Uitspraak 202004906/1/R4


Volledige tekst

202004906/1/R4.
Datum uitspraak: 17 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Vorden, gemeente Bronckhorst,

en

de raad van de gemeente Bronckhorst,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Stedelijk gebied; Veegplan 2020-1" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2021, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door D. Robbertsen-Boon en P.F.J. Roes, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [initiatiefnemer] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan heeft betrekking op een aantal ontwikkelingen binnen de gemeente Bronckhorst. Het plan maakt onder meer de bouw van twee-aaneen of twee vrijstaand geschakelde levensloopbestendige woningen op een perceel aan de Hof van Kettelerij in Vorden (hierna: het perceel) mogelijk. [initiatiefnemer] is eigenaar van het perceel en initiatiefnemer van het plan. Voorheen maakte het perceel onderdeel uit van een grotere ontwikkeling voor de Hof van Kettelerij. Deze ontwikkeling bestond uit de bouw van tien woningen. Drie van deze woningen zijn gebouwd. De verleende bouwvergunning voor die ontwikkeling is in 2014 gedeeltelijk ingetrokken, omdat na de verlening meer dan één jaar geen bouwactiviteiten waren uitgevoerd.

Op het perceel rustte al onder het voorgaande bestemmingsplan de bestemming "Wonen", maar op het perceel was geen bouwvlak opgenomen. In het plan is een bouwvlak op het perceel opgenomen.

[appellant] woont aan [locatie] in Vorden, in de nabijheid van het perceel. Vanuit zijn woning en tuin heeft hij zicht op het perceel en op mogelijk daarop te bouwen woningen. Hij is het niet eens met het plan, omdat in het plan niet is gewaarborgd dat de te realiseren woningen enkel voor senioren zijn en de toegestane hoogte van de woningen volgens hem niet passend is voor een seniorenwoning. Vanwege de toegestane hoogte vreest hij ook voor een onevenredige aantasting van zijn uitzicht.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beoordeling

3.       [appellant] betoogt dat de raad is overeengekomen dat op het perceel seniorenwoningen worden gebouwd. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst hij naar paragraaf 2.2.2.2.1 van de plantoelichting uit het ontwerpplan. Omdat in het plan niet is gewaarborgd dat de woningen enkel door senioren mogen worden gebruikt, handelt de raad volgens [appellant] in strijd met de door hem gewekte verwachtingen. Daarnaast is de toegestane goot- en nokhoogte van 6 m en 9 m niet passend voor seniorenwoningen. Een woning met dergelijke afmetingen is niet geschikt voor senioren, maar trekt juist een andere doelgroep aan. Hierdoor maakt de raad volgens [appellant] misbruik van zijn bevoegdheden. Ook is [appellant] bang dat de toegestane maatvoering van de woningen de zichtlijnen vanuit zijn woning onevenredig aantast.

3.1.    In de plantoelichting staat dat het plan de bouw betreft van twee-aaneen of vrijstaand geschakelde levensloopbestendige seniorenwoningen en dat de woningen levensloopbestendig worden gerealiseerd, zodat toekomstige bewoners ook op termijn in de woningen kunnen blijven wonen als zij minder mobiel en/of hulpbehoevend worden. Verder staat in de plantoelichting dat met het plan wordt aangesloten bij de "Woonvisie Bronckhorst", waarin de mogelijkheid is opgenomen levensloopgeschikte woningen voor senioren te bouwen.

3.2.    Tijdens de zitting is vastgesteld dat het betoog in de kern gaat om de keuze van de raad om ook anderen dan senioren in de woningen te laten wonen en om een goot- en nokhoogte van 6 m en 9 m toe te staan. De Afdeling zal hierna het betoog op deze twee punten beoordelen.

3.3.    Het plan laat de bewoning van de woningen door senioren toe, maar sluit bewoning door anderen niet uit. Dat mocht het plan ook niet uitsluiten. Het bestemmingsplan mag geen regels bevatten die een verbod inhouden op het gebruik van de woning door personen buiten een doelgroep, omdat dit zou leiden tot een niet ruimtelijk relevant onderscheid. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1925, onder 13.1.

De Afdeling ziet verder geen grond voor het oordeel dat de toegestane goot- en nokhoogte van 6 m en 9 m niet passend is. Deze hoogtes sluiten aan bij de afmetingen van de al gebouwde woningen in de Hof van Kettelerij. Niet is uitgesloten dat de zichtlijnen van [appellant] als gevolg van het plan in enige mate worden aangetast. De raad heeft hierin in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat sprake is van een onevenredige aantasting van het uitzicht. Hierbij is van betekenis dat het perceel en de woning van [appellant] liggen in een bebouwd stedelijk gebied en de toegestane goot- en nokhoogte aansluit bij de bestaande bebouwing in de omgeving. Ook neemt de Afdeling hierbij in aanmerking dat geen recht bestaat op een onaangetast uitzicht. Alles bij elkaar genomen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Conclusie

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021

457-971.