Uitspraak 202201049/1/R1 en 202201192/1/R1


Volledige tekst

202201049/1/R1 en 202201192/1/R1.
Datum uitspraak: 8 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       Stichting The British School of Amsterdam (hierna: BSA), gevestigd te Amsterdam,

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Amsterdam,

3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te [woonplaats],

4.       [appellant sub 4], wonend te Amsterdam,

appellanten,

en

1. de raad van de gemeente Amsterdam

2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2021 heeft het college op grond van artikel 110a, vijfde lid, van de Wet geluidhinder hogere grenswaarden vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Havenstraatterrein" dat onder meer voorziet in woningbouw.

Bij besluit van 23 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Havenstraatterrein" vastgesteld.

Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan hebben BSA, [appellant sub 2] en anderen, [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

[appellant sub 2] en anderen hebben ook beroep ingesteld tegen het besluit van het college tot vaststelling van hogere waarden.

Het college en de raad hebben een verweerschrift ingediend.

De raad en BSA hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2022, waar [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], bijgestaan door mr. M. Dorgelo, advocaat te Amsterdam, BSA, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door A.P. Brandon, werkzaam bij Themelion, en mr. M.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door O. Terpstra, L.A. Pierotti, E.J.F. Thelen, en bijgestaan door mr. E.C.M. Schippers en mr. J. Zweers, beiden advocaat te Den Haag, en drs. D. van Beusekom, werkzaam bij Goudappel Coffeng, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan "Havenstraatterrein", aanvankelijk vastgesteld door de raad op 14 maart 2018, voorzag in een juridisch planologisch kader voor de transformatie van het Havenstraatterrein naar een gemengd woon-werkgebied met 500 woningen, waarbij het college met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid het aantal woningen kon verhogen naar 750. Bij uitspraak van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:960 heeft de Afdeling dat bestemmingsplan vernietigd, omdat de raad met het daarin voorziene planologische regime onvoldoende gewicht had toegekend aan de belangen van Vereniging Rijdend Electrisch Tram Museum en Stichting Electrische Museumtramlijn Amsterdam bij het bij recht voorzien van de historische spoorlijn en bijbehorende functies in het plangebied. Gezien de samenhang tussen de verschillende plandelen heeft de Afdeling het besluit van 14 maart 2018 in zijn geheel vernietigd.

1.1.    Het voorliggende bestemmingsplan "Havenstraatterrein" dient ter reparatie van het besluit van 14 maart 2018 en voorziet wederom in een juridisch planologisch kader voor de transformatie van het Havenstraatterrein naar een gemengd woon-werkgebied met 500 woningen en een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid waarmee het college met een omgevingsvergunning het aantal woningen kan verhogen naar 750. Maar nu is ook de historische tramspoorlijn bij recht planologisch verankerd. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet opnieuw gevolgd. Teruggevallen is op de voorbereidingsprocedure die ten grondslag is gelegd aan het besluit van 14 maart 2018.

1.2.    Het plangebied ligt ten westen van het Haarlemmermeerstation, ten zuidoosten van de tramremise Havenstraat van het GVB en ten noorden van de Karperweg. De zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door de Stadiongracht en de kop van Park Schinkeleilanden. Ten noorden van het plangebied is de BSA gevestigd. De gemeente is eigenaar van de gronden in nagenoeg het gehele plangebied.

1.3.    Appellanten kunnen zich niet verenigen met de voorziene ontwikkeling. BSA, [appellant sub 2] en anderen en [appellanten sub 3] vrezen onaanvaardbare gevolgen voor de verkeerssituatie buiten het plangebied als gevolg van de voorziene woningbouw. [appellant sub 4] kan zich niet verenigen met het bestemmingsplan, omdat het gebruik van zijn perceel voor woondoeleinden niet als zodanig is bestemd. [appellant sub 4] heeft wel en BSA, [appellanten sub 3] hebben eerder geen beroep ingesteld tegen het besluit van 14 maart 2018. De onderhavige beroepen zijn niet (specifiek) gericht tegen het nu wel voorziene planologische regime van de historische tramspoorlijn.

Ontvankelijkheid

Het beroep van BSA

2.       The British School of Amsterdam is een particuliere school volgens het Engelse schoolsysteem die sinds 2021 in het voormalige Huis van Bewaring (de voormalige vrouwengevangenis) aan de Havenstraat is gevestigd. De raad betoogt dat het beroep van BSA niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hiertoe voert hij aan dat BSA het voormalige Huis van Bewaring al op 27 februari 2017 van de gemeente heeft gekocht, en dat BSA daarom kan worden verweten dat zij heeft nagelaten beroep in te stellen tegen het door de Afdeling vernietigde besluit van 14 maart 2018.

2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, geldt dat als na de vernietiging van een besluit door de bestuursrechter een nieuw besluit wordt genomen zonder dat daarbij toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, vanwege het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen niet kan worden aanvaard dat tegen het nieuwe besluit beroep wordt ingesteld door een belanghebbende die geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit. Dit is alleen anders als de belanghebbende door het nieuwe besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren of als door gewijzigde feiten of omstandigheden de belanghebbende in redelijkheid niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:523, onder 8.3. De uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:953), in navolging van het arrest Varkens in Nood, leidt niet tot de conclusie dat een heel nieuw beroep kan worden ingesteld (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:437, r.o. 13).

2.2.    Voor zover BSA betoogt dat zij ten tijde van de vaststelling van het eerdere bestemmingsplan nog geen belanghebbende was bij de voorziene ontwikkeling als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb, omdat zij, in tegenstelling tot haar vastgoedtak Stichting Real Estate British School, nog geen eigenaar was van het voormalige huis van bewaring op 14 maart 2018, overweegt de Afdeling het volgende. Niet in geschil is dat de vastgoedtak van BSA het voormalige huis van bewaring destijds heeft gekocht met het oog op de toekomstige exploitatie van een British School. En zoals BSA zelf heeft toegelicht is de vastgoedtak in september 2021 ondergebracht bij de BSA en is BSA daarom de rechtsopvolger. De BSA (althans haar rechtsvoorganger) was ten tijde van de beroepstermijn van het besluit van 14 maart 2018 dus belanghebbende bij dat besluit.

2.3.    De Afdeling is echter van oordeel dat in dit geval sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden die maken dat BSA redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij destijds geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 14 maart 2018 (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1630). Hierbij neemt de Afdeling het volgende in aanmerking. Sinds de vaststelling van het eerdere bestemmingsplan "Havenstraatterrein" op 14 maart 2018 heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan. Zo is een reconstructie van de Amstelveenseweg afgerond waarbij ook het Haarlemmercircuit opnieuw is ingericht. Daarnaast is The British School of Amsterdam geopend en is een nieuwe parkeernorm vastgesteld. Hoewel bij het besluit van 14 maart 2018 in de onderzoeken rekening gehouden werd met deze (destijds) toekomstige ontwikkelingen, stelt BSA dat de praktijk sinds de opening van de The British School of Amsterdam aan de Havenstraat in 2021 grilliger is gebleken wat betreft de verkeersgevolgen en de parkeersituatie rondom het plangebied dan waar de raad bij zijn besluit van 14 maart 2018 van uitging en dat die voor haar belastende gevolgen zich eerst nadien hebben geopenbaard. Deze door BSA gestelde praktijk die de Afdeling op voorhand niet onaannemelijk voorkomt maakt dat de Afdeling van oordeel is dat er gewijzigde feiten en omstandigheden zijn die maken dat BSA redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij destijds geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 14 maart 2018.

2.4.    Gelet op het voorgaande is het beroep van BSA dan ook alleen al daarom ontvankelijk en zal het hierna inhoudelijk worden beoordeeld. Daarom bespreekt de Afdeling de overige door BSA aangedragen argumenten die pleiten voor de ontvankelijkheid van haar beroep, niet.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen

3.       Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is onder meer ingesteld door [appellant sub 2D], wonend aan de [locatie 1], [appellant sub 2E], wonend aan het [locatie 2] en [appellant sub 2F], wonend aan de [locatie 3].

3.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, neemt de Afdeling in aanmerking de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. Wat betreft [appellant sub 2D], [appellant sub 2E] en [appellant sub 2F] leidt dat tot het oordeel dat zij geen belanghebbenden zijn, zodat zij geen beroep konden instellen tegen het bestreden besluit. De Afdeling acht niet aannemelijk dat zij feitelijke gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van de mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen. Zij wonen namelijk op een afstand variërend van ongeveer 230 meter tot ongeveer 900 meter van het plangebied en zij hebben vanuit hun woning geen (direct) zicht op het plangebied. De Afdeling acht deze afstanden, ondanks de aard en omvang van de voorziene ontwikkeling, te groot om een persoonlijk belang aan te nemen. Het voorgaande geldt ook voor [partij], wonende aan het [locatie 4]. Maar [partij] heeft, anders dan [appellant sub 2D], [appellant sub 2E] en [appellant sub 2F], een zienswijze ingediend tegen het ontwerpplan, zodat zij op grond van het Varkens in Nood arrest wel ontvankelijk is in haar beroep.

3.2.    Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is, voor zover ingesteld door [appellant sub 2D], [appellant sub 2E] en [appellant sub 2F], daarom niet-ontvankelijk.

Maar ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen geldt voor het overige hetgeen ten aanzien van BSA is overwogen in overwegingen 2.1-2.4. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is voor het overige daarom ontvankelijk. Het zal dus hierna inhoudelijk worden beoordeeld.

Het beroep van [appellanten sub 3]

4.       De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellanten sub 3]. Niet in geschil is dat de huurovereenkomst tussen [appellanten sub 3] en de gemeente ten aanzien van het perceel [locatie 5] dat in het plangebied ligt, is geëindigd in 2015 en dat [appellanten sub 3] en de gemeente zijn overeengekomen dat zij tot (in ieder geval) 15 januari 2023 gebruik mogen blijven maken van dit perceel. [appellanten sub 3] hebben toegelicht dat zij dit perceel (onder)verhuren aan Ambulance Amsterdam en dat zij als verhuurder vrezen voor de gebruiksmogelijkheden van het perceel als gevolg van de extra verkeersbewegingen die het bestemmingsplan genereert. De raad stelt zich echter op het standpunt dat [appellanten sub 3] kan worden verweten dat zij geen beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 14 maart 2018. Ook ten aanzien van het beroep van [appellanten sub 3] verwijst de Afdeling hier kortheidshalve naar wat zij ten aanzien van BSA heeft overwogen in overwegingen 2.1-2.4. Dit geldt ook voor het beroep van [appellanten sub 3].

5.       Voor zover het betoog van de raad aldus moet worden begrepen dat [appellanten sub 3], vanwege de huurbeëindiging, het (proces)belang bij hun beroep hebben verloren, overweegt de Afdeling dat zij het belang van [appellanten sub 3] bij hun beroep aldus begrijpt dat zij als feitelijke (legale) gebruiker een herleving van het voorgaande planologische regime beogen. Reeds nu niet is gebleken dat het perceel door de gemeente zal worden ontruimd alvorens de Afdeling uitspraak doet, hebben [appellanten sub 3] als voortzettend gebruiker van de bedrijfsruimte op het perceel [locatie 5] belang bij een uitspraak op het door hen ingestelde beroep tegen het bestreden raadsbesluit (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:960).

6.       Het beroep van [appellanten sub 3] is daarom ontvankelijk. Ook dat beroep zal dus hierna inhoudelijk worden beoordeeld.

Inhoudelijke bespreking beroep van BSA

Verkeersveiligheid

7.       BSA vreest onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid bij de school als gevolg van de ontsluiting van het plangebied op de Havenstraat en het aantal extra verkeerbewegingen dat het bestemmingsplan genereert. Bij de (geactualiseerde) verkeersonderzoeken is alleen uitgegaan van modelmatige analyses, terwijl de praktijk volgens BSA een heel ander beeld laat zien. Bij de opening van de school in 2021 is volgens haar gebleken dat de verkeersveiligheid nabij de school nog steeds niet aanvaardbaar is, ondanks de reconstructie van de Amstelveenseweg en de herinrichting van Haarlemmermeercircuit en overige inspanningen van de gemeente en de BSA. Zo is de onveiligheid van voetgangers en fietsers (van en naar de BSA) bij de afslag naar de Havenstraat voor BSA nog steeds een grote zorg en laat de doorstroming op de Amstelveenseweg nog steeds te wensen over, met lange wachtrijen van en naar het Haarlemmermeercircuit in de spits tot gevolg.

Verder wordt de keerlus aan het einde van de Havenstraat, die net gereed is, volgens BSA om onduidelijke redenen verwijderd. Verkeer zou voortaan via de Karperweg of via de Baarsstraat, langs de nieuw te ontwikkelen Brede School, de buurt moeten verlaten. Het is volgens BSA te verwachten dat ook hier additionele verkeershinder zal ontstaan, gezien de smalle straatjes die in de spits gedeeld worden met veel fietsers, zo stelt BSA. Ter onderbouwing van haar betoog verwijst zij naar de notitie "Second opinion verkeerskundige onderbouwing bestemmingsplan Havenstraatterrein", van 9 juni 2022 (hierna: second opinion), opgesteld door Mobycon.

7.1.    Aan het besluit van 23 december 2021 is een nieuw verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng ten grondslag gelegd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Verkeersonderzoek Havenstraatterrein" van 22 april 2021 (hierna: het verkeersonderzoek 2021). Dit betreft een actualisering van en voortbouwen op het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng "Verkeersonderzoek Havenstraatterrein", van 23 januari 2018 (hierna: het verkeersonderzoek 2018) dat ten grondslag lag aan het besluit van 14 maart 2018. In het verkeersonderzoek 2021 wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan 1.800 extra verplaatsingen (auto, OV en fiets) genereert, waarvan 1.040 met de auto. Uit het verkeersonderzoek 2021 volgt dat het overgrote deel van het gemotoriseerde verkeer vanuit het Havenstraatterrein inderdaad via de Havenstraat zal rijden. De toename van het verkeer ten gevolge van het bestemmingsplan leidt volgens het onderzoek echter niet tot extra problemen, omdat dit verkeer ook dan de capaciteit van de kruisingen van het Haarlemmercircuit niet overstijgt. Bij deze kruisingen is nu al sprake van vertraging in de doorstroming van het verkeer. Door de extra verkeersbewegingen als gevolg van de planontwikkeling neemt die vertraging niet noemenswaardig toe. Het verkeer van en naar het Havenstraatterrein veroorzaakt op zichzelf volgens dit onderzoek daarom geen doorstromingsproblemen die er niet al zijn.

7.2.    In wat BSA, voornamelijk onder verwijzing naar haar second opinion, heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het verkeersonderzoek dusdanige gebreken of leemten bevat dat de raad zich daarop bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet mocht baseren. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad onderkent dat in de bestaande situatie rondom het Haarlemmermeercircuit tijdens een beperkte periode op de dag doorstromingsproblemen bestaan richting de Havenstraat. De Afdeling deelt daarbij het uitgangspunt van de raad dat aan dit bestemmingsplan niet de eis kan worden gesteld dat het een oplossing biedt voor dit bestaande, zich buiten het plangebied voordoende probleem. Ook acht de Afdeling het standpunt van de raad dat het verkeer dat daarbij zal komen als gevolg van de voorziene ontwikkelingen geen onoverkomelijk probleem vormt, niet onredelijk vanwege de korte periode op de dag waarin dit speelt. Daarbij is van belang dat dit volgens de raad niet behoeft te leiden tot verkeersonveiligheid en de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten heeft om die aanname onjuist te achten. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat de raad binnen de bestaande en voorziene planologische regimes in en om het plangebied nog mogelijkheden ziet om de verkeersveiligheid ter plaatse verkeerstechnisch te verbeteren. Zo onderkent de raad het risico op conflicten op de oversteekplaats met kwetsbare verkeersdeelnemers, en wordt om die reden de oversteekplaats aangepast en worden extra Kiss&Ride plekken aan de Amstelveenweg gerealiseerd, aldus de toelichting van de raad ter zitting. Daarmee acht de raad op voorhand een aanvaardbare verkeerssituatie rondom de school in de toekomst voldoende geborgd. De Afdeling ziet hiervan een bevestiging in het rapport "Haarlemmermeercircuit - Havenstraat" van 29 mei 2022, dat in opdracht van de raad na de vaststelling van het bestemmingsplan is opgesteld door DTV consultants.

7.3.    Hoe een weg of ontsluiting verkeerstechnisch exact wordt ingericht, hoeft niet in een bestemmingsplan te worden geregeld. Verkeerstechnische aspecten hebben namelijk geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure komt in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan aan de orde de vraag of de raad zich voldoende ervan heeft vergewist dat een aanvaardbare verkeerssituatie en verkeersafwikkeling in en om het plangebied kan worden gerealiseerd (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:654). Dat heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende gedaan. Over het betoog van BSA dat gezien de bestaande verkeerssituatie bij The British School of Amsterdam ten onrechte geen nieuwe verkeerssimulatie ten grondslag is gelegd aan het verkeersonderzoek 2021, heeft de raad, zoals in het verkeersonderzoek 2021 ook staat geschreven, toegelicht dat geen recentere gegevens dan die uit 2019 beschikbaar waren bij BSA en de gemeente die aanleiding gaven om van andere uitgangspunten uit te gaan. Daarom ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat die gegevens niet ten grondslag gelegd konden worden aan het verkeersonderzoek 2021.

7.4.    Gelet op het voorgaande en nu niet in geschil is dat de door de raad aangedragen verkeerstechnische maatregelen daadwerkelijk kunnen en worden uitgevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich onvoldoende ervan heeft vergewist dat een aanvaardbare verkeerssituatie en verkeersafwikkeling in en om het plangebied kan worden gerealiseerd.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

8.       BSA vreest als gevolg van het bestemmingsplan een toename van de problematiek rondom (kort) parkeren bij The British School of Amsterdam aan de Havenstraat. Hiertoe voert zij aan dat in de memo Parkeren 2021 die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, alleen de parkeerbehoefte/balans in het plangebied in kaart is gebracht. Er wordt volgens haar voorbijgegaan aan de al bestaande problemen in de directe omgeving van het plangebied. Ook is de raad volgens haar voorbijgegaan aan het wegvallen van openbare parkeerplaatsen die ouders gebruiken om hun kinderen bij The British School of Amsterdam af te zetten.

9.       In paragrafen 3.8 en 6.7.2 van de plantoelichting staat dat de parkeerbehoefte voor auto’s ondergronds (onder de bouwblokken en/of het binnenterrein) moet worden opgelost. Parkeren van auto’s op het maaiveld wordt, met uitzondering van het bezoekersparkeren in de openbare ruimte, uitgesloten, aldus de plantoelichting.

9.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1756), hoeft bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de voorziene ontwikkeling. Het is niet nodig dat dit plan bestaande parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied oplost (vergelijk daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2410, onder 7.2). Niet in geschil is dat het bestemmingsplan voorziet in de parkeerbehoefte die de voorziene ontwikkeling genereert. Voor zover BSA erop heeft gewezen dat een bestaand parkeerterrein in het plangebied verdwijnt dat momenteel door ouders van leerlingen worden gebruikt, heeft de raad te kennen gegeven dit te hebben onderkend. De raad stelt zich echter op het standpunt dat voldoende restcapaciteit binnen het plangebied voor de ouders resteert om gedurende het naar school brengen en halen te parkeren. De raad heeft daartoe toegelicht dat op grond van het vigerende parkeerbeleid voor bezoekers van de voorziene woningen een parkeernorm geldt van maximaal 50 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Toekomstige bewoners van het plangebied parkeren in gebouwde parkeervoorzieningen in het plangebied. Zij komen volgens de raad niet in aanmerking voor een parkeervergunning in de openbare ruimte. Dit brengt volgens de raad met zich dat de parkeerplaatsen in de openbare ruimte alleen gebruikt worden door bezoekers van woningen en voorzieningen (waaronder The British School of Amsterdam). De parkeerbehoefte van bezoekers van woningen is volgens de raad tijdens kantooruren laag, zodat voor de ouders tijdens het halen en brengen van de kinderen voldoende parkeercapaciteit bestaat. De Afdeling ziet hiervan een bevestiging in de notitie "Verkeerskundige reactie inzake beroepsprocedure bestemmingsplan Havenstraatterrein", van 12 april 2022 opgesteld door Goudappel Coffeng. Met inachtneming van het vorenstaande en de waarborgen omtrent parkeren in artikelen 3.4.9 en 7.4.1 van de planregels, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat de voorziene ontwikkeling voor de omgeving geen onaanvaardbare parkeeroverlast met zich brengt.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     Gelet op het voorgaande is het beroep van BSA ongegrond.

Inhoudelijke bespreking beroep van [appellant sub 2] en anderen

Procedureel

11.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat het bestemmingsplan voorziet in essentiële wijzingen, ten opzichte van het bestemmingsplan "Havenstraatterrein" dat bij besluit van 14 maart 2018 was vastgesteld, terwijl ook niet meteen duidelijk is welke wijzigingen zijn doorgevoerd. Pas op 3 december 2021 is het bestemmingsplan ter inzage gelegd, terwijl het bestemmingsplan al op 23 december 2021 is vastgesteld. Omwonenden zijn daardoor volgens hen niet of onvoldoende in de gelegenheid gesteld om een zienswijze te richten tegen de essentiële wijzigingen. Zo is een substantiële verhoging van de bouwblokken voorzien, terwijl in het eerdere bestemmingsplan het bestaande uitzicht voor de buurtbewoners zo veel mogelijk werd behouden. Hun panorama wordt nu dichtgebouwd.

11.1.  Zoals ook volgt uit overweging 1.1 is ten behoeve van het bestreden besluit afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw gevolgd en is teruggevallen op de voorbereidingsprocedure die ten grondslag is gelegd aan het besluit van 14 maart 2018. De Afdeling begrijpt [appellant sub 2] en anderen zo dat zij menen dat ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan opnieuw afdeling 3.4 van de Awb gevolgd had moeten worden, omdat nu een wezenlijk ander plan voorligt en omwonenden niet in de gelegenheid zijn gesteld om daarop te reageren.

11.2.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk bijvoorbeeld haar uitspraak van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:31, r.o. 13.2) staat het in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter aan het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag dan wel de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Het bevoegd gezag kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Alleen als de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, moet de wettelijk voorgeschreven procedure opnieuw worden doorlopen.

11.3.  De raad heeft in dit geval het plan opnieuw vastgesteld met een aantal wijzigingen. De wijzigingen zijn opgenomen in de nota "Nota van wijzigingen Bestemmingsplan ‘Havenstraatterrein" van 29 september 2021, die als bijlage 30 bij de plantoelichting is gevoegd. Hieruit volgt welke wijzigingen ambtshalve zijn aangebracht en welke naar aanleiding van een ingediende zienswijze. Zo staat er ook vermeld dat naar aanleiding van een zienswijze het bouwvlak van het vierde bouwblok is aangepast, in die zin dat een deels gesloten bouwblok rondom een binnenterrein met de bestemming "Tuin" wordt mogelijk gemaakt. Het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat niet duidelijk zou zijn welke wijzigingen zijn aangebracht, volgt de Afdeling daarom niet. Verder acht de Afdeling de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang in dit geval niet zo groot dat een wezenlijk ander plan voorligt, want ook in het ontwerpplan werd voorzien in vier woonblokken en ook de tramspoorlijn werd bij recht voorzien. Weliswaar is wat geschoven met de geldende bouwhoogtes, maar dat maakt in dit geval niet dat een wezenlijk ander plan voorligt.

Het betoog slaagt niet.

12.     Over het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat in de tijd tussen de terinzagelegging van het ontwerpplan en de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan nieuwe buurtbewoners erbij zijn gekomen en dat hen de gelegenheid is ontnomen om een zienswijze in te dienen, overweegt de Afdeling, wat daar ook van zij, het volgende. Indien na de vernietiging van een besluit door het bestuursorgaan een nieuw besluit wordt genomen, zonder dat daarbij toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, kan vanwege het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen niet worden aanvaard dat tegen het vervangende besluit nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die al eerder naar voren gebracht hadden kunnen worden. Dit is alleen anders als dergelijke beroepsgronden samenhangen met nieuwe feiten of omstandigheden waardoor de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij deze beroepsgronden niet tegen het eerdere besluit heeft aangevoerd. Is dat niet het geval, dan worden deze nieuwe beroepsgronden buiten beschouwing gelaten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:654, r.o. 6.1) wordt dit niet tegengeworpen aan nieuwe buurtbewoners die als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Nieuwe buurtbewoners kunnen in de beroepsprocedure alsnog hun bezwaren naar voren brengen en hebben dat ook in dit geval kunnen doen. In zoverre ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad opnieuw afdeling 3.4 van de Awb had moeten doorlopen.

Het betoog faalt.

Verkeer

13.     Voor zover [appellant sub 2] en anderen vrezen voor onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling, ziet de Afdeling met inachtneming van wat zij al onder 7.1 tot en met 7.4 heeft overwogen, in wat [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet mocht baseren op het verkeersonderzoek 2021. Over het betoog van [appellant sub 2] en anderen ter zitting dat geen rekening is gehouden met de verkeersgeneratie van de voorziene tramspoorlijn, heeft de raad ter zitting toegelicht dat dit in het gebruikte verkeersmodel is verdisconteerd, waarbij is opgemerkt dat de trams in de praktijk alleen op zondag rijden. De Afdeling is daarom van oordeel dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat het bestemmingsplan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid en -afwikkeling in de directe omgeving van het plangebied.

Het betoog slaagt niet.

Uitzicht

14.     [appellant sub 2] en anderen vrezen een aantasting van hun uitzicht, omdat als gevolg van de bouwhoogten hun panorama volgens hen wordt dichtgebouwd.

14.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat geen onevenredige aantasting van het uitzicht van [appellant sub 2] en anderen plaatsvindt. In wat [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dit standpunt mocht stellen. Hiertoe stelt de Afdeling voorop dat een recht op blijvend vrij uitzicht niet bestaat, zodat het belang van het behoud van vrij of mooi uitzicht van omwonenden op zich zelf geen groot gewicht in de schaal legt. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat - anders dan in het bestemmingsplan dat bij besluit van 14 maart 2018 was vastgesteld - thans geen hoogteaccenten van maximaal 38 meter meer zijn voorzien aan de oost en westkant van het plangebied. De maximale bouwhoogte is teruggebracht naar 24 meter. Deze bouwhoogte sluit aan op de omliggende bebouwing en is ook niet ongebruikelijk in een binnenstedelijke omgeving. Daarnaast bedraagt de afstand van de woningen van [appellant sub 2] en anderen en de voorziene woningbouw minimaal ongeveer 75 meter.

De raad hecht meer aan het belang dat bestaat bij de realisatie van de voorziene woningbouw, dan aan het uitzicht van [appellant sub 2] en anderen. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op dit standpunt mocht stellen.

Het betoog slaagt niet.

Besluit hogere waarden

15.     Voor zover het beroep van [appellant sub 2] en anderen is gericht tegen het besluit van het college tot vaststelling van hogere geluidswaarden, overweegt de Afdeling het volgende. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Er moet dus een verband zijn tussen de beroepsgrond en het belang waarin [appellant sub 2] en anderen door het bestreden besluit dreigen te worden geschaad.

15.1.  Met het besluit hogere waarden is voor woningen in het plangebied voorzien in een ander niveau van bescherming tegen weggeluid dan ingevolge de Wgh in beginsel geldt. Daarvoor is de regeling toegepast in Afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh. Deze regeling strekt daarmee, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraken van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1411 en 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3495), tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. [appellant sub 2] en anderen wonen op een afstand van (minimaal) ongeveer 75 meter van de te bouwen woningen waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. [appellant sub 2] en anderen zijn geen eigenaar van één van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld. Een enkele stelling ter zitting dat er een voornemen zou zijn bij een van de appellanten om mogelijk een woning in het plangebied te gaan betrekken, is onvoldoende concreet. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 2] en anderen. Gelet hierop kan hetgeen [appellant sub 2] en anderen aanvoeren vanwege artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen [appellant sub 2] en anderen hierover hebben aangevoerd.

Conclusie

16.     Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen zowel het besluit van de raad als het besluit van het college ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 3]

Voorbereidingsprocedure

17.     Voor zover [appellanten sub 3] betogen dat sprake is van een wezenlijk ander plan en dat daarom afdeling 3.4 van de Awb opnieuw doorlopen had moeten worden, volstaat de Afdeling met een verwijzing naar wat zij onder 11.1-11.3 heeft overwogen.

Het betoog slaagt niet.

18.     Over het inspreekrecht overweegt de Afdeling dat er geen wettelijke verplichting bestaat om de indieners van schriftelijke zienswijzen in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord. Evenmin bestaat een wettelijke verplichting om de indieners van zienswijzen op de hoogte te stellen van het moment van behandeling in de raad en om die indieners de mogelijkheid te bieden tot inspreken in de raadsvergadering. Voor het oordeel dat het plan in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid, ziet de Afdeling daarom geen aanleiding (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o.14.3). Wel heeft de raad toegelicht dat in artikel 31 van het Regelement van orde gemeenteraad en raadscommissie Amsterdam staat dat de commissievoorzitter beslist of de inspreker het woord kan voeren en dat het verzoek in elk geval wordt afgewezen als er zich voor dat agendapunt of voor het inspreken over een onderwerp dat niet is geagendeerd al drie insprekers of organisaties hebben gemeld. Per e-mail van 12 december 2021 is dat verzoek van [appellanten sub 3] afgewezen. Ook heeft de raad toegelicht dat artikel 37, lid 10, van het reglement regelt dat als het verzoek om in te spreken is afgewezen, insprekers tot 24 uur voor de vergadering hun inbreng schriftelijk bij de commissiegriffier kunnen indienen. In de e-mail van 12 december 2021 staat naar welk emailadres de inspreektekst kan worden gemaild. De raad stelt dat op dit emailadres wel een melding om in te spreken is ontvangen van [appellanten sub 3], maar dat nadien geen schriftelijke inspreekreactie is ingestuurd. Daarom is de inspreekreactie van [appellanten sub 3] ook niet betrokken bij de raadsvergadering. [appellanten sub 3] hebben dit alles niet weersproken. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de procedure in zoverre onzorgvuldig is verlopen.

Het betoog slaagt niet.

Ladder van duurzame verstedelijking

19.     [appellanten sub 3] betwisten de behoefte aan de voorziene woningbouw. Ook betogen zij dat niet duidelijk is hoe de verdeling zal geschieden van de eventueel te realiseren 250 extra woningen, bijvoorbeeld voor sociale woningbouw of voor de vrije sector.

19.1.  Net als in het bestemmingsplan "Havenstraatterrein" dat bij besluit van 14 maart 2018 is vastgesteld, voorziet het voorliggende bestemmingsplan "Havenstraatterrein" in artikel 3.5.1, aanhef en onder a, van de planregels in een afwijkingsbevoegdheid waarmee het maximum aantal woningen van 500 kan worden verhoogd naar maximaal 750. Niet gebleken is van omstandigheden die maken dat deze beroepsgrond niet al tegen het besluit van 14 maart 2018 door [appellanten sub 3] had kunnen worden aangevoerd. Met inachtneming van wat onder 12 is overwogen, ziet de Afdeling daarom aanleiding om vanwege het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen deze beroepsgrond buiten beschouwing te laten.

Verkeersafwikkeling en -veiligheid Ambulance Amsterdam B.V.

20.     [appellanten sub 3] betogen dat onvoldoende rekening is gehouden met de stijgende verkeersdrukte en de verkeersonveilige situaties die daardoor kunnen ontstaan. Onduidelijk is in hoeverre rekening is gehouden met de aanrijtijden van Ambulance Amsterdam, die naast een uitrukpost aan de [locatie 5], met het hoofdkantoor gevestigd is aan de Karperweg. Hier had nader onderzoek naar moeten worden gedaan, aldus [appellanten sub 3].

20.1.  Zoals de Afdeling onder 15 heeft overwogen vernietigt de bestuursrechter ingevolge artikel 8:69a van de Awb een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

20.2.  [appellanten sub 3] wonen niet in de buurt van het plangebied. Ook is niet gebleken dat zij na de afronding van de herontwikkeling van het Havenstraatterrein weer gronden in het plangebied gaan huren of anderszins in gebruik zullen nemen. De raad heeft ook onweersproken toegelicht dat de bedrijfsmatige invulling die momenteel in het plangebied aanwezig is zal verdwijnen bij de ontwikkeling van de voorziene woningbouw. Het perceel [locatie 5] is eigendom van de gemeente en werd tijdelijk verhuurd aan [appellanten sub 3]. De raad heeft onweersproken gesteld dat met hen een overeenkomst is gesloten over de beëindiging van de huur en dat de ontruiming van de percelen is verschoven naar januari 2023. Verder heeft de raad toegelicht dat het perceel [locatie 5] door met name werknemers van Ambulance Amsterdam B.V. wordt gebruikt om hun auto’s te parkeren en dat het perceel [locatie 5] geen relatie heeft met de aanrijtijden van Ambulance Amsterdam B.V. De raad stelt daarom terecht dat [appellanten sub 3] met deze beroepsgrond zich beroepen op een norm die strekt tot bescherming van de belangen van de toekomstige gebruikers van het plangebied en/of gebruikers van omliggende gronden, waaronder zij niet kunnen worden geschaard. Wat zij hebben aangevoerd kan daarom vanwege artikel 8:69a Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

Conclusie

21.     Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 3] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 4]

22.     [appellant sub 4] heeft ook beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan "Havenstraatterrein" dat de raad bij besluit van 14 maart 2018 heeft vastgesteld en dat bij de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2019 door de Afdeling is vernietigd. Zijn beroep is daarbij ongegrond verklaard. In het voorliggende bestemmingsplan is het gebruik door [appellant sub 4] van het perceel Havenstraat 3a-33 voor woondoeleinden wederom niet als zodanig bestemd. [appellant sub 4] heeft in dit beroep gelijkluidende gronden aangevoerd als tegen het besluit van 14 maart 2018. In wat [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om nu anders te oordelen dan zij heeft gedaan ten aanzien van zijn beroep tegen het besluit van 14 maart 2018.

Het betoog slaagt niet.

23.     Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 4] ongegrond.

Proceskosten

24.     De raad hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 2D], [appellant sub 2E], en [appellant sub 2F], niet-ontvankelijk;

II.       verklaart de beroepen, voor het overige, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Stoof
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023

749