Uitspraak 201408996/1/R6


Volledige tekst

201408996/1/R6.
Datum uitspraak: 29 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Veghel,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en anderen (hierna tezamen: [appellant sub 2] en anderen), allen wonend te Veghel,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Veghel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2014, kenmerk 53.693, heeft de raad het bestemmingsplan "Afronding Bunderse Hoek" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende A], Klok Ontwikkeling B.V. en Witte Projecten B.V. (hierna tezamen: [belanghebbende A] en anderen) hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2015, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [belanghebbende B] en [belanghebbende C], [appellant sub 2] en anderen, bijgestaan door mr. I.C.M. Janssen, advocaat te Veghel, en de raad, vertegenwoordigd door A. Munster en drs. M. Wijers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord [belanghebbende A] en anderen, vertegenwoordigd door [belanghebbende D] en bijgestaan door mr. A.A.M. van der Aa.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de realisatie van een woonwijk van 97 woningen en de daarbij behorende infrastructuur tussen de bestaande woonwijk "De Bunders" en de Udenseweg aan de oostzijde van Veghel. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen kunnen zich als omwonenden van het plangebied niet met het plan verenigen.

3. Ter zitting hebben [appellant sub 2] en anderen de beroepsgronden ingetrokken die betrekking hebben op de bekendmaking van de vaststelling van het plan en de terinzagelegging van een rapport van Geofox-Lexmond.

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening

4. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld.

4.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, wordt verstaan onder bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

4.2. Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is blijkens de Nota van toelichting (Stb. 2012, 388, p. 34, 49-51) beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling. Of de behoefte actueel is, wordt onder meer bepaald aan de hand van de vraag of reeds elders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in die behoefte kan voorzien.

4.3. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat het plan formeel niet voldoet aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, omdat de plantoelichting slechts een korte passage bevat over de inpasbaarheid van de nieuwe stedelijke ontwikkeling.

4.3.1. Niet in geschil is dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt en dat de plantoelichting op grond daarvan moet voldoen aan de voorwaarden uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 november 2013, zaak nr. 201306573/1/R6), is het niet in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro dat in de plantoelichting is volstaan met een vermelding van de uitkomst van de beoordeling van de actuele regionale behoefte en een verwijzing naar een woonvisie voor de onderbouwing hiervan. Dat de plantoelichting een korte passage bevat over de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling, in welk kader wordt verwezen naar de Woonvisie 2012-2015 van 17 april 2012 (hierna: Woonvisie) en naar regionale afspraken over de woningbouwopgave per gemeente, leidt op zich beschouwd derhalve niet tot het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld. Het betoog faalt in zoverre.

4.4. [appellant sub 2] en anderen voeren verder aan dat de ontwikkeling niet voorziet in een actuele regionale behoefte, omdat het woningbouwprogramma de woningbehoefteprognose in de komende 10 jaar in de gemeente Veghel overschrijdt. Zij stellen dat sinds de vaststelling van de Woonvisie een aantal bestemmingsplannen is vastgesteld op grond waarvan in totaal 355 woningen kunnen worden gerealiseerd, waardoor de harde plancapaciteit reeds zonder het onderhavige plan de woningbehoefte overschrijdt.

4.4.1. De raad stelt dat de harde plancapaciteit 1.183 woningen bedraagt en de woningbehoefte van 1.280 woningen in de kern Veghel niet overschrijdt.

4.4.2. Niet in geschil is de juistheid van de in de plantoelichting vermelde gegevens over de regionaal afgestemde woningbouwbehoefte in de gemeente Veghel. Blijkens de Woonvisie was deze behoefte voor de kern van Veghel in totaal 1.280 woningen tot 2021. Uit een bijlage bij de Woonvisie blijkt dat ten tijde van het vaststellen van de Woonvisie de harde plancapaciteit in de kern van Veghel 1.119 woningen bedroeg. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of ten tijde van het vaststellen van het plan, gelet op de toen aanwezige harde plancapaciteit, nog wel behoefte bestond aan de uitbreiding van de kern van Veghel met 97 woningen. In de plantoelichting is dit niet inzichtelijk gemaakt. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad weliswaar een en ander gesteld over de omvang van de harde plancapaciteit, maar hij heeft niet inzichtelijk gemaakt uit hoeveel woningen de harde plancapaciteit in Veghel ten tijde van de planvaststelling bestond en of met de toevoeging van de voorziene 97 woningen de toen bestaande behoefte werd overschreden. Nu op grond van de beschikbare gegevens een actuele regionale behoefte ten tijde van het vaststellen van het plan niet kan worden vastgesteld, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro. Het betoog slaagt in zoverre.

4.5. [appellant sub 2] en anderen stellen tevens dat het plangebied is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied en dat ten onrechte niet is onderzocht of door herstructurering, transformatie of anderszins kan worden voorzien in de realisatie van 97 woningen. [appellant sub 2] en anderen noemen een aantal locaties die hiervoor mogelijkheden bieden.

4.5.1. De raad stelt dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt. De raad verwijst in dit verband ook naar de situering van het gebied, de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014 (hierna: Verordening Ruimte 2014) en de Structuurvisie Plus Uden/Veghel van 31 mei 2001 (hierna: Structuurvisie Plus).

4.5.2. In het voorheen geldende bestemmingsplan heeft het - thans onbebouwde - plangebied een agrarische bestemming die bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca niet mogelijk maakt. Ook kan het gebied op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan niet worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het plangebied wordt overeenkomstig de bestemming in het voorheen geldende bestemmingsplan gebruikt. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat niet wordt voldaan aan de bij de toepassing van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro geldende eisen ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro. De door de raad gestelde omstandigheden: de situering van het plangebied, aansluitend aan bebouwing en omgeven door een doorgaande weg; de aanduiding van het plangebied in de Verordening Ruimte 2014 als bestaand stedelijk gebied en de vermelding van het gebied in de Structuurvisie Plus als inbreidingslocatie kunnen niet eraan afdoen dat het plangebied niet voldoet aan de eisen die artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro stelt om als bestaand stedelijk gebied te kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat voor de toepassing van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro ervan moet worden uitgegaan dat het plangebied een nieuw beslag legt op de ruimte. De raad heeft dit bij zijn beoordeling van de mogelijkheden om binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio te kunnen voorzien in de gewenste woningbouw door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, miskend. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro. Het betoog slaagt.

Verordening Ruimte 2014

5. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan in strijd met de Verordening Ruimte 2014 is vastgesteld. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat de plantoelichting een verantwoording had moeten bevatten over de beoogde nieuwbouw van woningen in relatie tot de regionale afspraken en de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw in de regio.

5.1. Ingevolge artikel 4.3, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2014 bevat de toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen een verantwoording over de wijze waarop:

a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen;

b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

Ingevolge het tweede lid, wordt onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:

a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;

b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Ingevolge artikel 37.4, aanhef en onder a en b, voor zover van belang, bevordert het regionaal ruimtelijk overleg in het belang van de regionale ruimtelijke samenhang dat de deelnemers:

(…)

b. regionale afstemming plegen en afspraken maken over de programmering en planologische voorbereiding van de bouw van woningen.

5.2. Zoals is overwogen onder 4.4.2, is in de plantoelichting onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe de beoogde nieuwbouw van 97 woningen zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw in de regio. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre eveneens genomen in strijd met artikel 4.3, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2014. Het betoog slaagt.

Verkeer

6. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare verkeershinder in hun deel van de bestaande woonwijk. [appellant sub 2] en anderen voeren hiertoe aan dat onduidelijk is van welke aantallen en soorten bestaande woningen in het onderzoek naar de te verwachten verkeersintensiteit is uitgegaan, dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het verkeer dat de nabijgelegen scholen genereren en dat het wegprofiel van de Buitenweide en de Vosseweide te smal is voor een verantwoorde verkeersafwikkeling.

6.1. In paragraaf 12.1 van de plantoelichting is vermeld dat het plangebied zal worden ontsloten via de deelwijk "De Weiden" op de bestaande woonstraten van "De Bunders" en via de gebiedsontsluitingsweg Bundersweg naar de Udenseweg. De meeste verkeersbewegingen zullen worden afgewikkeld via de bestaande wegen Egelweide en Buitenweide. Volgens de plantoelichting hebben de Egelweide, Buitenweide en Vosseweide voldoende capaciteit om het extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied te kunnen verwerken. Hierbij is verwezen naar de als bijlage bij de plantoelichting gevoegde verkeerstoets van Oranjewoud van 10 juni 2014 (hierna: de verkeerstoets).

6.2. De Afdeling stelt vast dat in de verkeerstoets weliswaar de kencijfers van het CROW voor onderscheidenlijk tussen- of hoekwoningen, twee-onder-eenkapwoningen en vrijstaande woningen zijn vermeld die bij het bepalen van de bestaande verkeersintensiteiten zijn gebruikt, maar dat daarbij niet inzichtelijk is gemaakt van welke aantallen woningen is uitgegaan. Uit de verkeerstoets kan derhalve niet worden afgeleid hoe de berekende verkeersintensiteiten tot stand zijn gekomen. Voorts heeft de raad bevestigd dat in de verkeerstoets geen rekening is gehouden met het verkeer van en naar de scholen ten zuidwesten van het plangebied. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom bij de vaststelling van het plan desondanks mocht worden uitgegaan van de berekende verkeersintensiteiten.

Voorts overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat de wegen Buitenweide en Vosseweide erftoegangswegen zijn. In de verkeerstoets is vermeld dat in de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (hierna: ASVV) voor erftoegangswegen een minimaal profiel wordt aanbevolen van 4,80 meter met een voetpad van minimaal 1,80 meter. Zowel de Buitenweide als de Vosseweide zijn smaller dan het minimale profiel dat in de ASVV wordt aanbevolen. In de verkeerstoets is vermeld dat wordt verwacht dat in de spitsuren relatief weinig ontmoetingen zullen plaatsvinden tussen elkaar tegemoetkomende voertuigen en dat de breedte van genoemde wegen dan ook voldoende is om het verkeersaanbod na realisering van het plan te verwerken. Deze niet nader onderbouwde stelling acht de Afdeling onvoldoende om het standpunt van de raad dat hoewel de wegen niet voldoen aan de minimaal aanbevolen afmetingen, het verkeer op de Buitenweide en de Vosseweide toch op een veilige wijze kan worden afgewikkeld, te baseren. Hierbij klemt te meer dat de raad ook in zoverre niet van de berekende verkeersintensiteiten heeft kunnen uitgaan.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich bij de vaststelling van het plan dan ook niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare verkeershinder in de bestaande wijk. De betogen slagen.

Parkeren

7. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is vastgesteld, omdat in de planregels de benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen en de locatie daarvan niet is vastgelegd. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben ter zitting gesteld dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening van de gemeente Veghel (hierna: Bouwverordening) op grond van de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014, 458) met ingang van 1 juli 2018 komen te vervallen. Omdat de Bouwverordening vanaf die datum geen parkeernormen meer bevat, hadden volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen in het plan parkeernormen moeten worden opgenomen.

Daarnaast vrezen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen voor een toename van de bestaande parkeeroverlast in hun wijk, omdat in het plangebied te weinig parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe onder verwijzing naar de richtlijnen van het CROW aan dat in het plan van een te lage parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning is uitgegaan. [appellant sub 2] en anderen voeren hiertoe aan dat in het plan ten onrechte niet is uitgegaan van parkeren op eigen terrein, nu de Bouwverordening dat vereist. [appellant sub 2] en anderen voeren verder aan dat in het openbare gebied onvoldoende ruimte beschikbaar is voor het realiseren van het benodigde aantal parkeerplaatsen.

7.1. In de plantoelichting is vermeld dat de gemeentelijke parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning uit de Nota Parkeernormen van de gemeenten Veghel en Uden (hierna: Nota Parkeernormen) wordt aangehouden. Op grond van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte beschikbaar zijn en blijven en is voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen, de ligging daarvan en de rekenfactor van een parkeerplaats de Nota Parkeernormen van toepassing. De Reparatiewet BZK 2014 is op 29 november 2014, na de vaststelling van het plan, in werking getreden, zodat de raad daarmee geen rekening heeft kunnen houden.

Nu zowel op gronden met de bestemming "Verkeer" als op gronden met de bestemming "Wonen" parkeervoorzieningen zijn toegestaan, in artikel 4, lid 4.3 en artikel 5, lid 5.3, van de planregels is bepaald dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de situering en het aantal parkeervoorzieningen op eigen terrein en in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening een koppeling is gemaakt met de Nota Parkeernormen, ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het ontbreken van een bepaling over het aantal in het plangebied te realiseren parkeerplaatsen in strijd is met de rechtszekerheid. Het betoog faalt.

7.2. Het gehanteerde parkeerkencijfer is afhankelijk van de mate van stedelijkheid van de kernen. Uitgaande van de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek is Veghel volgens de plantoelichting ingedeeld in de klasse "weinig stedelijk". Voorts is de locatie van het plangebied van belang bij het bepalen van de toepasselijke parkeernorm. Voor eensgezinswoningen in gebied 2 waartoe het plangebied behoort, geldt in de middeldure sector een norm van 1,7 parkeerplaatsen per woning, inclusief de bezoekersaandelen. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de klasse "weinig stedelijk", van gebied 2 en van eensgezinswoningen in de middeldure sector. De stelling dat het plangebied een hoge bebouwingsdichtheid kent is daartoe niet voldoende. Dat het gehanteerde parkeerkencijfer lager is dan dat gehanteerd door het CROW, maakt niet dat de raad het beleid uit de Nota Parkeernormen niet in redelijkheid aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. De raad is immers niet gehouden om bij het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen de parkeerkencijfers van het CROW te hanteren.

In de Nota Parkeernormen staat onder meer dat ernaar gestreefd wordt om zo weinig mogelijk parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan te leggen. Anders dan [appellant sub 2] en anderen stellen is het niet in strijd met de Nota Parkeernormen en evenmin met de Bouwverordening als niet alle parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. Bij aaneengebouwde woningen, die het plan ook mogelijk maakt, is het immers, zoals de raad stelt, niet goed mogelijk om in parkeerplaatsen op eigen terrein te voorzien.

Op grond van de gemeentelijke parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning en het maximale aantal woningen moeten 165 parkeerplaatsen in het plangebied worden gerealiseerd. In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met 179 parkeerplaatsen, te weten 67 parkeerplaatsen op eigen terrein en 112 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Op gronden met de bestemming "Verkeer" en "Wonen" zijn parkeervoorzieningen toegestaan. Volgens de inrichtingsschets die op pagina 6 van de plantoelichting is weergegeven kunnen de benodigde parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk is.

Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor de verwachting dat buiten het plangebied meer parkeeroverlast zal ontstaan als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied voor woningbouw.

De betogen falen.

Geluid

8. [appellant sub 2] en anderen betogen dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen gelet op de te verwachten gecumuleerde geluidbelasting niet is gewaarborgd. Zij stellen dat de geluidbelasting bij de bestaande woningen ten onrechte niet op een hoogte van 7,5 meter is onderzocht.

8.1. In paragraaf 10.2.1 van de plantoelichting is onder verwijzing naar het rapport akoestisch onderzoek Bunderse Hoek Veghel van 21 mei 2014 opgesteld door Croonenburo5 (hierna: akoestisch onderzoek) uiteengezet wat de gevolgen van het plan zijn voor de geluidbelasting op de bestaande woningen van onder meer [appellant sub 2] en anderen. Uit de resultaten van de cumulatieberekeningen van de geluidbelasting vanwege de bestaande 30-kilometerwegen en de Udenseweg blijkt dat er op enkele gevels een toename plaatsvindt van maximaal 1 dB waarmee de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar dat deze overschrijding teniet wordt gedaan door het geluidscherm en de te realiseren woningen. Volgens de plantoelichting zal ter plaatse van de bestaande woningen sprake zijn van een acceptabel geluidniveau. Uit tabel 3a tot en met 3f van het akoestisch onderzoek blijkt dat bij de berekeningen van de geluidbelasting op de bestaande woningen is uitgegaan van waarneempunten op een hoogte van 1,5 meter en 4,5 meter. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de eerste etage van de woning maatgevend is voor de geluidbelasting. De Afdeling ziet geen grond om te twijfelen aan de juistheid van deze stelling. Nu in hetgeen [appellant sub 2] en anderen overigens hebben aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad bij de vaststelling van het plan niet in redelijkheid van dit onderzoek heeft mogen uitgaan, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 2] en anderen wat betreft geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Het betoog faalt.

Waterberging

9. [appellant sub 1] en anderen stellen dat de hoge bebouwingsdichtheid negatieve gevolgen heeft op het gebied van waterberging. Volgens [appellant sub 2] en anderen is het onderzoek naar de benodigde waterberging niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen, nu uit een door hen opgestelde berekening blijkt dat 1.038 m³ waterberging nodig is bij een regenbui die eenmaal per 10 jaar optreedt in plaats van de door de raad berekende 560 m³. De waterbergingsvoorziening heeft een capaciteit van 880 m³, hetgeen volgens [appellant sub 2] en anderen gelet op de berekening onvoldoende is.

9.1. In paragraaf 8.1 van de plantoelichting is onder verwijzing naar het memo van Geofox-Lexmond van 11 oktober 2012 (hierna: memo van 11 oktober 2012) vermeld dat het hemelwater zal worden geborgen in oppervlaktewater aan de oostzijde van het plangebied. Dit oppervlaktewater bestaat uit een reeds bestaande, te verbreden, bermsloot naast de Udenseweg en een aansluitende vijver. Aan deze gronden is de bestemming "Groen" toegekend. Op grond van artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder h en i, van de planregels zijn die gronden bestemd voor waterlopen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Volgens de plantoelichting zal het verhard oppervlak ongeveer 21.680 m² beslaan. De conform het beleid benodigde wateropgave is berekend met behulp van de HNO-tool van het waterschap Aa en Maas. In de plantoelichting wordt op basis van voornoemd memo geconcludeerd dat de voorgestelde hemelwatervoorziening over voldoende capaciteit beschikt om het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak van het plangebied te kunnen bergen.

9.2. Volgens de raad is verzekerd dat voldoende waterberging wordt gerealiseerd, omdat een omgevingsvergunning voor bouwen uitsluitend verleend kan worden als wordt voldaan aan het principe van waterneutraal bouwen en aan een te verlenen omgevingsvergunning voor bouwen voorschriften kunnen worden verbonden die daartoe verplichten. Ter zitting heeft de raad onder verwijzing naar een mailbericht van het waterschap Aa en Maas toegelicht dat [appellant sub 2] en anderen bij het maken van hun berekening in de zogenoemde HNO-tool niet de juiste stappen hebben doorlopen. Zij hebben volgens de raad slechts de hoeveelheid neerslag berekend en niet de benodigde waterbergingsvoorziening, rekening houdend met locatiespecifieke kenmerken waaronder de infiltratiesnelheid. Het waterschap Aa en Maas heeft de raad medegedeeld dat het aan het plan ten grondslag gelegde onderzoek deugdelijk is. [appellant sub 2] en anderen hebben de stelling van de raad over de gebreken in de door hen uitgevoerde berekening niet betwist. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen negatieve effecten heeft voor de waterberging ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen, omdat in het plangebied voldoende water kan worden geborgen. Het betoog faalt.

Bezonning en sociale veiligheid

10. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is verder gericht tegen de voorgeschreven situering en de toegestane hoogte van de bebouwing aan de zijde van de Buitenweide. Doordat de bebouwing met de zijgevel naar de Buitenweide zal zijn gericht en er een hogere bouwhoogte is toegestaan dan de hoogte van de woningen aan de Buitenweide ontstaat een gesloten wand, hetgeen volgens [appellant sub 2] en anderen negatieve effecten heeft voor de bezonning ter plaatse van hun woningen en de sociale veiligheid in hun straat.

10.1. Gelet op de situering van de woningen van [appellant sub 2] en anderen ten opzichte van het plangebied is aannemelijk dat na de realisatie van het plan in de ochtend meer schaduw kan worden verwacht vanwege de beoogde woningbouw, maar treedt dit effect de rest van de dag niet op. Voor zover [appellant sub 2] en anderen vrezen voor de vermindering van de sociale veiligheid in hun woonomgeving, wijst de Afdeling erop dat burgemeester en wethouders op grond van artikel 5, lid 5.3, van de planregels nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van onder meer de sociale veiligheid. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om handhavend op te treden met het oog op sociale veiligheid. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat betreft bezonning en sociale veiligheid niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] en anderen. Het betoog faalt.

Licht en uitzicht

11. De hoge bebouwingsdichtheid in het plangebied leidt volgens [appellant sub 1] en anderen tot een vermindering van de lichtinval in en het uitzicht vanuit hun woningen aan de Vosseweide, nu de nieuwe woningen op een afstand van ongeveer 14 meter van hun woningen kunnen worden gerealiseerd.

11.1. Niet in geschil is dat de afstand tussen de woningen van [appellant sub 1] en anderen en de gronden met de bestemming "Wonen" waarop een bouwvlak is voorzien, ongeveer 14 meter bedraagt. Ter plaatse van de desbetreffende gronden geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 6 meter. De Afdeling stelt vast dat de maximaal toegestane hoogte lager is dan de hoogte van de woningen van [appellant sub 1] en anderen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die met de verwezenlijking van het plan zijn gemoeid dan aan de belangen van [appellant sub 1] en anderen bij het behoud van hun uitzicht.

Ten aanzien van de gestelde vermindering van de lichtinval in de woningen van [appellant sub 1] en anderen, is de Afdeling, gelet op de afstand tussen de bestaande woningen aan de Vosseweide en de woningen waarin het plan aan die zijde voorziet, van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisatie van die woningen niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van daglichttoetreding in de woningen van [appellant sub 1] en anderen. Het betoog faalt.

Groenvoorzieningen

12. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan te globaal en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat de hoge bebouwingsdichtheid in het plangebied ertoe leidt dat te weinig ruimte resteert om groenvoorzieningen te realiseren. Volgens [appellant sub 1] en anderen is bovendien aan gronden aan de zijde van de Vosseweide ten onrechte niet de bestemming "Groen" toegekend. Groenvoorzieningen zijn weliswaar op de gronden met de bestemming "Verkeer" toegestaan, maar volgens [appellant sub 1] en anderen had het plan een voorwaardelijke verplichting moeten bevatten die waarborgt dat groenvoorzieningen ter plaatse van de Vosseweide zullen worden gerealiseerd.

12.1. De Afdeling stelt vast dat zowel op gronden met de bestemming "Wonen", "Groen" als "Verkeer" groenvoorzieningen zijn toegestaan. Een globale bestemmingsregeling is gelet op de gewenste flexibiliteit bij de uitvoering van het plan niet ongebruikelijk. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de planregeling voor groenvoorzieningen in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld.

Dat na realisatie van het aantal woningen dat het plan maximaal toelaat ruimte resteert voor het realiseren van groenvoorzieningen blijkt uit de stedenbouwkundige impressie op pagina 6 van de plantoelichting en uit het beeldkwaliteitplan. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen grond om eraan te twijfelen dat voldoende ruimte resteert voor groenvoorzieningen.

De betogen falen.

12.2. Op de gronden met de bestemming "Verkeer" aan de zijde van de Vosseweide zijn groenvoorzieningen toegestaan. In geschil is of de raad in het plan had moeten waarborgen dat deze voorzieningen zullen worden gerealiseerd. De raad achtte een voorwaardelijke verplichting niet noodzakelijk aan de zijde van de Vosseweide, nu die woningen, anders dan die aan de Bisamweide en Buitenweide, niet met de zijgevel naar de bestaande woningen aan de Vosseweide gericht zullen zijn. De Afdeling stelt vast dat uit de aanduiding "gevellijn" ter plaatse van de gronden met de bestemming "Wonen" aan de zijde van de Bisamweide, in samenhang met artikel 5, lid 5.2.2, aanhef en onder k, van de planregels, volgt dat op de Bisamweide uitsluitend zijgevels mogen worden georiënteerd, waardoor de woningen niet met de zijgevel naar de Vosseweide gericht kunnen zijn. Onder deze omstandigheden heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting die inhoudt dat groenvoorzieningen moeten worden aangelegd en in stand gehouden voordat tot realisatie van de woningen kan worden overgegaan. Het betoog faalt.

Wijzigingsbevoegdheden

13. [appellant sub 2] en anderen richten zich tegen de wijzigingsbevoegdheid die aan de gronden met de bestemming "Groen" grenzend aan de Buitenweide is toegekend, omdat toepassing daarvan bijgebouwen tot op de grens van de openbare weg mogelijk maakt.

13.1. Op grond van artikel 3, lid 3.4, van de planregels kunnen de gronden met de bestemming "Groen" die grenzen aan de Bisamweide en de Buitenweide de bestemming "Wonen" krijgen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid onder de in dat artikellid gestelde voorwaarden. [appellant sub 2] en anderen hebben hun vrees dat de mogelijkheid ter plaatse van die gronden alsdan bijgebouwen te realiseren onaanvaardbare gevolgen heeft voor hun woon- en leefklimaat niet geconcretiseerd. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] en anderen. Het betoog faalt.

14. [appellant sub 1] en anderen vrezen dat na toepassing van een van de bevoegdheden uit het plan voor het wijzigen van de grenzen van de vlakken met de bestemming "Wonen" aan de zijde van de Vosseweide te weinig ruimte resteert voor het realiseren van groenvoorzieningen en parkeerplaatsen in de Vosseweide.

14.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.4, van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Verkeer" te wijzigen in de bestemming "Wonen". Het toevoegen van een bouwvlak is niet toegestaan. De wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de verkeersveiligheid;

b. de inrichting van de openbare ruimte;

c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

Ingevolge artikel 10, lid 10.1, zijn burgemeester en wethouders bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;

b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;

c. de overschrijdingen als bedoeld in sub a en b mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

14.2. Op grond van even vermelde wijzigingsbevoegdheden kan aan de gronden met de bestemming "Verkeer" die aan de Vosseweide grenzen de bestemming "Wonen" worden toegekend. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden kan derhalve worden gewaarborgd dat voldoende ruimte resteert voor groen- en parkeervoorzieningen in de Vosseweide, mits dat noodzakelijk wordt geacht ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de inrichting van de openbare ruimte, een samenhangend straatbeeld en de verkeersveiligheid. Groenvoorzieningen maken immers deel uit van de inrichting van de openbare ruimte en het straatbeeld en voldoende parkeerplaatsen dragen bij aan de verkeersveiligheid en het straatbeeld. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het waarborgen van voldoende groen- en parkeervoorzieningen verdisconteerd is in de in artikel 4, lid 4.4, en artikel 10, lid 10.1, van de planregels genoemde voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheden. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de wijzigingsbevoegdheden niet in redelijkheid in het plan konden worden opgenomen. Het betoog faalt.

Stedenbouwkundige opzet

15. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de hoge bebouwingsdichtheid die het plan mogelijk maakt niet aansluit bij het karakter en de stedenbouwkundige opzet van de bestaande wijk "De Bunders". Omdat het plan voorziet in de bouw van maximaal 97 woningen op een perceel van ongeveer 3,5 hectare, is de bebouwingsdichtheid 28 woningen per hectare, tegenover 17,3 woningen per hectare in de bestaande wijk.

15.1. Niet in geschil is dat de bebouwingsdichtheid in het plangebied afwijkt van de bebouwingsdichtheid in de wijk "De Bunders" als geheel. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat de in het plan voorziene dichtheid ruimtelijk bezien aanvaardbaar is, niet onredelijk. De raad heeft in dit verband van belang mogen achten dat de toegestane bebouwingsdichtheid aansluit bij deelgebied "De Weides", het meest nabijgelegen deel van de bestaande woonwijk. Het betoog faalt.

Zienswijze

16. [appellant sub 1] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

17. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling gelet op hetgeen is overwogen onder 4.4.2, 4.5.2, 5.2 en 6.2 aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a en b van het Bro, artikel 4.3, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2014 en artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

18. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep van [appellant sub 1] en anderen ongegrond.

Proceskosten

20. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en anderen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Veghel van 4 september 2014, kenmerk 53.693, waarbij het bestemmingsplan "Afronding Bunderse Hoek" gewijzigd is vastgesteld;

III. draagt de raad van de gemeente Veghel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het in II. vermelde onderdeel wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Veghel tot vergoeding van de bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.020,04 (zegge: duizendtwintig euro en vier cent), waarvan een bedrag van € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Veghel aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Gerkema
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015

545-780.