige) af;

III.      veroordeelt de raad van de gemeente Edam-Volendam tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.719,59, waarvan € 1.674,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.     gelast dat raad van de gemeente Edam-Volendam aan [verzoeker sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Lammers, griffier.

w.g. Knol
voorzieningenrechter

w.g. Lammers
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023

890