Uitspraak 202200737/1/R3


Volledige tekst

202200737/1/R3.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf,

appellanten,

en

1.       de raad van de gemeente Ooststellingwerf,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] Oosterwolde" vastgesteld.

Bij besluit van 28 december 2021 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van zes zorgappartementen op het adres [locatie 1] te Oosterwolde.

De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.

Tegen deze besluiten hebben [appellant B] en [appellant A] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 13 mei 2022 heeft het college de aan [vergunninghouder] verleende omgevingsvergunning gewijzigd.

[vergunninghouder], de raad en het college en [appellant B] en [appellant A] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2023, waar de raad en het college, beide vertegenwoordigd door M.J. van der Zwaag en J.L. Berends, bijgestaan door mr. L. Mathey, advocaat te Groningen, zijn verschenen. Verder is [vergunninghouder] op de zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan en de omgevingsvergunning maken de bouw van zes zorgwoningen op het adres [locatie 1] te Oosterwolde mogelijk. [vergunninghouder] is de initiatiefnemer van het plan en (mede)eigenaar van de gronden in het plangebied. Het voorgaande plan kende een woonbestemming toe aan deze gronden. Op het perceel staat momenteel één woning, die moet worden gesloopt om de voorziene ontwikkeling te realiseren. Het voorliggende plan kent de bestemming "Gemengd" toe aan de gronden in het plangebied.

[appellant B] en [appellant A] kunnen zich niet met het plan verenigen. [appellant B] woont op het adres [locatie 2], dat direct grenst aan het plangebied. [appellant A] woont op het adres [locatie 3]. Dit perceel ligt op ongeveer 40 m afstand van het plangebied. [appellant B] heeft beroep ingesteld, omdat zij vreest voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat. [appellant B] en [appellant A] voeren verder beroepsgronden aan over de aspecten ecologie, verkeersveiligheid, gemeentelijk en provinciaal beleid en de passendheid van het initiatief in de omgeving.

Relevante bepalingen

2.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak die daarvan deel uitmaakt.

Toetsingskader bestemmingsplan

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Zorgwoningen

4.       [appellant B] en [appellant A] betogen dat in het plan niet is geborgd dat zorgwoningen zullen worden gerealiseerd. Volgens [appellant B] en [appellant A] kunnen ten onrechte reguliere woningen in het hogere segment worden opgericht in het plangebied, en heeft een wethouder in een vergadering van de raadscommissie Ruimte bevestigd dat het niet gaat om zorgwoningen. Hierbij wijzen [appellant B] en [appellant A] ook op de luxe uitstraling van het bouwplan, en op de infrastructuur in de omgeving van het plangebied die volgens hen ongeschikt is voor de beoogde doelgroep van zorgwoningen.

Verder voeren [appellant B] en [appellant A] hiertoe aan dat er gelet op de tekst op de tekening van de verdiepte begane grond behorend bij de omgevingsvergunning een zorgclusterwoning met woonfunctie mogelijk wordt gemaakt, en geen zorgpost. Ook verwijzen [appellant B] en [appellant A] naar de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:387. In die zaak oordeelde de Afdeling dat het gebruik van de in het plan voorziene woningen door personen zonder zorgindicatie niet was uitgesloten door de gehanteerde definitie van zorgwoning in de planregels.

4.1.    De Afdeling overweegt dat uit artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels volgt dat het plan zorgwoningen mogelijk maakt zoals gedefinieerd in artikel 1.30 van de planregels. Dit zijn woningen of wooneenheden die deel uitmaken van een cluster van woningen, gelegen op korte afstand van een zorgsteunpunt en die worden gekenmerkt door gelijkvloersheid, rolstoeltoegankelijkheid en andere voorzieningen (alarmering enzovoorts), en daarmee geschikt zijn voor bewoners met een beperkte zelfredzaamheid die met zorg en ondersteuning zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen. De Afdeling volgt het betoog van [appellant B] en [appellant A] niet dat niet geregeld zou zijn in het plan dat het daadwerkelijk gaat om zorgwoningen. Eventuele uitspraken van een wethouder, de uitstraling van het bouwplan en de gestelde ongeschiktheid van de infrastructuur in de omgeving doen er niet aan af dat planologisch is geborgd dat alleen zorgwoningen en geen andere vormen van woningen mogen worden gerealiseerd.

Wat betreft de uitspraak waar [appellant B] en [appellant A] naar verwijzen, overweegt de Afdeling als volgt. In de tussenuitspraak (behorend bij de einduitspraak waar [appellant B] en [appellant A] naar verwijzen) van de Afdeling van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3042, is onder 9.3 geoordeeld dat in het plan onvoldoende onderscheid bestaat tussen het begrip zorgwoning enerzijds en het begrip seniorenwoning anderzijds. De definitie van een zorgwoning was is die zaak van belang omdat de raad wilde voorzien in minimaal 21 zorgwoningen en in maximaal vier seniorenwoningen. Omdat het onderscheid tussen een zorgwoning en een seniorenwoning in die zaak onvoldoende duidelijk was, oordeelde de Afdeling dat het plan in zoverre niet overeenstemde met wat de raad had beoogd. Daar is in dit geval geen sprake van. De vergelijking van [appellant B] en [appellant A] met de door hen aangehaalde zaak gaat daarom niet op.

Het betoog slaagt niet.

De Landschapsvisie Zuidoost Friesland 2018-2028

5.       [appellant B] en [appellant A] betogen dat het plan in strijd met de landschapsvisie Zuidoost Friesland 2018-2028 (hierna: de landschapsvisie) is vastgesteld. De landschapsvisie dient gebruikt te worden als richtinggevend advies bij het toetsen van plannen en de raad had dus rekening moeten houden met die landschapsvisie. Het perceel van [appellant B] en het plangebied liggen vlakbij een grote es. Deze es maakt volgens [appellant B] en [appellant A] deel uit van het karakteristieke essenlandschap dat typerend is voor Zuidoost-Friesland. Het plan voorziet in bebouwing aan de rand van een dorp en dit is volgens [appellant B] en [appellant A] in strijd met de landschapsvisie.

5.1.    [appellant B] en [appellant A] verwijzen naar pagina 62 van de Landschapsvisie. [appellant B] en [appellant A] wijzen op de volgende tekst:

"Terughoudend omgaan met het toevoegen van bebouwing aan de randen van de dorpen (uitbreiding) en richten op inbreiding. Aandacht voor het behoud en/of versterking van het dorpssilhouet en zachte overgang naar het landschap."

Ook verwijzen [appellant B] en [appellant A] naar pagina 57:

"Kansen. Ontwikkelingen aan de rand van de esdorpen zoveel mogelijk omzoomen met esrandbeplanting en de natuurlijke hoogteverschillen langs het escomplex laten volgen (geen ontwikkelingsrichting de es op)."

5.2.    De raad heeft aangegeven dat de landschapsvisie niet is vastgesteld als beleid, maar alleen dient als informatiebron voor de omgevingsvisie. De Afdeling stelt vast dat in dit geval geen sprake is van toevoeging van bebouwing aan de rand van een dorp (uitbreiding), maar van inbreiding op een locatie waar al bebouwing aanwezig was. Gelet hierop mist de stelling van [appellant B] en [appellant A] feitelijke grondslag. De beoogde functie van de landschapsvisie kan daarom verder onbesproken blijven.

Het betoog slaagt niet.

Het straat- en bebouwingsbeeld

6.       [appellant B en [appellant A] betogen dat de voorziene ontwikkeling afbreuk doet aan het straat- en bebouwingsbeeld en het landelijke karakter zal aantasten. In het plangebied zal verstening optreden. Hierbij wijzen [appellant B] en [appellant A] op de maximale toegestane bouwhoogte van 9 m, terwijl voorheen een bouwhoogte van maximaal 3,5 m was toegestaan.

6.1.    Op grond van artikel 4.2.1 van de rondom het plangebied geldende beheersverordening "Oosterwolde 2014" zijn in de directe omgeving van het plangebied woningen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 11,00 m. Er is derhalve geen sprake van het toestaan van een hoger gebouw dan planologisch in de omgeving al toegestaan. Wel is het appartementengebouw afwijkend van de bebouwing in de directe omgeving van het plangebied omdat daaromheen woningen staan voor één gezin. Het gaat hierbij echter om ruime, vrijstaande woningen. De omvang van die woningen is niet zo afwijkend van het gebouw waarin het plan voorziet dat de raad zich niet op het standpunt kon stellen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Provinciaal beleid

7.       [appellant B] en [appellant A] betogen dat de raad er bij de toetsing aan het provinciale beleid ten onrechte vanuit is gegaan dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt, zoals opgenomen in de Verordening Romte Fryslân 2014 (hierna: de Verordening). Zij wijzen erop dat op grond van de definitie van bestaand stedelijk gebied in de Verordening sprake moet zijn van een gebied dat de daarbij behorende openbare voorzieningen en verkeersvoorzieningen van een kern bevat. Van dergelijke voorzieningen is in dit geval geen sprake en daarom is volgens [appellant B] en [appellant A] sprake van landelijk gebied. Aan de voorwaarden in artikel 1.1.1 van de Verordening voor het bouwen in landelijk gebied is volgens [appellant B] en [appellant A] niet voldaan.

7.1.    De Afdeling stelt vast dat het plangebied binnen het gebied ligt dat op de kaart "Begrenzing bestaand stedelijk gebied" behorend bij de Verordening is aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Omdat het plangebied in bestaand stedelijk gebied is gelegen, en niet in het landelijk gebied, is artikel 1.1.1 van de Verordening - waarin staat dat in plannen voor het landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden mogen worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies - niet op het plan van toepassing. Dat [appellant B] en [appellant A] van mening zijn dat de locatie van het plangebied niet aangemerkt zou moeten worden als bestaand stedelijk gebied omdat het niet de openbare voorzieningen en verkeersvoorzieningen van een kern bevat, doet hier niet aan af.

Het betoog slaagt niet.

Ecologie

8.       [appellant B] en [appellant A] betogen dat de voorziene ontwikkeling onaanvaardbare ecologische schade tot gevolg zal hebben. De es is het leefgebied van beschermde diersoorten, namelijk van de vleermuis en de das. De begroeiing in het plangebied heeft een functie voor vleermuizen als vliegroute en/of foerageergebied. Volgens [appellant B] en [appellant A] zullen de vleermuizen last hebben van de verlichting. Aan de rand van de beschermde es bevinden zich ongeveer 20 grote openingen van dassenburchten. De burchten zelf bevinden zich allemaal onder de es. Ze liggen op ongeveer 130 m afstand van het plangebied. Uit de bij het plan gevoegde natuurtoets volgt dat er in het plangebied beschermde soorten amfibieën, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en algemene (broed)vogels voorkomen. Ook hebben [appellant B] en [appellant A] ransuilen waargenomen in het plangebied. De vogels zouden volgens [appellant B] en [appellant A] tegen het glas van de zorgwoningen kunnen vliegen.

8.1.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

De raad is in paragraaf 4.4 van de plantoelichting ingegaan op het aspect ecologie en heeft een ecologische quickscan uit laten voeren. De resultaten van de quickscan zijn vastgelegd in het rapport "Quickscan Ecologie [locatie 1] te Oosterwolde" van 1 oktober 2020 van Lievense Milieu B.V (hierna: de quickscan), dat als bijlage bij het plan is gevoegd. In de quickscan is geconcludeerd dat de planontwikkeling naar verwachting geen negatieve effecten heeft op beschermde amfibieën, ongewervelden, planten, grondgebonden zoogdieren, jaarrond beschermde broedvogels en reptielen. Daarom heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De stelling van [appellant B] en [appellant A] dat zij beschermde diersoorten hebben waargenomen vindt de Afdeling onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer

9.       [appellant B] en [appellant A] betogen dat de voorziene ontwikkeling tot verkeersonveilige situaties op ’t Oost zal leiden. De uitrit van de voorziene zorgwoningen komt uit op ’t Oost, een 80 km/u-weg. De uitrit ligt buiten de bebouwde kom, hier is geen verlichting en zijn geen trottoirs aanwezig. Bewoners van de zorgwoningen zullen zich hierdoor volgens [appellant B] en [appellant A] moeilijk naar het dorp kunnen verplaatsen. Zij zullen - al dan niet met behulp van rollators of een scootmobiel - over de rijweg naar het dorp moeten rijden en dit levert verkeersonveilige situaties op. Daarnaast is er volgens [appellant B] en [appellant A] een grote kans dat automobilisten ter plaatse van de uitrit hard rijden wanneer zij het dorp uitrijden, omdat de uitrit net na de 30 km/u-zone ligt en automobilisten dus dan net optrekken. Ook zullen automobilisten de toename van het gebruik van de uitrit volgens [appellant B] en [appellant A] niet verwachten, wat tot gevaarlijke situaties kan leiden.

9.1.    De Afdeling volgt [appellant B] en [appellant A] niet in hun betoog dat de voorziene ontwikkeling tot verkeersonveilige situaties zal leiden. De raad is in paragraaf 4.9 van de plantoelichting ingegaan op het aspect verkeer en heeft de notitie "Notitie aangevulde paragraaf verkeer en parkeren" van 21 maart 2022 van Bügelhajema (hierna: de verkeersnotitie) overgelegd. De raad mocht zich baseren op deze verkeersnotitie, waarin is geconcludeerd dat de hoeveelheid extra verkeer die ontstaat vanwege de voorziene ontwikkeling niet leidt tot een verminderde doorstroming of verminderde verkeersveiligheid op de weg 't Oost. Dat af en toe mensen de weg moeten oversteken om naar het dorp te lopen doet hier niet aan af.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat [appellant B]

10.     [appellant B] betoogt dat de voorziene ontwikkeling haar woon- en leefklimaat zal aantasten en dat zij daarom onevenredig in haar belangen wordt geschaad. De raad en het college hebben volgens [appellant B] niet gemotiveerd waarom die aantasting aanvaardbaar zou zijn. Een groot massief appartementencomplex op het naastgelegen perceel zal haar privacy aantasten. Volgens [appellant B] leidt het plan tot lichthinder door verlichting van het terrein en verlichting in het gebouw dat voor een groot deel uit glas zal bestaan. Ook zal de voorziene ontwikkeling geluidhinder veroorzaken door auto’s op het terrein. Er zullen meer auto’s het terrein op rijden en een deel van de parkeerplaatsen is dicht bij de perceelsgrens met [appellant B] voorzien.

Volgens [appellant B] hebben de raad en het college in strijd met het fair-playbeginsel gehandeld, omdat haar belangen niet zijn meegewogen en daardoor de schijn van partijdigheid is gewekt. Daarnaast is de bebouwing zo dicht mogelijk bij het perceel van [appellant B] voorzien om geluidhinder van de weg aan de andere kant van het perceel te voorkomen. Op deze manier hoeft het wegdek niet aangepast te worden, omdat de gemeente hier geen geld aan wil besteden. [appellant B] betoogt dat het college in strijd met artikel 3:2 van de Awb en het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door een eventuele noodzakelijke aanpassing van het wegdek niet mee te nemen in de overwegingen.

10.1.  De raad stelt dat [appellant B] niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Het bouwvlak in het plangebied bevindt zich volgens de raad op voldoende afstand van het perceel van [appellant B]. Wat de eventuele lichthinder betreft merkt de raad op dat er geen sprake is van het toestaan (of verbieden) van lichtbronnen. Van overtreding van normen in het kader van weerkaatsing van zonlicht voor gebouwen zoals het onderhavige project, is geen sprake.

10.2.  De raad is in de nota van zienswijzen ingegaan op de bezwaren van [appellant B]. De raad heeft toegelicht dat de zorgwoningen op enige afstand van de woning van [appellant B] zijn voorzien, en niet zo ver mogelijk tegen de perceelsgrens aan, om zo rekening te houden met haar belangen. De Afdeling volgt [appellant B] niet in haar betoog dat sprake is van strijd met het fair-playbeginsel omdat geen rekening zou zijn gehouden met haar belangen. Het bouwvlak waarin de zorgwoningen zijn voorzien, ligt op ongeveer 16 m afstand van de woning en de erfgrens van het perceel van [appellant B]. De hoogte van de bebouwing mag op grond van artikel 3.2, aanhef en onder d, van de planregels maximaal 9 m bedragen. Hoewel het plan enige gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat van [appellant B], zijn deze gevolgen - gelet op de maximale bouwhoogte en de afstand van de zorgwoningen tot de woning van [appellant B] - naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig dat de raad het plan niet zo heeft kunnen vaststellen. Wat het aspect privacy betreft betrekt de Afdeling hierbij dat in de ruimtelijke ordening een woonsituatie vrij van enige inkijk niet kan worden gegarandeerd.

In de bestaande situatie staat in het plangebied een vrijstaande woning. Als gevolg van het plan zijn zes zorgwoningen toegestaan. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het hier gaat om een kleinschalige ontwikkeling die niet gepaard gaat met een dusdanige toename van verkeer dat dit leidt tot onaanvaardbare geluidoverlast voor [appellant B]. Daarnaast zal van de voorziene woningen mogelijk meer licht uitstralen dan van één vrijstaande woning, maar de Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat sprake zal zijn van dusdanige lichthinder dat geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dat de raad de woningen wat verder van de weg - en daarmee wat dichter bij de woning van [appellant B] - heeft voorzien om zo de geluidbelasting op de zorgwoningen te beperken is niet in strijd met artikel 3:2 van de Awb en het zorgvuldigheidsbeginsel, nu daarmee een afstand tot de woning van [appellant B] resteert van circa 16 meter, zoals hiervoor is overwogen.

Het betoog slaagt niet.

Omgevingsvergunning

Straat- en bebouwingsbeeld

11.     [appellant B] en [appellant A] betogen dat de voorziene ontwikkeling afbreuk doet aan het straat- en bebouwingsbeeld en niet past in de omgeving. De zorgwoningen zullen vanaf de landelijke toegangsweg prominent in beeld komen, en in de buurt van de es komen te staan.

11.1.  De Afdeling stelt vast dat de beroepsgronden niet specifiek tegen het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning zijn gericht, en dat de verleende omgevingsvergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Een oordeel over de beroepsgrond tegen het bestemmingsplan over de omvang van de woningen in relatie tot de omgeving is besproken onder 6.1.

Het betoog slaagt niet.

Wijziging omgevingsvergunning

12.     [appellant B] en [appellant A] betogen dat de wijziging van de omgevingsvergunning bij besluit van 13 mei 2022 niet van ondergeschikte aard is. Volgens [appellant B] en [appellant A] gaat het niet slechts om een kleine wijziging, maar om een wijziging van de omgevingsvergunning op hoofdpunten. De wijziging van de vergunning ziet op het aanpassen van de tekst op de tekening van de verdiepte begane grond behorend bij de vergunning van "zorgclusterwoning" in "zorgpunt". Eerst was volgens [appellant B] en [appellant A] dus de bouw van een extra woning mogelijk in de kelder, en nu de bouw van een zorgsteunpunt voor gemeenschappelijk gebruik. Volgens [appellant B] en [appellant A] was niet slechts sprake van een initiële ongelukkige formulering, maar was bewust een extra woning mogelijk gemaakt.

[appellant B] en [appellant A] betogen ook dat niet duidelijk is of de gewijzigde tekening is beoordeeld op brandveiligheid.

12.1.  De wijzigingen worden in de kennisgeving van het besluit van 13 mei 2022 als volgt weergegeven:

"Het betreft een wijziging m.b.t. het zorgsteunpunt op de begane grond van het appartementencomplex. In de initiële aanvraag werd gesproken over een "Woonfunctie met zorg" ter plaatse van een ruimte op de begane grond. Deze ruimte is beoogd als zorgsteunpunt voor de zorgwoningen op de bovenliggende verdiepingen. Hierom heeft er een wijziging plaats gevonden die dit verduidelijkt. De nieuwe functie staat als zodanig vermeld op de stukken.

Er is geen sprake van een nieuwe vergunning. De aangegeven wijzigingen maken deel uit van de op 28-12-2021 verleende vergunning met besluitnummer OV-2021-3141."

12.2.  Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2908) is geen nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning nodig als de wijziging van het bouwplan van ondergeschikte aard is en dient de vraag of de wijziging van ondergeschikte aard is per concreet geval te worden beantwoord. Op de betreffende tekening behorend bij de omgevingsvergunning stond eerst: "woonfunctie met zorg zorgclusterwoning met zorg op afroep ondersteunende functie". Op de gewijzigde tekening staat "zorgfunctie zorgsteunpunt als ondersteuning van de zorgwoningen". Naar het oordeel van de Afdeling betreft dit een wijziging van ondergeschikte aard, omdat het slechts om een verduidelijking gaat. Uit de aanvraag en de vergunning blijkt dat zes zorgwoningen en een zorgsteunpunt zijn toegestaan, en geen zevende woning. Uit artikel 3.3.1, aanhef en onder d, van de planregels volgt ook dat onder met de bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de begane grond voor bewoning, anders dan voor een zorgsteunpunt. Op grond van de planregels zijn maar zes zorgwoningen toegestaan. Dit bleek al uit de andere stukken, maar stond onduidelijk op de tekening. De Afdeling acht aannemelijk dat de vermelding zorgclusterwoning bij de verdiepte begane grond slechts een ongelukkige formulering was, zoals het college heeft aangegeven. De tekening is aangepast om duidelijk te maken dat het gaat om een zorgsteunpunt en niet om een extra woonfunctie. Dit vormt naar het oordeel van de Afdeling geen wijziging op hoofdpunten.

Nu het alleen gaat om een tekstuele wijziging op de tekening en dit geen wijziging van het bouwplan inhoudt, hoefde niet opnieuw getoetst te worden op brandveiligheid.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

13.     Het beroep is ongegrond.

14.     De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Tieleman
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

572-944

BIJLAGE

Verordening Romte Fryslân 2014

Begripsbepalingen

Bestaand stedelijk gebied

"het gebied dat de bestaande of bij bestemmingsplan toegelaten en voorziene woon- of bedrijfsbebouwing, waaronder mede begrepen de daarbij behorende openbare voorzieningen en verkeersinfrastructuur, van een kern bevat, zoals begrensd op de van deze verordening deel uitmakende kaarten Begrenzing bestaand stedelijk gebied, of zoals sinds 1 januari 2010 opgenomen in een onherroepelijk ruimtelijk plan voor nieuwe stedelijke  functies, met uitzondering van de stedelijke functies die pas kunnen worden gerealiseerd op grond van in dat ruimtelijk plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden ex artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening."

Landelijk gebied

"het gebied buiten het bestaand stedelijk gebied."

Artikel 1.1.1

"1. In een ruimtelijk plan voor landelijk gebied mogen geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies.

2. In afwijking van het eerste lid kan in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden toegestaan."

Planregels van het bestemmingsplan "’t Oost [locatie 1] Oosterwolde"

Artikel 1.29

"zorgsteunpunt: standplaats in een gebouw van waaruit zorgaanbieders wonende ouderen, of mensen met een beperking, zorg op afroep kunnen leveren."

Artikel 1.30

"zorgwoningen: een woning of wooneenheid, die deel uitmaakt van een cluster van woningen gelegen op korte afstand van een zorgsteunpunt, die wordt gekenmerkt door gelijkvloersheid, rolstoeltoegankelijkheid en andere voorzieningen (alarmering enzovoorts), en daarmee geschikt is voor bewoners met een beperkte zelfredzaamheid die met zorg- en ondersteuning zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen."

Artikel 3.1

"De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen in zorgwoningen, al dan niet in combinatie met:

1. Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf;

b. zorgsteunpunt;

met daaraan ondergeschikt:

[…]."

Artikel 3.2.1, aanhef en onder d

"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan 9,00 m."