Uitspraak 202201277/1/R4


Volledige tekst

202201277/1/R4.
Datum uitspraak: 3 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te IJsselstein,
appellanten,

en

de raad van de gemeente IJsselstein,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoge Dijk IJsselstein" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Componist Projectontwikkeling B.V. (hierna: De Componist) heeft, mede namens [partij], een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2023, waar [appellant A] en [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door M.A. Hendriks-Dullaart, mr. H.J. Jansen en J.J. Niessink, zijn verschenen. Voorts zijn De Componist en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. H.W. Dekker, thans advocaat te Amsterdam, ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de realisatie van vier woningen op een braakliggend terrein op de hoek van de Hoge Dijk en de Maria Montessoristraat in IJsselstein. Naast het plangebied wonen [appellant A] en [appellant B]. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan. De voorziene woningen zijn volgens hen te massaal en komen te dicht bij hun perceel te staan. Zij voeren aan dat het plan een onacceptabele aantasting is van hun woon- en leefklimaat. Zij komen daarom op tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.

Is De Componist terecht toegelaten als partij?

2.       [appellant A] en [appellant B] hebben op zitting betoogd dat De Componist geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en dat daarom haar schriftelijke uiteenzetting buiten beschouwing moet worden gelaten.

2.1.    Ingevolge artikel 8:26, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen. De Componist is de projectontwikkelaar die voornemens is de gronden te herontwikkelen ten behoeve van de bouw van de met het plan voorziene woningen. Dit blijkt onder meer uit de plantoelichting en de schriftelijke uiteenzetting van De Componist. Naar het oordeel van de Afdeling is De Componist alleen al hierom belanghebbende en is zij terecht in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan dit geding. Er is hierom geen aanleiding om haar schriftelijke uiteenzetting en wat zij op zitting heeft verklaard buiten beschouwing te laten.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Intrekking beroepsgronden

4.       Op de zitting hebben [appellant A] en [appellant B] hun beroepsgronden over de geurhinder door vleesverwerkingsbedrijf Westfort, de externe veiligheidsrisico’s door het vervoer van gevaarlijke stoffen over nabijgelegen wegen, archeologie en bodem, het onderhoud van het perceel waar het plan op ziet en de kabels, leidingen en het transformatorhuisje ingetrokken.

Beoordeling overige beroepsgronden

Geluidhinder

5.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan zal leiden tot geluidsoverlast. Zij betogen dat de raad zich ten onrechte heeft gebaseerd op oude geluidsmetingen uit 2014 en onvoldoende rekening heeft gehouden met nieuwe ontwikkelingen. [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de geluidsbelasting ter plaatse van de voorziene woningen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Ter zitting hebben zij echter toegelicht dat zij vooral vrezen dat de komst van de woningen zorgt voor een onaanvaardbare toename van geluidhinder waardoor hun eigen woon- en leefklimaat wordt aangetast. Zij ondervinden al geluidsoverlast van de omliggende wegen en het bedrijventerrein en vrezen dat die overlast door nieuwe woningen wordt verergerd, omdat deze mogelijk worden gerealiseerd met warmtepompen.

5.1.    Voor zover de beroepsgronden gaan over geluidhinder ter plaatse van de voorziene woningen door wegverkeer en geluidbelasting van het nabijgelegen bedrijventerrein en over de richtafstanden waarmee de raad rekening heeft gehouden bij het vaststellen van het plan, zal de Afdeling deze niet inhoudelijk bespreken omdat het relativiteitsvereiste, als vervat in artikel 8:69a van de Awb, in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit naar aanleiding van deze beroepsgronden. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende.

Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Er moet dus een verband zijn tussen de beroepsgrond en het belang waarin [appellant A] en [appellant B] door het bestreden besluit dreigen te worden geschaad (uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706).

Het belang waarvoor [appellant A] en [appellant B] opkomen in deze procedure is het voorkomen van de aantasting van hun eigen woon- en leefklimaat. Met het betoog over de gevolgen van geluidsbelasting voor het woon- en leefklimaat bij de in het plan voorziene woningen doen [appellant A] en [appellant B] een beroep op aspecten van de norm van een goede ruimtelijke ordening als neergelegd in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en op regels in de Wet geluidhinder die in dit geval niet strekken tot de bescherming van hun belang (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3290, onder 5-5.2, en van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.93).

Ook zal de Afdeling het betoog dat de raad onjuiste richtafstanden heeft aangehouden ten opzichte van het ten zuiden van het plangebied gelegen bedrijventerrein en de daarbij behorende parkeerplaats, niet inhoudelijk behandelen. De raad heeft bij het vaststellen van het plan betekenis toegekend aan de richtafstanden als aanbevolen in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering". De aanbevolen richtafstanden zijn een hulpmiddel bij het bepalen van de norm voor een goede ruimtelijke ordening bij het bestemmen van nieuwe woningen in de buurt van bestaande bedrijven of bij het bestemmen van nieuwe bedrijven in de omgeving van woningen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:685, onder 4.5). De richtafstanden strekken dus niet tot bescherming van het belang van [appellant A] en [appellant B] in deze procedure (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3600, onder 9.4-9.5).

Wat [appellant A] en [appellant B] verder hebben aangevoerd over geluidhinder, zal hierna wel inhoudelijk worden beoordeeld.

5.2.    De Afdeling is van oordeel dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare cumulatieve geluidhinder bij de woning van [appellant A] en [appellant B]. Het bestemmingsplan strekt tot het mogelijk maken van vier woningen. De bestaande wegen en het bedrijventerrein nabij de woning van [appellant A] en [appellant B] zijn planologisch reeds toegestaan. Het bestemmingsplan verandert hier niets aan. Het gaat in deze zaak alleen om de vraag of de raad de extra geluidsbelasting op de woning van [appellant A] en [appellant B] vanwege het plan vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar heeft mogen achten.

De Afdeling stelt vast dat de planregels niet voorschrijven dat de woningen worden voorzien van warmtepompen. Uit de plantoelichting blijkt echter dat de voorziene woningen niet worden aangesloten op het gasnet en op de zitting heeft De Componist toegelicht dat het de bedoeling is dat er vier afzonderlijke warmtepompen komen. In het kader van de verlening van de omgevingsvergunning voor bouwen zal moeten worden getoetst of op de perceelgrens van [appellant A] en [appellant B] kan worden voldaan aan de geluidsnorm van 40 dB die in artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 is opgenomen voor installaties voor warmte- en koudeopwekking. Zoals de raad ook heeft toegelicht, kan de omgevingsvergunning niet worden verleend als niet aan die norm wordt voldaan.

De raad mag er in beginsel van uitgaan dat het voldoen aan de enkelvoudige norm zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2012 ook betekent dat zich geen onaanvaardbare cumulatieve geluidhinder van warmtepompen zal voordoen. Dat kan anders zijn als zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan in een concreet geval reden bestaat om aan dat uitgangspunt te twijfelen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2445). In dit geval is niet gebleken dat zich zo’n bijzondere omstandigheid voordoet.

5.3.    Het betoog slaagt niet.

Parkeren en verkeersveiligheid

6.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan leidt tot onaanvaardbare verkeershinder bij hun woning. De Hoge Dijk is volgens hen te smal om de in het plan voorziene parkeerplaatsen bij de twee vrijstaande woningen feitelijk te kunnen gebruiken. Zij voeren aan dat door de ligging van de bouwvlakken er onvoldoende ruimte is om op het eigen perceel in en uit te parkeren en dat de voortuin van de voorziene woningen, mede in verband met de waterretentie, niet mag worden ingericht als parkeerplaats. Zij betogen verder dat de Hoge Dijk niet voldoet aan de NEN-norm van 6 m die nodig is voor haaksparkeren. Het gebrek aan ruimte om in en uit te parkeren, leidt volgens hen tot gevaarlijke verkeerssituaties met voorbijkomende fietsen en scooters.

6.1.    Uit de plantoelichting blijkt dat er in totaal acht nieuwe parkeerplaatsen zijn voorzien, waarvan vier voor de twee vrijstaande woningen aan de Hoge Dijk. Tussen partijen staat niet ter discussie dat hiermee wordt voldaan aan de geldende parkeernorm uit het Parkeerbeleidsplan IJsselstein. De vraag die nog wel voorligt is of de voorziene parkeerplaatsen voor de twee woningen aan de Hoge Dijk te gebruiken zijn zonder dat dit leidt tot onaanvaardbare verkeerssituaties.

6.2.    De Afdeling is van oordeel dat niet is gebleken dat op voorhand vaststaat dat het plangebied onvoldoende ruimte biedt om voldoende bruikbare parkeergelegenheid te kunnen creëren. Uit artikel 11.1, onder a en onder b, van de planregels volgt dat om een omgevingsvergunning voor het bouwplan te verkrijgen, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid die ook voldoet aan de in artikel 11.1, onder c, van de planregels gestelde eisen aan de afmetingen van de parkeerplekken.

Artikel 11.1, onder c, van de planregels luidt:

"c. de in lid a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's dient, qua afmetingen, ten minste te voldoen aan de volgende eisen:

1. Personenauto:

- Haaks- en hoekparkeren: 5,0 m bij 2,5 m;

- Langsparkeren: 6,0 m bij 2,0 m;

2. Gehandicaptenparkeerplaats:

- Haaks- en hoekparkeren: 5,0 m bij 3,5 m;

- Langsparkeren: 6,0 m bij 2,5 m (7,5 m bij 2,5 m als achter wordt in- en uitgestapt);"

Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "tuin" ook bestemd voor inritten en parkeren op eigen erf. Niet is gebleken dat de gronden met de bestemming "tuin" onvoldoende ruimte bieden voor de benodigde parkeerplaatsen. Dat in het plan nog niet is bepaald waar de parkeerplaatsen exact komen, doet aan het voorgaande niet af. Dit is immers niet vereist in de bestemmingsplanprocedure (vergelijk de uitspraak van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1202, onder 6.1). Ook staat de in artikel 4.2.5 van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting om te zorgen voor watercompensatie niet aan de aanleg van parkeerplaatsen in de weg. Zoals de raad in het verweerschrift en De Componist in de schriftelijke uiteenzetting hebben toegelicht, is het ook mogelijk om infiltratiekratten onder de parkeerplaatsen te plaatsen om zo aan de plicht tot watercompensatie te voldoen.

6.3.    De Afdeling is verder van oordeel dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie. De Afdeling neemt in aanmerking dat de raad een verkeersdeskundige heeft ingeschakeld en dat zij positief heeft geadviseerd op het principeverzoek, onder de voorwaarde dat de drie openbare parkeerplaatsen aan de Maria Montessoristraat behouden blijven en dat, zoals gesteld in het principeverzoek, de verdere uitwerking ervan in overleg met de gemeente plaatsvindt. Zij heeft in haar advies betrokken dat de Hoge Dijk een fietsstraat is. Ook heeft de raad toegelicht dat een verkeerskundig adviseur van de gemeente heeft geoordeeld dat de ontsluiting van vier parkeerplaatsen via de Hoge Dijk slechts tot beperkte toename van de verkeersintensiteit leidt. Verder is niet gebleken dat als de parkeerplaatsen de in artikel 11.1, onder c, van de planregels genoemde afmetingen hebben, er onvoldoende ruimte zou zijn om veilig in en uit te kunnen parkeren. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad in de gevolgen van het plan voor het aspect verkeersveiligheid aanleiding had moeten zien het plan niet vast te stellen.

6.4.    Het betoog slaagt niet.

Bouwhoogte en volume

7.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de maximale bouwhoogte van de voorziene woningen hun uitzicht aantast en dat deze qua hoogte en volume niet passend zijn in de omgeving. Volgens hen stelt de raad ten onrechte dat er woningen in de omgeving zijn met een hogere bouwhoogte dan 9 m. Zij wijzen verder op de welstandsnota, waarin staat dat bestaande gevelritmes, goot- en nokhoogten gerespecteerd moeten worden. Volgens hen is het plan in strijd met de welstandsnota.

7.1.    In de welstandsnota staat onder meer dat bij nieuwbouw moet worden aangesloten op de bestaande architectuur van naastgelegen panden en dat bestaande gevelritmes, goot- en nokhoogten in hoofdzaak moeten worden gerespecteerd. De raad heeft in het verweerschrift erop gewezen dat de welstandsbeoordeling wordt verricht in het kader van een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen. Die beoordeling is dus niet aan de orde in deze bestemmingsplanprocedure. Het plan staat voor de voorziene woningen een maximale bouwhoogte van 10 m en een maximale goothoogte van 4 m toe. In de directe omgeving geldt voor de meeste woningen een maximale bouwhoogte van 9 m. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende gemotiveerd dat de voorziene woningen qua bouwhoogte passend zijn in de omgeving. Hierbij heeft de raad betekenis mogen toekennen aan het beperkte hoogteverschil met de lagere bebouwing in de omgeving. Verder is ook niet gebleken dat de voorziene woningen zo’n groot bouwvolume krijgen dat deze daarom niet passend zijn in de omgeving.

7.2.    Hoewel het aannemelijk is dat door de voorziene woningen het uitzicht vanuit de woning van [appellant A] en [appellant B] zal worden beperkt, ziet de Afdeling in wat zij hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat deze woningen een onevenredige inbreuk maken op hun uitzicht.

7.3.    Het betoog slaagt niet.

Reactie op zienswijze

8.       Waar [appellant A] en [appellant B] voor het overige verzoeken de inhoud van hun zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de Nota van zienswijzen is ingegaan op die zienswijze.

8.1.    De raad heeft de ingekomen zienswijzen, waaronder die van appellanten, in de nota van zienswijzen opgenomen en deze zienswijzen van een inhoudelijke reactie voorzien. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van de zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

8.2.    Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

9.       Het beroep is ongegrond. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.

w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Kesteren
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023

897