Uitspraak 201210101/3/R3


Volledige tekst

201210101/3/R3.
Datum uitspraak: 12 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Liempde, gemeente Boxtel,
2. [appellant sub 2], wonend te Liempde, gemeente Boxtel,
3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Liempde, gemeente Boxtel,
4. [appellant sub 4], wonend te Liempde, gemeente Boxtel,

en

1. de raad van de gemeente Boxtel,
2. het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2012, kenmerk 1210355, heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening locatie Witte School, Liempde" vastgesteld.

Bij besluiten van 6 september 2012 heeft het college een omgevingsvergunning voor het bouwen van 25 appartementen en een omgevingsvergunning voor het rooien van dertien houtopstanden op het perceel van de voormalige Witte School verleend.

Tegen een of meer van deze besluiten hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

[appellant sub 3] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.C.W. van der Zanden, advocaat te Liempde, en C. Molenaar, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. M.C.W. van der Zanden, advocaat te Liempde, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. R.E. Izeboud, advocaat te Breda, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door R.H.E. Poort en M.W.C. Heesbeen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting Goed Wonen Liempde, vertegenwoordigd door [voorzitter], als partij gehoord.

Bij tussenuitspraak van 24 juli 2013 in zaak nr. 201210101/1/R3 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 28 augustus 2012 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 24 september 2013 heeft de raad het besluit van 28 augustus 2012 gewijzigd vastgesteld.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben daarvan gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het besluit van 28 augustus 2012

1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling in 9.3 overwogen dat de definitie van zorgwoning in artikel 1 van de planregels, anders dan de raad heeft beoogd, het gebruik van de in het plan voorziene woningen door personen zonder zorgindicatie niet uitsluit. Zo is niet vereist dat de bewoners van de woningen bij aanvang van de bewoning zijn geïndiceerd voor zorg. Evenmin is vereist dat van die zorg gebruik wordt gemaakt. Gelet hierop bestaat in het plan onvoldoende onderscheid tussen het begrip zorgwoning enerzijds en het begrip seniorenwoning anderzijds. Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van 28 augustus 2012 zijn, gelet op overweging 9.3 van de tussenuitspraak, in zoverre gegrond. Dit besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.

Het besluit van 24 september 2013

3. Bij besluit van 24 september 2013 heeft de raad de definitie van zorgwoning in artikel 1 van de planregels gewijzigd. Ingevolge dit artikel wordt thans onder zorgwoning verstaan: een woning of wooneenheid, bestemd voor verzorgd wonen, die niet via de reguliere woningdistributie beschikbaar komt, maar waarvan de bewoner(s) vanwege hun beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang van bewoning op basis van een ter zake van overheidswege gehanteerd systeem zijn geïndiceerd voor zorg, die beschikbaar is in de directe nabijheid van die woning of wooneenheid en welke zorg door die bewoner(s) ook daadwerkelijk wordt afgenomen.

4. Het besluit van 24 september 2013 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht mede voorwerp te zijn van het geding.

5. [appellant sub 3] betoogt dat de raad niet heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak om een nieuw besluit te nemen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

5.1. De Afdeling stelt vast dat het college het besluit van de raad van 24 september 2013 op 10 oktober 2013 bekend heeft gemaakt in het nieuwsblad Brabants Centrum. De bekendmaking van het besluit tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan is daarmee geschied door kennisgeving in een nieuwsblad, waarmee is voldaan aan artikel 3:42, tweede lid, van de Awb, dat in artikel 3.8, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) van overeenkomstige toepassing is verklaard op het vaststellingsbesluit. Op dezelfde datum heeft het college een kennisgeving van het raadsbesluit geplaatst in de digitale Staatscourant. Daarmee is voldaan aan de verplichtingen tot plaatsing van het vaststellingsbesluit in de Staatscourant en kennisgeving langs elektronische weg, op de voet van artikel 3.8, derde lid, van de Wro. Deze aanvullende vereisten hebben evenwel geen betrekking op de bekendmaking. Nu de raad binnen de in de tussenuitspraak vermelde termijn aan de verplichting van artikel 3:42, tweede lid, van de Awb heeft voldaan, is het vaststellingsbesluit tijdig bekendgemaakt. Weliswaar heeft het college aanleiding gezien de kennisgeving in de Staatscourant te rectificeren, hetgeen op 5 december 2013 heeft plaatsgevonden, doch hierin ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het raadsbesluit niet dan wel niet tijdig overeenkomstig de opdracht van de Afdeling in de tussenuitspraak op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Het betoog faalt.

6. [appellant sub 3] betoogt dat met de gewijzigde definitie voor zorgwoning niet wordt voorkomen dat de in het plan voorziene zorgwoningen voor andere woondoeleinden kunnen worden gebruikt. Hiertoe voert hij aan dat niet is uitgesloten dat de niet-zorggeïndiceerde medebewoner na het overlijden van een zorggeïndiceerde bewoner van de woning gebruik blijft maken, nu de zorgindicatie volgens de definitie alleen bij aanvang van de bewoning aanwezig moet zijn. Ook dient de zorgindicatie niet alleen bij aanvang van de bewoning te bestaan, doch bij voortduring. De zinsnede "vanaf aanvang van bewoning" is volgens hem dan ook ten onrechte in de definitie opgenomen. Voorts is volgens [appellant sub 3] niet duidelijk welke instantie de zorgindicatie moet vaststellen. Volgens hem dient in de definitie te worden opgenomen dat deze moet worden vastgesteld door een daartoe aangewezen indicatieorgaan als bedoeld in het Zorgindicatiebesluit.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich verenigen met de gewijzigde definitie voor zorgwoning. Zij vrezen evenwel dat tegen eventuele bewoning van de zorgwoningen door niet-zorggeïndiceerden niet handhavend zal worden opgetreden, zodat niet zal kunnen worden voldaan aan artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.1, aanhef en onder c, van de planregels. Volgens [appellant sub 1] is ten onrechte geen handhavingsbeleid op dit punt vastgesteld. Voorts dient Stichting Goed Wonen Liempde er volgens [appellant sub 1] voor zorg te dragen dat de benodigde zorg in de nabijheid kan worden geleverd. Dit is volgens haar thans niet mogelijk.

6.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Zorgindicatiebesluit wordt onder indicatieorgaan verstaan een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ).

Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ voorziet het college van burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.

Ingevolge artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.1, aanhef en onder c, van de planregels wordt tot een gebruik, strijdig met de bestemming "Wonen - 4" in ieder geval gerekend het gebruik van minder dan 21 woningen als zorgwoningen.

6.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 3] op voorhand niet aannemelijk gemaakt dat artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.1, aanhef en onder c, van de planregels, gelet op de definitie van zorgwoning in artikel 1, als zodanig niet te handhaven is. Daarbij is van belang dat het woord "vanaf" in de definitie taalkundig zowel het moment van aanvang van de bewoning behelst als de periode daarna. Tegen het eventuele gebruik door de niet-zorggeïndiceerde bewoner als gewone woning na overlijden van de zorggeïndiceerde bewoner kan derhalve op grond van deze planregels handhavend worden opgetreden. Voorts is indicatie door een orgaan als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Zorgindicatiebesluit in samenhang met artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ aan te merken als een van overheidswege gehanteerd systeem als bedoeld in de definitie van zorgwoning in de planregels. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in de definitie van zorgwoning in artikel 1 uitdrukkelijk moet worden opgenomen dat de zorgindicatie moet worden vastgesteld door een indicatieorgaan als bedoeld in het Zorgindicatiebesluit.

Voorts hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat bij voorbaat zou moeten worden geoordeeld dat handhaving van de planregels in de praktijk niet mogelijk is. De raad heeft te kennen gegeven dat het gemeentebestuur handhavend op kan treden tegen met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Dat het gemeentebestuur voornemens zou zijn de handhaving over te laten aan Stichting Goed Wonen Liempde, wat daarvan ook zij, maakt dit niet anders. Daarbij is van belang dat in geval van met het bestemmingsplan strijdig gebruik op het college in beginsel de plicht rust om het plan te handhaven. Het ontbreken van handhavingsbeleid op dit punt doet, wat daarvan ook zij, aan deze beginselplicht niet af. Voorts heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat niet kan worden voldaan aan de voorwaarde in de definitie van zorgwoning dat zorg in de directe omgeving van de zorgwoning beschikbaar is.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de definitie van zorgwoning zoals vastgesteld bij het besluit van 24 september 2013 in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

7. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voor zover gericht tegen het besluit van 24 september 2013 ongegrond.

[appellant sub 4] heeft naar aanleiding van het besluit van 24 september 2013 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant sub 4] geen bezwaren heeft tegen het besluit van 24 september 2013. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.

De besluiten van 6 september 2012

8. Gelet op hetgeen in 12.2 van de tussenuitspraak is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van 25 appartementen ongegrond.

9. Gelet op hetgeen in 13.1 van de tussenuitspraak is overwogen is het beroep van [appellant sub 3] tegen de omgevingsvergunning voor het rooien van dertien houtopstanden ongegrond.

Proceskosten

10. Het college dient ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 4] is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Boxtel van 28 augustus 2012, kenmerk 1210355, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening locatie Witte School, Liempde" gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Boxtel van 28 augustus 2012, kenmerk 1210355, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening locatie Witte School, Liempde", wat betreft de definitie van zorgwoning in artikel 1 van de planregels;

III. verklaart de beroepen tegen het besluit van 28 augustus 2012, kenmerk 1210355, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening locatie Witte School, Liempde", voor het overige ongegrond;

IV. verklaart de beroepen tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 6 september 2012 tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van 25 appartementen en een omgevingsvergunning voor het rooien van dertien houtsopstanden op het perceel van de voormalige Witte School ongegrond;

V. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Boxtel van 24 september 2013, kenmerk 1310341, waarbij de definitie van zorgwoning in artikel 1 van de planregels is gewijzigd, ongegrond;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Boxtel tot vergoeding van:

a. bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 526,08 (zegge: vijfhonderdzesentwintig euro en acht cent) waarvan € 487,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1217,50 (zegge: twaalfhonderdzeventien euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c. bij [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1256,58 (zegge: twaalfhonderdzesenvijftig euro en achtenvijftig cent), waarvan € 1217,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Boxtel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 1];

b. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2];

c. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

d. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 4].

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014

177-651.