Uitspraak 201907135/1/R1


Volledige tekst

201907135/1/R1.
Datum uitspraak: 2 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Veghel, gemeente Meierijstad,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Meierijstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Afronding Bunderse Hoek" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2021, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde 1], [gemachtigde 2], [gemachtigde 3], [gemachtigde 4] en bijgestaan door mr. R.J. Wevers, advocaat te Den Bosch, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, advocaat te Kerkdriel, zijn verschenen. Voorts zijn KDO Vastgoedontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, Van Grunsven Ontwikkeling, vertegenwoordigd door [gemachtigde 5], Witte Projecten en Klokgroep, vertegenwoordigd door [gemachtigde 6], en [gemachtigde 7], ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk met 97 woningen tussen de bestaande woonwijk "De Bunders" en de Udenseweg in Veghel. Het oppervlak van het nieuwe woongebied bedraagt ongeveer 3,5 hectare. KDO Vastgoedontwikkeling is voornemens een gedeelte van het plangebied te ontwikkelen.

1.1.    Op 4 september 2014 heeft de raad van de voormalige gemeente Veghel (thans: gemeente Meierijstad) (voor het eerst) het bestemmingsplan "Afronding Bunderse Hoek" vastgesteld. Dit bestemmingsplan is naar aanleiding van een beroep van [appellant] en anderen (in een andere samenstelling van de groep appellanten dan in het voorliggende beroep) door de Afdeling vernietigd bij uitspraak van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1340.

1.2.    Op 20 oktober 2016 is het bestemmingsplan "Afronding Bunderse Hoek 2016" vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Veghel. Ook dat bestemmingsplan is naar aanleiding van het beroep van [appellant] en anderen (wederom in een andere samenstelling appellanten dan bij het voorliggende beroep) door de Afdeling vernietigd bij uitspraak van 2 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2072.

2.       [appellant] en anderen zijn omwonenden van het plangebied en kunnen zich niet verenigen met de geplande woonwijk. Zij vrezen hierdoor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

4.       De relevante wet- en regelgeving zijn opgenomen in de bijlage van deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Het beroep

Intrekking

5.       Ter zitting hebben [appellant] en anderen hun beroepsgrond dat ten behoeve van het bestemmingsplan opnieuw afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorlopen had moeten worden ingetrokken. Ook hebben zij ingetrokken het daarmee samenhangende betoog dat een aantal belanghebbenden hierdoor niet in de gelegenheid is geweest om een zienswijze in te dienen.

Herhaling van eerder aangevoerde beroepsgronden

6.       De raad stelt dat de beroepsgronden over de verenigbaarheid van het bestemmingsplan met de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant, de verkeersafwikkeling en de waterberging in deze procedure niet opnieuw aan de orde kunnen worden gesteld, omdat de Afdeling over die onderwerpen al in de uitspraak van 2 augustus 2017 een oordeel heeft gegeven. Over dit standpunt overweegt de Afdeling dat in zijn algemeenheid inderdaad niet kan worden aanvaard dat, behoudens het geval dat een wijziging in het besluit of een verandering van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, in een beroep tegen een nieuw besluit dat is genomen na de vernietiging van een eerder besluit en is gebaseerd op dezelfde uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb, een appellant nieuwe argumenten zou kunnen aanvoeren teneinde te bewerkstellingen dat de rechter terugkomt van een in de eerdere uitspraak als definitief bedoelde verwerping van een beroepsgrond van die appellant. Een andere opvatting zou op onaanvaardbare wijze afbreuk doen aan de rechtszekerheid van andere partijen in een procedure als deze (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1115, r.o. 7.1.).

6.1.    Niet in geschil is dat een aantal appellanten pas recentelijk, na de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2017, eigenaar is geworden van een woning in de directe nabijheid van het plangebied. Gelet hierop kan deze appellanten redelijkerwijs niet worden verweten niet eerder te zijn opgekomen tegen de voorziene ontwikkeling, zodat het voorgaande aan deze appellanten niet kan worden tegengeworpen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2753, r.o. 1 en de uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:547, r.o. 12). Dit is de reden waarom de Afdeling ook de argumenten bespreekt die ten opzichte van de uitspraak van 2 augustus 2017 nieuw zijn en dienen ter onderbouwing van in die uitspraak reeds definitief afgedane beroepsgronden.

Artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening

7.       [appellant] en anderen betogen dat de behoefte aan de voorziene woningen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) onvoldoende inzichtelijk is aangetoond. Zij voeren aan dat de behoefte (zowel kwantitatief als kwalitatief) aan woningen in de plantoelichting is gebaseerd op onjuist cijfermateriaal. Kort gezegd wordt volgens hen voor de periode 1/1/2018 - 1/1/2028 ten onrechte uitgegaan van een behoefte aan 941 woningen voor de 13 kernen van Meierijstad. Dit moet volgens hen 628 woningen voor de kern Veghel en de kerkdorpen samen zijn en voor de kern Veghel 525 woningen. Zij voeren aan dat de raad bij de berekening ten onrechte is uitgegaan van een periode van 9 jaar, terwijl het aantal van 2.351 woningen was berekend voor een periode van 10 jaar (periode 1/1/2018 tot 1/1/2028). Daarnaast heeft de raad volgens [appellant] en anderen de ontwikkelingen op de woningmarkt in 2018 buiten beeld gelaten, omdat de raad het aantal harde bouwplannen op 1 januari 2019 heeft verrekend met de behoefte op 1 januari 2018. Verder stellen [appellant] en anderen, onder verwijzing naar de woningbouwmatrix zoals opgevraagd bij de gemeente, dat de harde plancapaciteit op 1 januari 2018 1.723 woningen bedroeg, wat maakt dat op 1 januari 2018 slechts een behoefte van 628 woningen bestond.

7.1.    Niet in geschil is dat het bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, onder h, van het Bro. In paragraaf 5.2.2 van de plantoelichting staat dat wordt voorzien in een behoefte die niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien. Onder verwijzing naar de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose van 2017 wordt in de plantoelichting gesteld dat de woningvoorraad tot 2028 zal toenemen met 3.941 woningen (scenario hoog). Onder verwijzing naar de gemeentelijke woonvisie "Woonvisie Meierijstad 2018", vastgesteld door de raad op 5 juli 2018 (hierna: de woonvisie), die uitgaat van de provinciale bevolkingsprognoses, bedraagt de bevolkingsbehoefte voor de voormalige gemeente Veghel 2.351 woningen tot 2028. De Bunderse Hoek maakt deel uit van de marktregio Veghel, die naast de kern Veghel bestaat uit de kernen Boerdonk, Eerde, Erp, Keldonk, Mariaheide en Zijtaart. Voor de kern Veghel wordt in de plantoelichting uitgegaan van een kwantitatieve woningbehoefteprognose van 1.034 woningen tot 2028.

In de plantoelichting is de beschikbare (harde en zachte) plancapaciteit binnen bestaand stedelijk gebied in kaart gebracht. Geconcludeerd is dat de harde plancapaciteit in Veghel 1.410 woningen bedraagt en dat de marktruimte daarmee (2.351 - 1.410) 941 woningen bedraagt. Daarna is een aantal locaties met zachte plancapaciteit binnen bestaand stedelijk gebied in de kern Veghel geanalyseerd. Geconcludeerd wordt dat, behoudens de locatie Rembrandtboulevard, er eigenlijk geen locaties zijn waar vrijstaande woningen, tweekappers en rijwoningen in een groen-stedelijk woonmilieu gerealiseerd kunnen worden, omdat de binnenstedelijke locaties hoofdzakelijk worden ingezet om te voorzien in de behoefte aan appartementen.

Omdat de woonbehoefte in Veghel tot 2028 941 woningen bedraagt, staat in de plantoelichting dat ruimschoots behoefte bestaat aan de woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en dat die behoefte niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien.

7.2.    [appellant] en anderen gaan in hun beroepschrift in op verschillende aannames van de raad beschreven in paragraaf 5.2.2 van de plantoelichting. De Afdeling bespreekt deze beroepsgrond van [appellant] en anderen daarom stap voor stap. Hierna komt eerst aan de orde de door de raad geprognosticeerde behoefte aan woningen in Meierijstad (r.o. 7.3). Vervolgens de geprognosticeerde behoefte aan woningen in de kern Veghel (r.o. 7.4). Daarna zal worden ingegaan op de beroepsgrond van [appellant] en anderen over de kwalitatieve behoefte (7.5). Tot slot wordt vanaf 8.1ingegaan op de vraag in hoeverre binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Behoefte Meierijstad

7.3.    [appellant] en anderen betwisten de door de raad aangenomen behoefte aan 3.941 woningen voor de gemeente Meierijstad. Zij voeren aan dat niet duidelijk is waarom de raad heeft aangesloten bij de prognose ‘hoog’, met name gezien de raadsinformatiebrief van 16 april 2019 waarin het college van burgemeester en wethouders de raad ervan op de hoogte stelt dat in 2018 beduidend meer woningen zijn gerealiseerd dan wat voor dat jaar aan concrete behoefte (394) was geprognosticeerd. Volgens [appellant] en anderen moet worden uitgegaan van de lage prognoses waarbij de behoefte voor de periode 2018-2028 op 3.025 woningen wordt geschat. Gelet op de prognoses over de toename van het aantal huishoudens geldt daarmee nog steeds een marge van 290 woningen.

Voorts wijzen zij erop dat het aantal van 3.941 woningen niet is terug te vinden in de provinciale prognoses. Onder verwijzing naar het provinciale overzicht "Indicatie omvang woningvoorraad 2017-2040 - scenario ‘hoog’", van mei 2017 stellen zij dat het voor de periode 1-1-2018 tot 1-1-2028 gaat om slechts 3.755 woningen.

7.3.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het gemeentebestuur aansluiting heeft gezocht bij de prognose ‘hoog’ om een woningtekort in de toekomst te voorkomen, omdat bij de prognose ‘laag’ een risico op een woningtekort zou bestaan. Gezien de huidige woningmark acht de Afdeling dit geen onredelijk uitgangspunt. Over de raadsinformatiebrief van 16 april 2019 heeft de raad toegelicht dat in 2017 183 minder woningen waren toegevoegd aan de woningvoorraad dan het aantal van 394 dat voor dat jaar was geprognosticeerd. Dit is in 2018 rechtgetrokken met de toevoeging van 172 extra woningen, bovenop de 455 die voor dat jaar waren geprognosticeerd. Hiermee is volgens de raad de achterstand van 2017 weer ingelopen. Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat in de gemeentelijke woonvisie de verkeerde prognosecijfers zijn gebruikt, stelt de raad dat aan de woonvisie geactualiseerde cijfers ten grondslag zijn gelegd. Ter zitting hebben [appellant] en anderen erkend dat zij in Statline, de databank van het Centraal Bureau voor de statistiek, een bevestiging hiervan hebben gezien, hetgeen de prognose ‘hoog’ in de gemeentelijke woonvisie van 3.940 woningen voor Meierijstad verklaart.

7.3.2. Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van een behoefte van (afgerond) 3.940 woningen voor Meierijstad.

Behoefte kern Veghel

7.4.    [appellant] en anderen betwisten de door de raad aangenomen marktruimte van (2.351 - 1.410 (harde plancapaciteit)) 941 woningen voor de kern Veghel. Volgens hen is het getal van 2.351 niet juist. Ook stellen zij vragen bij de voor Veghel gehanteerde verstedelijkingsopgave van 900 woningen. Volgens [appellant] en anderen is de kwantitatieve behoefte aan woningen beduidend minder, namelijk een kwantitatieve behoefte resteerde van 628 woningen voor de kern Veghel en de voormalige kerkdorpen en 525 voor alleen de kern Veghel.

7.4.1. In bijlage 2 van de woonvisie zijn de (afgerond) 3.940 woningen toegekend aan de verschillende kernen van de gemeente Meierijstad. Daarvan worden volgens de plantoelichting 2.351 woningen toegekend aan de voormalige gemeente Veghel. De Afdeling stelt vast dat [appellant] en anderen terecht stellen dat in de plantoelichting abusievelijk wordt uitgegaan van 2.351 in plaats van (1.034+900+404 (voormalige kernen Veghel: Boerdonk, Eerde, Erp, Keldonk, Mariaheide en Zijtaart)) 2.338 woningen, oftewel 13 woningen te veel. Uitgaande van hun berekening resteert een behoefte aan 2.338 woningen. Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat onduidelijk is waarom de verstedelijkingsopgave van 900 woningen in de woonvisie wordt toegekend aan de kern Veghel, heeft de raad ter zitting toegelicht dat Veghel naast de snelweg ligt en daarmee een aantrekkelijke vestigingslocatie is voor woningzoekenden ten opzichte van de andere kernen van Meierijstad. Dit komt de Afdeling aannemelijk voor.

7.4.2. In paragraaf 5.2.2 van de plantoelichting wordt onder verwijzing naar bijlage 2 van de plantoelichting gesteld dat de harde plancapaciteit voor woningbouwplannen per 1 januari 2019 1.410 woningen bedroeg. Daartoe behoort Veghels Buiten met een harde plancapaciteit van 551 woningen. Zou het betoog van [appellant] en anderen al gevolgd moeten worden en geconcludeerd moeten worden dat de harde plancapaciteit hoger was en dat een kwantitatieve behoefte resteerde van 628 woningen voor de kern Veghel en de voormalige kerkdorpen en 525 voor alleen de kern Veghel, dan moet worden geconcludeerd dat er nog steeds een kwantitatieve behoefte is aan de woningen die in het bestemmingsplan zijn voorzien. Dat geldt ook als daar nog de door [appellant] en anderen genoemde van zachte naar harde plancapaciteit omgezette initiatieven van Markt 14-18 en bestemmingsplan Beatrixsingel (wat daar ook van zij) van zou moeten worden afgetrokken.

Kwalitatieve behoefte

7.5.    [appellant] en anderen voeren aan dat ten onrechte is voorzien in een globale woonbestemming, en dat in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet inzichtelijk is gemaakt of het bestemmingsplan voorziet in een kwalitatieve behoefte.

7.5.1. Op grond van artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening mag een bestemmingsplan een nadere specificering in de regels bevatten over de woningbouwcategorieën, maar de raad is op grond van artikel 3.1 van de Wro tot een dergelijke specificering niet verplicht. Uit de plantoelichting volgt dat niet is gekozen voor een nadere specificering van woningbouwcategorieën. Op die manier kan volgens de raad worden ingespeeld op de actuele (kwalitatieve) behoefte aan een bepaalde woningbouwcategorie op het moment van de bouwaanvraag. Omdat de kwantitatieve behoefte aan woningbouw in ruime mate is aangetoond, ziet de Afdeling niet in waarom de raad gehouden was tot nadere specificering van woningbouwcategorieën. Gelet daarop ziet de Afdeling evenmin waarom de raad op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro gehouden zou zijn om ook de behoefte aan de verschillende woningbouwcategorieën te verantwoorden in de plantoelichting. Voor zover [appellant] en anderen in dit verband verwijzen naar de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 9, overweegt de Afdeling het volgende. In de overzichtsuitspraak overweegt de Afdeling dat het bij de beschrijving van de behoefte op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, niet uitgesloten is dat het naast de kwantitatieve behoefte ook kan gaan om een kwalitatieve behoefte. Dit is aan de orde wanneer de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gerelateerd aan het specifieke karakter van die stedelijke ontwikkeling. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Het bestemmingsplan voorziet immers juist niet in een bestemming voor specifieke woningbouwcategorieën.

7.6.    Met inachtneming van het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro de behoefte aan de voorziene stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt.

Het betoog slaagt niet.

Beschikbare locaties binnen bestaand stedelijk gebied

8.       [appellant] en anderen betogen dat de raad in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Hiertoe voeren zij aan dat de raad bij het in kaart brengen van alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied zich ten onrechte heeft beperkt tot inbreidings- en transformatielocaties. Ook had Veghels Buiten volgens hen bij deze afweging betrokken moeten worden. Voorts stellen zij onder verwijzing naar een woningbouwmatrix dat de raad niet alle mogelijke inbreidings- en transformatielocaties bij de afwegingen heeft betrokken, zoals de locatie Rembrandtboulevard met plaats voor 224 woningen, alsmede 86 woningen op niet nader aangeduide locaties. Ook indien de locatie Rembrandtboulevard geen doorgang vindt, kunnen volgens hen 86 van de 97 woningen worden gerealiseerd op een inbreidingslocatie elders. In dit verband noemen zij als voorbeelden de locatie sportschool Rob van Dijk die volgens hen in tegenstelling tot wat in de plantoelichting staat wel voor woningbouw geschikt is, de voormalige middelbare school Veghel en het winkelcentrum van Veghel.

8.1.    In paragraaf 5.2.2 van de plantoelichting is uitgaande van een kwantitatieve behoefte van 941 woningen, een aantal zachte plannen en potentiële locaties in bestaand stedelijk gebied beoordeeld op hun geschiktheid en beschikbaarheid voor de voorziene 97 woningen. Ten aanzien van de locatie Rembrandtboulevard is erkend dat daar wordt voorzien in 224 woningen, maar wordt opgemerkt dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan onzeker was of dat plan uiteindelijk doorgang zou kunnen vinden omdat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voor die locatie door de Afdeling was vernietigd. Ook als de locatie Rembrandtboulevard uiteindelijk wel wordt ontwikkeld, bestaat volgens de plantoelichting nog steeds behoefte om de Bunderse Hoek buiten bestaande stedelijk gebied te ontwikkelen.

8.2.    In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ten aanzien van de door [appellant] en anderen genoemde binnenstedelijke locaties heeft toegelicht dat deze niet meer beschikbaar zijn omdat zij reeds gereserveerd zijn voor andere bouwplannen of voornamelijk bedoeld zijn voor de ontwikkeling van hoogbouw ten behoeve van sociale woning(hoog)bouw, waarin het voorliggende bestemmingsplan niet voorziet. Overigens heeft de raad onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:307, r.o. 10.4, terecht aangevoerd dat hij, mits deugdelijk gemotiveerd, ervoor mag kiezen om uitbreiding mogelijk te maken voordat alle inbreidings- en transformatielocaties zijn benut, indien de behoefte groter is dan waaraan kan worden voldaan binnen het bestaand stedelijk gebied. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond om eraan te twijfelen dat de woningen die kunnen worden gerealiseerd op het aantal beschikbare binnenstedelijke locaties hoger ligt dan de aangetoonde kwantitatieve behoefte aan woningen. Voor zover [appellant] en anderen nog wijzen op de locatie Veghels Buiten stelt de Afdeling aan de hand van bijlage 2 bij de plantoelichting vast dat die locatie is meegenomen in de hiervoor besproken harde plancapaciteit van 1.410 woningen. Nog daargelaten dat de raad er op wijst dat deze locatie niet binnen bestaand stedelijk gebied ligt en daarom in het kader van de bespreking van binnenstedelijke alternatieve locaties buiten beschouwing kon worden gelaten.

8.3.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling ook geen grond voor het oordeel dat in de toelichting bij het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro onvoldoende inzichtelijk is gemaakt waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte.

Het betoog slaagt niet.

9.       Gelet op het voorgaande is de conclusie dat wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro heeft vastgesteld.

Het betoog faalt.

Strijd Verordening ruimte Noord-Brabant

10.     [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 4.2, tweede lid, onder a, van de "Verordening ruimte Noord-Brabant", die ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan laatstelijk was gewijzigd op 7 december 2018 (hierna: de VrNB 2018) voorziet in bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied. De aanwijzing van de provincie van het plangebied als bestaand stedelijk gebied op de bij de VrNB 2018 behorende themakaart is, gelet op de definitie van bestaand stedelijk gebied in artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro volgens hen onjuist en derhalve onverbindend. Voorts kan de voorziene stedelijke ontwikkeling niet met toepassing van artikel 3.1, tweede lid, van de VrNB 2018 worden gerealiseerd, aldus [appellant] en anderen.

10.1.  Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan gold de VrNB 2018. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.85 van de VrNB 2018. Om te kunnen vaststellen of het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 4.2 van de VrNB 2018 moet worden beoordeeld of het plangebied bestaand stedelijk gebied betreft als bedoeld in de VrNB 2018. Bestaand stedelijk gebied wordt in artikel 1.18 van de VrNB 2018 gedefinieerd als gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Het plangebied is op de themakaart ‘Stedelijke ontwikkeling’ die behoort bij de VrNB 2018, aangemerkt als bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied. Dit betekent dat provinciale staten het plangebied - ook al staan daar nog geen woningen - zien als ruimtebeslag van een kern ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies Gelet op het voorgaande is het plangebied bestaand stedelijk gebied als bedoeld in de VrNB 2018. Gelet hierop is het bestemmingsplan niet in strijd met artikel 3.1, tweede lid, onder a, en artikel 4.2 van de VrNB 2018 vastgesteld.

10.2.  Voor zover [appellant] en anderen onder verwijzing naar artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro betogen dat het plangebied op deze themakaart ten onrechte als bestaand stedelijk gebied is aangewezen en dat die themakaart buiten toepassing moet worden gelaten, overweegt de Afdeling het volgende. De als bijlagen bij de VrNB 2018 behorende kaarten met gebiedsbegrenzingen vormen, mede gelet op artikel 1, lid 1.1, van de VrNB 2018, een onlosmakelijk geheel met de regels van de VrNB 2018. De begrenzing van het bestaand stedelijk gebied in de VrNB 2018 is een algemeen verbindend voorschrift (vergelijk de uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3514) waartegen gelet op artikel 8.3, eerste lid, onder a, van de Awb geen beroep open staat. Een rechter kan een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, in een zaak over een besluit dat op dat voorschrift gebaseerd is, echter wel toetsen op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt ook de bevoegdheid toe te beoordelen of dat algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het besluit waarover de zaak gaat. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer, waarbij de toetsing wordt verricht op de wijze zoals de Afdeling die heeft uiteengezet in haar uitspraak van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452.

10.3.  In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de VrNB 2018 buiten toepassing moet blijven omdat de definitie van bestaand stedelijk gebied in artikel 1.18 van de VrNB 2018 en de bijbehorende themakaart in strijd zouden zijn met de definitie van artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro. Uit bijlage 1 bij de toelichting bij de VrNB 2018 volgt immers dat voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied onder de VrNB 2018 geen aansluiting is gezocht bij artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro, maar dat de aanwijzing heeft plaatsgevonden door middel van een geometrische plaatsbepaling en verbeelding op de kaart. De VrNB 2018 hanteert dus een andere definitie voor ‘bestaand stedelijk gebied’ dan het Bro, met als resultaat een ander toetsingskader dan neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro. Anders dan [appellant] en anderen kennelijk menen is het Bro geen toetsingskader voor het vaststellen van de VrNB 2018 en niet in strijd met hogere regelgeving. Dat de VrNB 2018 een andere uitleg geeft aan het begrip ‘bestaand stedelijk gebied’ dan in het Bro is gedaan, laat ook onverlet dat ook moet worden voldaan aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Het betoog faalt.

Gemeentelijk beleid

11.     [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met gemeentelijk beleid zoals dat is neergelegd in de  woonvisie. Zo mag volgens dat beleid niet meer dan 70% van de woningbouwplannen harde en zachte plancapaciteit betreffen.

11.1.  In de woonvisie staat dat "We zorgen voor de nodige flexibiliteit in ons woningbouwprogramma: niet meer dan 70% van de woningbouwplannen betreft harde en zachte (bestemmingsplan vastgesteld of in voorbereiding) plancapaciteit" en "De resterende 30% wordt gereserveerd voor toekomstige plannen die nadrukkelijk invulling geven aan een specifieke woningbehoefte". Niet in geschil is dat met de vaststelling van het bestemmingsplan het percentage van 70% aan harde en zachte plancapaciteit voor woningbouwplannen uit de woonvisie wordt overschreden. De raad acht deze overschrijding gerechtvaardigd. De raad stelt dat de harde en zachte plancapaciteit voor Veghel zowel ten tijde van de vaststelling van de woonvisie als ten tijde van het bestemmingsplan boven de 70% lag. De raad wenst niet langer vast te houden aan dat beleidsuitgangspunt, omdat het niet hanteerbaar bleek. Om een continu volume te krijgen in het aantal woningen zal volgens de raad per jaar voor langere tijd vooruit gepland moeten worden. Een te grote reservering in het programma vergroot volgens de raad de kans dat stagnaties optreden in het bouwvolume door uitval in de beoogde bouwplannen. In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijk op dit standpunt heeft kunnen stellen. Overigens heeft de raad voormeld beleidsuitgangspunt inmiddels ook nadrukkelijk verlaten in het "Actieplan woningbouw" dat door de raad is vastgesteld op 24 juni 2021.

Het betoog slaagt niet.

Verkeersafwikkeling

12.     [appellant] en anderen betogen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de toevoeging van 97 woningen een veilige verkeersafwikkeling gewaarborgd is. Hiertoe voeren zij aan dat de verkeerstellingen die aan dat standpunt ten grondslag liggen zijn verouderd. Ook achten zij de verkeerstellingen niet representatief omdat die tellingen hebben plaatsgevonden in een vakantieperiode.

Verder voeren [appellant] aan dat de raad er ten onrechte van uit is gegaan dat de wegprofielen van de Buitenweide, Bisamweide en de Vosseweide een dwarsprofiel hebben van 4 meter breed en een rabatstrook van 1,9 meter. In dit verband voeren zij aan dat de rabatstroken een uiterst smal profiel hebben met daarin boom-/plantvakken en blokhagen. Voetgangers, fietsers en auto’s delen de smalle rijlopers van 4 meter, terwijl in de aanbevelingen stedelijke verkeersvoorzieningen van de CROW (de ASVV) een wegbreedte van 4,80 meter en een voetpad van minimaal 1,80 meter wordt aanbevolen. Weliswaar wordt in de memo ‘Commentaar op memo Verkeerskundig onderzoek Veghel van Bureau Integraal Verkeersadvies van 9 januari 2017’ gesteld dat de Vosseweide en de Egelweide worden verbreed, maar dit kan volgens [appellant] en anderen niet worden gerealiseerd binnen de bestemming "Verkeer". Hiervoor is volgens hen onvoldoende ruimte. Indien de verbreding ten koste moet gaan van de bestaande groenstrook, is dat volgens hen ook in strijd met het bomenbeleid van de gemeente Meierijstad.

12.1.  De nieuwe woonwijk wordt ontsloten via de (verlengde) Egelweide, Vosseweide en Buitenweide naar de Bundersweg. In paragraaf 12 van de plantoelichting staat dat in 2016 ten behoeve van het bestemmingsplan is onderzocht of de bestaande wegen de nieuwe verkeersintensiteiten kunnen verwerken. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de memo "Aangepaste Verkeerstoets" van 19 mei 2016 (hierna: de verkeerstoets), opgesteld door Croonenburo 5. Voor de verkeersgeneratie is in de verkeerstoets aansluiting gezocht bij de kencijfers van het CROW. Onder verwijzing naar de verkeerstoets is geconcludeerd dat ter plaatse van de Egelweide, de Vosseweide en de Buitenweide voor de verkeersafwikkeling geen problemen worden verwacht. Verder hebben in 2016 verkeerstellingen plaatsgevonden waarvan de resultaten zijn neergelegd in bijlage 9 bij de plantoelichting. Hieruit is afgeleid dat het aantal verkeersbewegingen tijdens de tellingen aanzienlijk lager was dan de kencijfers van het CROW waarmee in de verkeerstoets is gerekend. In de plantoelichting staat ook dat de aanleg van de N279 die met het provinciaal inpassingsplan "N279 Veghel-Asten", vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant op 7 december 2018, is voorzien, een positief effect zal hebben op de verkeersdrukte op de Udenseweg.

12.2.  In de uitspraak van 2 augustus 2017 is de Afdeling onder rechtsoverweging 6.1-6.4 ingegaan op de beroepsgrond van [appellant] en anderen dat de verkeersafwikkeling in de bestaande wijk in het gedrang komt. Zo heeft de Afdeling over het betoog van [appellant] en anderen dat de verkeerstellingen niet representatief zouden zijn, onder overweging 6.1 van die uitspraak geoordeeld dat daarin geen grond was gelegen voor het oordeel dat de in de verkeerstoets gehanteerde aantallen verkeersbewegingen onjuist zijn. In hetgeen [appellant] en anderen in deze procedure naar voren hebben gebracht, ziet de Afdeling geen reden om ervan uit te gaan dat zich sindsdien wat betreft de verkeersintensiteit en afwikkeling wijzigingen hebben voorgedaan die maken dat nu tot een ander oordeel moeten worden gekomen. Hierbij wordt nog aangetekend dat in de verkeerstoets is uitgegaan van de kencijfers van de CROW en niet van de verkeerstellingen uit 2016. Aan hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd over de ouderdom van de verkeerstellingen in 2016 en de (vakantie)periode waarin die tellingen zijn verricht, komt daarom geen beslissende betekenis toe. Het betoog faalt.

12.3.  De Afdeling is in haar uitspraak van 2 augustus 2017 onder 6.2-6.4 ook ingegaan op de beroepsgrond van [appellant] en anderen dat de bestaande infrastructuur in de wijk (de Vosseweide, Egelweide, Bisamweide en Buitenweide) niet geschikt is voor de afwikkeling van het extra verkeer dat de nieuwe woonwijk zal genereren. De Afdeling wijst erop dat een bestemmingsplan niet hoeft te bepalen hoe een weg (verkeerstechnisch)  wordt ingericht. Dat aspect betreft de uitvoering van het plan. In deze procedure is alleen aan de orde de vraag of een aanvaardbare verkeerssituatie en -afwikkeling in en om de voorziene woonwijk kán worden gerealiseerd. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2017 staat, heeft de raad van de toenmalige gemeente Veghel gesteld dat de breedte van het wegprofiel van de Vosseweide en de Egelweide zal worden aangepast tot 4,8 meter breed. De raad neemt nu hetzelfde standpunt in. Toen heeft de Afdeling geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het toen voorliggende bestemmingsplangeen onaanvaardbare verkeershinder of verkeersonveilige situaties buiten het plangebied met zich zou brengen. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen grond om aan te nemen dat zich sinds die uitspraak van de Afdeling zodanige wijzigingen hebben voorgedaan die maken dat de Afdeling nu anders zou moeten oordelen.

12.4.  Voor zover [appellant] en anderen aanvoeren dat de bestemming "Verkeer" in het bestemmingsplan niet de ruimte biedt aan de door de raad voorgestane verbreding van de Vosseweide, overweegt de Afdeling als volgt.  Aan het gedeelte van de Vosseweide dat in het plangebied ligt, is de bestemming "Verkeer" toegekend. Binnen die bestemming zijn op grond van artikel 4.1, aanhef en onder a en b, van de planregels wegen en paden  toegestaan. Ten zuidoosten van dit plandeel ligt de bestemming "Wonen"; ook binnen die bestemming zijn op grond van artikel 5.1, aanhef en onder c, d, en e, van de planregels wegen, paden en parkeervoorzieningen  toegestaan. Dit betekent dat een trottoir ook aansluitend aan de bestemming "Verkeer" op de bestemming "Wonen" kan worden aangelegd. Alleen al daarom staat het bestemmingsplan - anders dan [appellant] en anderen veronderstellen - niet in de weg aan de door de raad voorgestane verbreding van de Vosseweide. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat het bomenbeleid in de weg staat aan de verbreding van de Vosseweide, staat in de plantoelichting dat in het plangebied enkele waardevolle bomen voorkomen en dat het uitgangspunt is om deze waardevolle bomen op te nemen in de stedenbouwkundige structuur. Overigens heeft KDO ter zitting toegelicht dat het trottoir aan de Vosseweide binnen het plangebied wordt gerealiseerd.

Het betoog over het verkeer slaagt niet.

Waterberging

13.     [appellant] en anderen betogen dat aan het bestemmingsplan ten onrechte geen nieuwe watertoets ten grondslag is gelegd. Hiertoe voeren ze aan dat de onderzoeken gedateerd zijn en bovendien niet getoetst aan de wijzigingen van de Keur die zich sindsdien hebben voorgedaan. Zo moet volgens hen op grond van artikel 13.4.2 van de beleidsregel bij de Keur voorzien zijn in een waterberging van ten minste 1.300 m3, terwijl in het plan slechts is voorzien in 560 m3. Zij betwisten de stelling van de raad dat in het plangebied voldoende waterberging capaciteit beschikbaar is, omdat uit het stedenbouwkundige plan blijkt dat alle beschikbare ruimte wordt ingezet voor parkeerplaatsen.

Daarnaast volgt uit de plantoelichting dat het maaiveld met 0,4 meter wordt opgehoogd, een uitvoering die gelet op de definitie van peil in artikel 1.50 van de planregels niet aan de orde kan zijn. Daarentegen kan de voorgeschreven ontwateringsdiepte volgens [appellant] en anderen zonder ophoging van het maaiveld niet gehaald worden.

Gezien het vorenstaande kan de blijkens de plantoelichting vereiste watervergunning op grond van de Keur volgens [appellant] en anderen niet worden verleend en is het bestemmingplan volgens hen daardoor niet uitvoerbaar.

13.1.  In hoofdstuk 8 van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding in en om het plangebied. Hieruit volgt dat het bestemmingsplan leidt tot een toename van het verharde oppervlak van 0 m2 naar ongeveer 21.680 m2, dat de bestaande kavelsloten langs de Buitenweide, Bisamweide en Vosseweide als gevolg van de ontwikkeling komen te vervallen en dat daarvoor een watervergunning noodzakelijk is.

13.2.  In de uitspraak van 2 augustus 2017 is de Afdeling onder rechtsoverweging 7.2-7.5 ingegaan op de beroepsgrond van [appellant] en anderen over de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. Toen heeft de Afdeling voorop gesteld dat bij een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan alleen tot een vernietiging van het bestreden besluit kan leiden als de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan zonder meer niet uitvoerbaar is, omdat de Keur aan de uitvoering in de weg staat. In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de situatie in dit bestemmingsplan wat betreft de waterberging feitelijk anders is dan die waarover de Afdeling op 2 augustus 2017 heeft beslist. Tegen deze achtergrond is er dan ook geen aanleiding om op dit punt anders te oordelen dan in haar uitspraak van 2 augustus 2017 is gedaan. De enkele omstandigheid dat de watertoets wat ouder is, maakt dit niet anders omdat niet aannemelijk is geworden dat sindsdien gewijzigde omstandigheden maken dat de raad zich niet langer op die watertoets mocht baseren.

13.3.  Voor zover [appellant] en anderen, onder verwijzing naar het stedenbouwkundig plan uit het Beeldkwaliteitsplan Bunderse Hoek dat als bijlage 1 bij de plantoelichting is gevoegd, betogen dat alle beschikbare ruimte wordt ingezet voor parkeerplaatsen en dat zodoende nooit kan worden voldaan aan de compensatieplicht van minimaal 1.300 m3 overweegt de Afdeling het volgende. Vastgesteld wordt dat de uitvoering van het plan volgens het stedenbouwkundig plan waarnaar [appellant] en anderen verwijzen, niet in de planregels is neergelegd. In zo’n geval is een stedenbouwkundig plan alleen een mogelijke invulling voor de situering van de voorziene woningen en de belangrijkste ontsluitingswegen. Dit stedenbouwkundig plan staat alleen al daarom niet in de weg aan uitvoering van het plan. Als het uit hoofde van de Keur Waterschap Aa en Maas 2015 noodzakelijk blijkt te voorzien in meer waterhuishoudkundige voorzieningen (waaronder waterberging) dan de 511 m3 waterberging waartoe artikel 5.5.2 van de planregels verplicht, dan staat het bestemmingsplan daar niet aan in de weg.

13.4.  Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de vereiste ophoging van het maaiveld van het plangebied met 0,4 meter bij hen zal leiden tot wateroverlast en dat deze ophoging volgens hen bovendien gelet op de definitie van peil in artikel 1.50 van de planregels onmogelijk is, overweegt de Afdeling het volgende. Dit betoog gaat niet over het plan zelf, maar over de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. De Afdeling bespreekt deze argumenten daarom niet inhoudelijk. Wel kan de Afdeling zich de vrees van [appellant] en anderen voorstellen dat bij een eventuele ophoging van het maaiveld van het plangebied, de afwatering via hun gronden afloopt en tot wateroverlast kan leiden, zeker indien de bestaande kavelsloten langs de Buitenweide, Bisamweide en Vosseweide worden gedempt. Maar ook hier is van belang dat uit de plantoelichting volgt dat voor de demping van deze kavelsloten een watervergunning benodigd is op grond van de Keur Waterschap en Maas. In het kader van die procedure wordt beoordeeld in hoeverre de vermindering van het benodigd bergend vermogen van de kavelsloten elders wordt en/of moet worden gecompenseerd. En ook hier geldt, indien inderdaad noodzakelijk blijkt dat in het plangebied meer waterhuishoudkundige voorzieningen (waaronder waterberging) moeten worden aangelegd dan de 511 m3 waterberging waartoe artikel 5.5.2 van de planregels verplicht, het bestemmingsplan daaraan niet in de weg staat. Ook in zoverre ziet de Afdeling dus geen aanleiding voor het oordeel dat de Keur aan de uitvoering in de weg staat of dat het plan leidt tot wateroverlast op de gronden van [appellant] en anderen.

Het betoog over de waterberging slaagt niet.

Conclusie

14.     Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

15.     De raad hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022

749.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:84

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen."

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.6

[…]

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

[…]

Verordening Ruimte provincie Noord-Brabant 2018

Artikel 1.18 luidde:

bestaand stedelijk gebied: gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangede ruimtelijke structuur van stedelijke functies;

Artikel 1.85 luidde:

stedelijke ontwikkeling: nieuw ruimtebeslag dan wel uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies;

Artikel 3.1 luidde:

1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:

[…]

b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

2. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;

[…]

Artikel 4.1 luidde:

Het bestaand stedelijk gebied van de stedelijke structuur bestaat uit:

a. stedelijk concentratiegebied;

b. kernen in landelijk gebied.

Artikel 4.2 luidde:

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Regels van het bestemmingsplan "Afronding Bunderse Hoek"

Artikel 1.50 Peil

- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

- indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

Artikel 5.1

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen in woningen;

b. de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot een oppervlakte van maximaal 40% op het begane grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van:

1. in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², 60 m²;

2. in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², 75 m²;

3. in alle andere gevallen, 45 m²;

c. wegen;

d. paden;

e. parkeervoorzieningen;

f. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

g. tuinen;

h. erven;

i. straatmeubilair;

j. speelvoorzieningen;

k. voorzieningen van algemeen nut;

l. waterlopen en waterpartijen;

m. waterhuishoudkundige voorzieningen;

n. werken, geen bouwwerken zijnde, zoals de aanleg van verhardingen ten behoeve van paden (waaronder brandgangen), in- en uitritten, terrassen en de aanleg van siertuin en/of gazon, alsmede parkeerplaatsen.

Artikel 5.5.2

Alvorens de gronden in gebruik genomen worden voor de doeleinden als bedoeld in artikel 5.1 dient aangetoond te worden dat binnen het plangebied voorzien is van een waterberging van minimaal 511 m3.