Uitspraak 201906071/1/R3


Volledige tekst

201906071/1/R3.
Datum uitspraak: 10 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Oegstgeest,

2.       [appellant sub 2], wonend te Oegstgeest,

3.       [appellant sub 3], wonend te Oegstgeest,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Oegstgeest,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

Bij besluit van 25 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "herstelbesluit 1e herziening bestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas" (hierna ook wel genoemd: het herstelbesluit) vastgesteld.

Tegen dit herstelbesluit is van rechtswege een beroep ontstaan van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3]. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben aangegeven zich niet met het herstelbesluit te kunnen verenigen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 18 december 2020, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J. de Vet, [appellant sub 2], [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, bijgestaan door ing. P.J. Vos en ir. A.E.M. van de Reijt, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant sub 1] en [appellant sub 3] wonen in het plangebied aan de Oude Vaartweg, respectievelijk op huisnummer [nummer locatie A] en [nummer locatie B], te Oegstgeest, op een afstand van ongeveer 200 à 300 m van het gedeelte van het gebied de Klinkenbergerplas waar hun beroepen op zien. [appellant sub 2] woont aan de [locatie C], op een afstand van ongeveer 145 m van bedoeld gedeelte van het gebied. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen geluidhinder en parkeeroverlast vanwege de horecavoorziening die het bestemmingsplan op dit gedeelte van het gebied de Klinkenbergerplas mogelijk maakt. [appellant sub 3] vreest dat het plan een horecagelegenheid van dusdanige omvang toestaat, dat deze voor geluid- en verkeeroverlast zal zorgen.

Het bestemmingplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas" en het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas"

2.       Bij uitspraak van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:273, heeft de Afdeling het besluit van de raad van Oegstgeest van 26 oktober 2017, waarbij het bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas" is vastgesteld, gedeeltelijk vernietigd. Het bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas" voorzag in een actualisering van het juridisch-planologisch kader voor dezelfde gronden als het in deze zaak bestreden bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas". Binnen het plangebied ligt het gebied de Klinkenbergerplas, met in het noorden een kleine plas en ten zuiden een grote plas. Het bestemmingsplan maakte een horecabedrijf mogelijk bij de grote plas en een evenemententerrein waar drie keer per jaar een evenement kon worden gehouden.

[appellant sub 1] heeft destijds beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergplas", omdat ze zich niet kon vinden in de met het plan geboden verzwaarde horecamogelijkheden en het mogelijk maken van een evenemententerrein. [appellant sub 1] achtte deze gebruiksfuncties niet passend bij de omgeving en vreesde daarvan geluid- en parkeeroverlast te zullen ondervinden. De Afdeling heeft haar beroep gegrond verklaard en het bestemmingsplan vernietigd voor zover dit betrekking had op de term "horeca" in artikel 10.1, onder b, van de planregels, alsmede artikel 10.1, onder d, van de planregels in samenhang met de Staat van horeca-activiteiten wat betreft het bepaalde over "horeca categorie 2", de aanduiding "evenemententerrein" op de verbeelding en artikel 10.1, onder c, in samenhang met artikel 10.4.1 van de planregels. De Afdeling heeft de raad in de uitspraak opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen.

3.       Ter uitvoering van die uitspraak heeft de raad voor het gehele gebied waarop het bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas" betrekking had het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" vastgesteld. Het bestemmingsplan heeft niet opnieuw in ontwerp ter inzage gelegen. Aan gronden ten noordwesten van de grote plas kent het bestemmingsplan nog steeds de bestemming "Recreatie", de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - intensieve dagrecreatie" en een bouwvlak toe. De aanduiding "evenemententerrein" op de verbeelding ter plaatse van het gebied de Klinkenbergerplas en het daarbij horende artikel 10.4.1 van de planregels zijn geschrapt. Daarnaast is artikel 10.1 van de planregels gewijzigd en is in artikel 1.53 een definitie opgenomen van het begrip "horecabedrijf 2".

4.       Tegen dit besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

Het bestemmingsplan "herstelbesluit 1e herziening bestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas"

5.       [appellant sub 1] heeft ook een verzoek ingediend om ten aanzien van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 2 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3297, heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit waarbij het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" is vastgesteld, geschorst.

6.       Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft de raad op 25 juni 2020 het bestemmingsplan "herstelbesluit 1e herziening bestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas" vastgesteld. De raad beoogt met het herstelbesluit de onderdelen te herstellen die aanleiding gaven tot schorsing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas".

7.       Bij het herstelbesluit heeft de raad het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" gewijzigd vastgesteld. Het herstelbesluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Tegen dit herstelbesluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 3] gronden naar voren gebracht.

Procedureel

Ontvankelijkheid beroepen

8.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" niet de juiste procedure heeft gevolgd. De raad heeft ten onrechte geen ontwerpplan ter inzage gelegd en daardoor ten onrechte geen gelegenheid geboden om zienswijzen in te dienen. [appellant sub 1] voert daarbij aan dat de raad ten onrechte de desondanks door haar voorafgaand aan het raadsbesluit naar voren gebrachte zienswijze niet bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft betrokken.

8.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1215, onder 7.3.1), staat het het bevoegd gezag in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de gehele procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. De raad mocht er daarom in beginsel van afzien om opnieuw een ontwerp van het bestemmingsplan vast te stellen en de gelegenheid te bieden tot het inbrengen van zienswijzen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin het uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit, mede gelet op de aard en ernst van de gebreken die tot vernietiging hebben geleid en het verhandelde in die eerste procedure, niet passend moet worden geoordeeld indien het bevoegd gezag ermee volstaat terug te vallen op de eerdere procedure en niet een nieuw ontwerpbesluit opstelt en ter inzage legt. De Afdeling zal allereerst beoordelen of in dit geval sprake is van dergelijke omstandigheden en daarna bezien welke gevolgen dit heeft voor de ontvankelijkheid van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3].

8.2.    De raad heeft met de vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" beoogd de gebreken in het oorspronkelijke bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas" te herstellen. De raad is daarbij teruggevallen op de procedure die aan het oorspronkelijke bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas" ten grondslag lag. Naar het oordeel van de Afdeling bieden de wijzigingen van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" ten opzichte van het oorspronkelijke bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas" geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een nieuw ontwerpbesluit had moeten opstellen en ter inzage had moeten leggen en daarmee opnieuw toepassing had moeten geven aan afdeling 3.4 van de Awb. De Afdeling betrekt hierbij dat de wijzigingen alleen maar betrekking hebben op het soort toegestane horecabedrijf en het weglaten van de aanduiding "evenemententerrein" en het schrappen van de daarmee verband houdende planregels.

8.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie de uitspraak van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3836, onder 4.3, geldt dat als na de vernietiging van een besluit door de bestuursrechter een nieuw besluit wordt genomen zonder dat daarbij toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, vanwege het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen niet kan worden aanvaard dat tegen het nieuwe besluit beroep wordt ingesteld door een belanghebbende die geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit. Dit is alleen anders als de belanghebbende door het nieuwe besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren of als door gewijzigde feiten of omstandigheden de belanghebbende in redelijkheid niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit.

8.4.    De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 1] beroep heeft ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het voorgaande bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas". Daarom kan zij in haar beroep tegen het nu bestreden bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" worden ontvangen. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben geen beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het voorgaande bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas". Dit betekent dat zij slechts ontvankelijk zijn in hun beroepen gericht tegen het nu bestreden bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" voor zover zij door het besluit tot vaststelling van dat bestemmingsplan in een nadeliger positie zijn komen te verkeren of als door gewijzigde feiten of omstandigheden hen in redelijkheid niet kan worden verweten dat zij geen beroep hebben ingesteld tegen het eerdere besluit.

Niet is gebleken dat [appellant sub 2] door het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" in een nadeligere situatie is komen te verkeren. De Afdeling weegt hier mee dat [appellant sub 2] in de buurt van de Klinkenbergerplas woont en met name vreest voor geluid-, parkeer- en verkeersoverlast van het horecabedrijf. Het voorgaande bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas" stond op deze gronden echter ook al een horecabedrijf toe. Van andere feiten of omstandigheden op grond waarvan [appellant sub 2] niet in redelijkheid kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit, is niet gebleken.

Op de zitting is vastgesteld dat [appellant sub 3] geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het voorgaande bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas", omdat hij toentertijd nog niet in het plangebied woonde en daarom destijds geen belang had om op te komen tegen het besluit. Naar het oordeel van de Afdeling kan hem dan ook niet in redelijkheid worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit.

8.5.    Uit het voorgaande volgt dat het beroep van [appellant sub 2] gericht tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" niet-ontvankelijk is en dat de daartegen gerichte beroepen van [appellant sub 1] en van [appellant sub 3] ontvankelijk zijn.

8.6.    De Afdeling merkt op dat niet-ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" niet automatisch de niet-ontvankelijkheid van het beroep van rechtswege tegen het herstelbesluit met zich meebrengt. De ontvankelijkheid daarvan moet afzonderlijk worden beoordeeld. Aangezien [appellant sub 2] geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas", is zijn van rechtswege ontstane beroep slechts ontvankelijk als hij door het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "herstelbesluit 1e herziening bestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas" in een nadeliger positie is komen te verkeren of als door gewijzigde feiten of omstandigheden hem in redelijkheid niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit.

8.7.    De Afdeling stelt vast dat de wijzigingen die het bestemmingsplan "herstelbesluit 1e herziening bestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas" bevat ten opzichte van het bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas" inhouden dat het horecabedrijf binnen de bestemming "Recreatie" slechts binnen het bouwvlak kan worden opgericht en dat de planregels met betrekking tot parkeren zijn verduidelijkt. Daarnaast heeft de raad bij de vaststelling van het herstelbesluit aan de hand van de parkeervraagberekening Klinkenbergerplas van 15 april 2020, opgesteld door Goudappel Coffeng, geconcludeerd dat de parkeerbehoefte 254 parkeerplaatsen bedraagt. Naar het oordeel van de Afdeling leiden deze wijzigingen er niet toe dat [appellant sub 2] in een nadeliger positie is komen te verkeren dan voorheen met het eerdere besluit het geval was. Ook van andere feiten of omstandigheden waardoor [appellant sub 2] in redelijkheid niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oudenhof en Klinkenbergerplas" is, zoals hiervoor onder 8.4 al is vastgesteld, niet gebleken.

Tussenconclusie

9.       Het beroep van [appellant sub 2] gericht tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" en het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 2] gericht tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "herstelbesluit 1e herziening bestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas" zijn niet-ontvankelijk. De Afdeling zal hierna de gronden van de wel ontvankelijke beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] gericht tegen zowel het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" als het bestemmingsplan "herstelbesluit 1e herziening bestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas" bespreken.

Beslistermijn overschreden

10.     [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" buiten de in de uitspraak van 30 januari 2019 gestelde termijn is vastgesteld. Op de zitting heeft [appellant sub 1] toegelicht dat de aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ten grondslag liggende rapporten hierdoor verouderd kunnen zijn, waardoor de raad volgens [appellant sub 1] niet langer had kunnen besluiten het bestemmingsplan vast te stellen.

10.1.  De Afdeling stelt vast dat de raad in de uitspraak van 30 januari 2019 de opdracht heeft gekregen binnen 16 weken na de verzending van die uitspraak een nieuw besluit te nemen. Deze termijn eindigde op 22 mei 2019. Het besluit is op 4 juli 2019 genomen. De gestelde termijn is dus inderdaad overschreden. Omdat de gestelde termijn geen fatale termijn is maar een termijn van orde, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad daarom niet meer bevoegd zou zijn het bestemmingsplan vast te stellen. Wat [appellant sub 1] aanvoert over de houdbaarheid van de rapporten, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat dit niet aan de bevoegdheid van de raad afdoet. Voor zover sprake zou zijn van door de latere besluitvorming verouderde gegevens gaat het om een aspect dat bij de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden aan de orde kan komen indien en voor zover daardoor geen sprake meer zou zijn van een deugdelijke feitelijke grondslag.

De betogen falen.

Inhoudelijk

Toetsingskader

11.     Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Natura 2000-gebieden

12.     [appellant sub 1] betoogt dat ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de gevolgen van het plan op aanwezige Natura 2000-gebieden.

12.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

12.2.  Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

12.3.  De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

12.4.  Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.52, volgt dat bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke verwevenheid kan worden aangenomen, onder meer rekening moet worden gehouden met de situering van de woning van de betrokkene, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van betrokkene en het natuurgebied, met wat aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, geheel of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied. Indien het Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de directe woonomgeving van betrokkene, is in beginsel sprake van verwevenheid als hiervoor bedoeld.

12.5.  In de omgeving van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Meijendel en Berkheide, Coepelduynen en Kennemerland-Zuid. Voor [appellant sub 1] is Meijendel en Berkheide het dichtstbijzijnde natuurgebied. Dit gebied ligt op ongeveer 5 km afstand van de woning van [appellant sub 1]. Gelet op deze afstand maakt dit Natura 2000-gebied geen deel uit van de woon- en leefomgeving van [appellant sub 1] en bestaat er geen verwevenheid tussen de belangen van [appellant sub 1]  bij het behoud van een goede kwaliteit van haar woon- en leefomgeving en de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat [appellant sub 1] zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op die norm kan beroepen. Omdat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

Horecabedrijf 2

13.     [appellant sub 1] stelt dat de omschrijving van het begrip "horecabedrijf 2" in artikel 1.53 van de planregels onduidelijk is. [appellant sub 1] brengt naar voren dat niet duidelijk is onder welke categorie de in de begripsomschrijving genoemde cafetaria’s, snackbars, fritures, discotheken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven moeten worden gebracht. Zij voert daarnaast aan dat niet duidelijk is wat onder "gezamenlijke oppervlakte" moet worden verstaan. Op de zitting heeft [appellant sub 1] toegelicht dat zij vreest dat de onduidelijkheid van de planregel tot gevolg heeft dat in de toekomst alsnog een discotheek wordt toegestaan die groter is dan 10 m², aangezien een discotheek van maximaal 10 m² niet reëel is.

13.1.  Artikel 1.53 van de planregels luidt:

"Horecabedrijf 2

een bedrijf vallend onder de horecasector, dat uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren/maaltijden t.b.v. gebruik ter plaatse zoals cafés, bars, bodega’s, restaurants, broodjeszaken, conditoreien, pannenkoekenrestaurants, lunchrooms, koffiecafé’s, ijssalons of een mengvorm daarvan. Cafetaria’s, snackbars, fritures, discotheken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven waarvan het gezamenlijke oppervlakte meer dan 10 m², vallen hierbuiten."

Artikel 10.1, aanhef en onder c, van de planregels luidt:

"De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

c. horeca overeenkomstig horecabedrijf 2;".

13.2.  In overweging 10.1 van de onder 5 genoemde uitspraak van 2 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat in de omschrijving van het begrip "horecabedrijf 2" voldoende duidelijk is geregeld dat cafetaria’s, snackbars, fritures, discotheken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven ter plaatse niet zijn toegestaan indien de oppervlakte van een dergelijk bedrijf, of van een bedrijf dat een mengvorm van de hier bedoelde bedrijven inhoudt, de oppervlakte van 10 m² te buiten gaat. De Afdeling sluit zich aan bij dit oordeel van de voorzieningenrechter. Dit betekent dat op grond van het bestemmingsplan een discotheek is toegestaan indien de oppervlakte van de discotheek niet groter is dan 10 m². Dat het niet voor de hand ligt om een discotheek met zo’n beperkte omvang te realiseren, doet hieraan niet af.

Het betoog faalt.

Omvang horecabedrijf

14.     [appellant sub 3] betoogt dat het op grond van de planregels niet duidelijk is welke oppervlakte precies geldt voor de in het plangebied toegestane horecagelegenheid. In artikel 10.2.2 van de planregels is weliswaar geregeld dat de oppervlakte van een horecavoorziening inclusief terrassen ten hoogste 750 m² bedraagt, maar het is niet duidelijk of hiermee de bruto vloer oppervlakte of de gebruiksoppervlakte wordt bedoeld. Artikel 2 van de planregels geeft hierover geen duidelijkheid, omdat lid 2.7 verwijst naar de bruto vloeroppervlakte, terwijl lid 2.8 verwijst naar vloeroppervlakte, wat moet worden gelezen als gebruiksoppervlakte. Daarbij wijst [appellant sub 3] erop dat indien de oppervlakte inderdaad geïnterpreteerd kan worden als bebouwde oppervlakte, dit betekent dat de horecagelegenheid van dusdanige omvang kan zijn dat deze voor geluid- en verkeersoverlast zal zorgen.

[appellant sub 1] voert aan dat de omvang van het horecabedrijf niet duidelijk is en vreest daardoor dat een groter horecabedrijf zal worden opgericht dan bij de vaststelling van het bestemmingsplan is voorzien.

14.1.  Artikel 10.1 van de planregels, voor zover hier van belang, luidt als volgt:

"De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

(…)

b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - intensieve dagrecreatie' intensieve dagrecreatie in de vorm van speelterreinen en stranden, met de daarbij behorende gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen, horeca overeenkomstig horecabedrijf 2, duiksport en educatieve doeleinden gericht op de recreatieve functie;

c. horeca overeenkomstig horecabedrijf 2;

(…)."

Artikel 10.2.2, aanhef en onder c, van de planregels luidt als volgt:

"Voor gebouwen de navolgende regels gelden:

c. de oppervlakte van een horecavoorziening inclusief terrassen ten hoogste 750 m² bedraagt."

Artikel 2 van de planregels luidt:

"Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

(…)

2.7 De (bruto vloer)oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 De vloeroppervlakken van een gebouw

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580."

14.2.  Anders dan [appellant sub 3] en [appellant sub 1] ziet de Afdeling de door hen gestelde onduidelijkheid niet. Met de raad is de Afdeling van oordeel dat op grond van de planregels het in het plangebied toegestane horecabedrijf inclusief terrassen maximaal een oppervlakte mag hebben van 750 m².

De betogen falen.

14.3.  Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] over de omvang van het horecabedrijf, overweegt de Afdeling dat de voorzieningenrechter in overweging 10.2 van de onder 5 genoemde uitspraak van 2 oktober 2019 heeft overwogen dat op grond van het bestemmingsplan "horeca overeenkomstig horecabedrijf 2" op alle gronden met de bestemming "Recreatie" is toegestaan. De raad heeft echter op de zitting bij de voorzieningenrechter naar voren gebracht dat hij heeft beoogd een horecavoorziening uitsluitend toe te staan ter plaatse van het op de verbeelding op de gronden met de bestemming "Recreatie" aangegeven bouwvlak. Aangezien de raad in de planregels in dit opzicht niet heeft geregeld wat hij heeft beoogd te regelen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" in strijd met artikel 3:2 van de Awb in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

14.4.  De raad heeft dit gebrek in het bestreden besluit getracht te herstellen in het bestemmingsplan "herstelbesluit 1e herziening bestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas". De raad heeft hiervoor artikel 10.1 van de planregels gewijzigd. Artikel 10.1 van de planregels van het herstelbesluit luidt als volgt:

"De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

(…)

b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - intensieve dagrecreatie' intensieve dagrecreatie in de vorm van speelterreinen en stranden, met de daarbij behorende gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen, duiksport en educatieve doeleinden gericht op de recreatieve functie;

c. horeca overeenkomstig horecabedrijf 2 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - horecabedrijf 2';

(…)."

Daarbij heeft de raad op de verbeelding de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - horecabedrijf 2" toegekend aan het bouwvlak binnen de bestemming "Recreatie".

14.5.  De raad heeft geregeld dat een horecavoorziening slechts is toegestaan ter plaatse van het op de verbeelding aangeven bouwvlak. Tegen deze nadere regeling hebben [appellant sub 3] en [appellant sub 1] geen concrete bezwaren naar voren gebracht. Voor zover [appellant sub 1] op de zitting heeft aangevoerd dat er een aanvraag voor een omgevingsvergunning ligt voor een horecabedrijf met een grotere omvang dan 750 m², merkt de Afdeling op dat een dergelijke aanvraag, wat daar ook van zij, niet kan leiden tot het oordeel dat de regeling die de raad nu heeft vastgesteld onredelijk is. De Afdeling merkt hierbij op dat een aanvraag om omgevingsvergunning een afzonderlijke procedure kent in het kader waarvan wordt getoetst aan deze nadere regeling in het bestemmingsplan.

De betogen falen.

Staat van horeca-activiteiten

15.     [appellant sub 1] betoogt dat de raad het bestemmingsplan in strijd met de rechtszekerheid heeft vastgesteld, omdat een van de bijlagen bij het bestemmingsplan de "Staat van horeca-activiteiten" is, terwijl omschrijvingen van verschillende horecacategorieën al in de planregels zijn opgenomen. Daarbij merkt zij op dat als op de website ruimtelijkeplannen.nl op de link "Staat van horeca-activiteiten" in de bijlagen bij de planregels wordt geklikt, niet de "Staat van horeca-activiteiten" maar de "Staat van bedrijfsactiviteiten" verschijnt.

15.1.  De voorzieningenrechter heeft in overweging 11.1 van de onder 5 genoemde uitspraak van 2 oktober 2019 vastgesteld dat in de planregels niet wordt verwezen naar een "Staat van horeca-activiteiten" en dat geen "Staat van horeca-activiteiten" als bijlage bij de planregels is gevoegd. De "Staat van horeca-activiteiten" komt alleen voor in de opsomming van de bijlagen bij de planregels. De Afdeling sluit zich aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter dat dit een kennelijke verschrijving betreft en daarom geen grond geeft voor het oordeel dat het besluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld op dit punt in strijd met de rechtszekerheid is genomen.

Het betoog faalt.

Geluid- en parkeeroverlast

16.     [appellant sub 1] voert aan dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld, omdat akoestisch- en parkeeronderzoek ontbreekt. Bovendien heeft de raad daardoor niet voldaan aan de opdracht die de Afdeling in de onder 2 genoemde uitspraak van 30 januari 2019 aan de raad heeft gegeven.

Ten aanzien van de geluidoverlast merkt [appellant sub 1] op dat op grond van het bestemmingsplan niet is uitgesloten dat horeca-activiteiten in de avonduren en de nacht plaatsvinden. De raad heeft volgens haar ten onrechte niet onderzocht wat de geluidbelasting is van een dergelijk horecabedrijf en wat de effecten daarvan zijn in de naburige omgeving. Dit terwijl het geluid ver draagt over water. Er dient voor de beoordeling van geluidhinder verder te worden gekeken dan slechts naar de geluidnormen die in het Activiteitenbesluit milieubeheer voor een horecavoorziening zijn opgenomen. Daarbij komt dat een horecabedrijf van een dergelijke omvang niet past binnen de uitgangspunten van de Klinkenbergerplas, te weten rust, ruimte en natuurbeleving, aldus [appellant sub 1].

Ten aanzien van de parkeeroverlast stelt [appellant sub 1] dat niet duidelijk is of in het bestemmingsplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. In artikel 30 van de planregels is weliswaar opgenomen dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn, maar uit dit artikel blijkt niet op basis waarvan dit zal worden beoordeeld. Er is geen dynamische verwijzing naar het parkeerbeleid opgenomen. [appellant sub 1] benadrukt dat zij in de bestaande situatie, waarin feitelijk nog geen horecagelegenheid aanwezig is, al parkeerhinder ondervindt. Dat maakt het des te onbegrijpelijker dat een onderzoek naar de parkeerbehoefte ontbreekt.

16.1.  Zoals de voorzieningenrechter ook al in overweging 12.1 van de onder 5 genoemde uitspraak van 2 oktober 2019 heeft overwogen, heeft de Afdeling de raad in haar uitspraak van 30 januari 2019 niet opgedragen alsnog geluid- en parkeeronderzoek te verrichten.

16.2.  Met betrekking tot het aspect geluid heeft de voorzieningenrechter in overweging 12.7 van zijn genoemde uitspraak geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen onaanvaardbare geluidhinder is te verwachten van het horecabedrijf en dat de raad daarom in redelijkheid heeft kunnen afzien van geluidonderzoek. De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat het nu voorliggende bestemmingsplan, anders dan het plan "Oudenhof en Klinkenbergerplas", geen verzwaring inhoudt van de toegestane horeca-activiteiten ten opzichte van het eerdere bestemmingsplan "De Morsebel en Klinkenbergerplas". Daarnaast is opgemerkt dat het merendeel van de toegestane horeca-activiteiten is gericht op gebruik overdag of in de avonduren. De voorzieningenrechter heeft tevens in aanmerking genomen dat de woning van [appellant sub 1] zich op een afstand van ongeveer 200 m van het gebied van de Klinkenbergerplas bevindt, waar een horecavoorziening is toegelaten en dat daartussen geen water maar wel andere bebouwing evenals de provinciale weg N444 zijn gelegen. De Afdeling sluit zich bij dit oordeel van de voorzieningenrechter aan.

Het betoog faalt.

16.3.  Artikel 25.1, onder e, van de planregels luidt:

"Voor het bouwen gelden de volgende regels:

bij het bouwen van gebouwen dient te worden voldaan aan de in de bijlagen bij de regels bijlage 3 genoemde parkeernormen, met dien verstande dat de parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel dienen te worden gerealiseerd."

Artikel 30.1, onder b, van de planregels luidt als volgt:

"Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;"

16.4.  De Afdeling stelt vast dat op grond van de planregels bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen zowel moet worden voldaan aan artikel 30.1, onder b, als aan artikel 25.1, onder e, van de planregels. Deze regels verschillen echter van elkaar. Op grond van artikel 25.1, onder e, moet worden getoetst aan de beleidsregels die als bijlage bij de planregels zijn opgenomen en is aanvullend het vereiste opgenomen dat de parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel moeten worden gerealiseerd. Artikel 30.1, onder b, bevat een zogenoemde dynamische verwijzing naar beleidsregels. Dat kan ertoe leiden dat in dat kader andere beleidsregels relevant worden dan in het kader van artikel 25.1, onder e, van de planregels. De Afdeling sluit zich wat betreft deze beroepsgrond van [appellant sub 1] aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter in overweging 12.5 van de onder 5 genoemde uitspraak van 2 oktober 2019 dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zich in zoverre niet verdraagt met het beginsel van de rechtszekerheid.

Het betoog slaagt.

16.5.    In het bestemmingsplan "herstelbesluit 1e herziening bestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas" heeft de raad artikel 25.1, onder e, van de planregels verwijderd. Daarnaast heeft de raad artikel 26.1, onder a, en artikel 30.1, onder b en d, van de planregels als volgt aangepast:

Artikel 26.1, onder a, van de planregels, luidt:

"het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van wonen binnen de bestemming ‘Wonen’ is uitsluitend toegestaan indien is voorzien in ten minste 1,8 parkeerplaatsen per woning, waarbij een garage bij een woning als 0,5 parkeerplaats wordt beschouwd. Wanneer na vaststelling van voorliggend plan nieuwe beleidsregels voor parkeren worden vastgesteld wordt op basis van deze beleidsregels bepaald of er bij woningen sprake is van voldoende parkeergelegenheid."

Artikel 30.1, onder b en d, van de planregels luidt als volgt:

"b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Wanneer er op enig moment geen sprake is van geldende beleidsregels wordt dit bepaald op basis van de parkeernormen van de meest recente CROW publicatie (thans publicatie 381).

d. Het bepaalde in artikel 30 lid 1 is niet van toepassing ten behoeve van wonen binnen de bestemming 'Wonen'."

16.6.  In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat deze regeling rechtsonzeker is. Uit de planregels volgt nu dat bij een omgevingsvergunning aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels moet worden bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid, en dat wanneer er op enig moment geen sprake is van geldende beleidsregels dit wordt bepaald op basis van de parkeernormen van de meest recente CROW publicatie (thans publicatie 381), tenzij het gaat om ontwikkelingen binnen de bestemming "Wonen". In dat geval moet worden getoetst aan artikel 26.1, onder a, van de planregels.

16.7.  Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat de raad ten onrechte geen parkeeronderzoek heeft verricht en dat onduidelijk is wat de parkeerbehoefte is en wat de mogelijke gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving zijn, sluit de Afdeling zich aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter in overweging 12.6 van de onder 5 genoemde uitspraak van 2 oktober 2019. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het plan wat betreft het aspect parkeren in strijd met artikel 3:46 van de Awb onvoldoende is gemotiveerd, omdat uit het bestemmingsplan, noch uit de toelichting kan worden afgeleid wat de bij de horecavoorziening behorende parkeerbehoefte is en of daarin kan worden voorzien zonder dat dit tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de omgeving leidt.

Het betoog slaagt.

16.8.  Ter reparatie hiervan heeft de raad bij het bestemmingsplan "herstelbesluit 1e herziening bestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas" als bijlage gevoegd de Parkeervraagberekening Klinkenbergerplas Goudappel Coffeng van 15 april 2020 (hierna: de Parkeervraagberekening). Daarin staat dat voor de in het plangebied voorziene ontwikkeling maximaal 254 parkeerplaatsen nodig zijn. Met de beoogde te realiseren 256 parkeerplaatsen is er volgens de raad voldoende parkeeraanbod om de maximale parkeervraag van de verschillende toegestane functies op te vangen.

Uit de Parkeervraagberekening blijkt dat Goudappel Coffeng de parkeerkencijfers heeft berekend door de omvang van iedere functie uit de maximale planologische invulling, namelijk de functies horeca, recreatiegebied en educatieve doeleinden, te vermenigvuldigen met de bijbehorende parkeernorm volgens de CROW-publicatie 381. Goudappel Coffeng is hierbij uitgegaan van de invulling van de functie die de hoogste parkeernorm kent. Voor de functie recreatiegebied heeft Goudappel Coffeng aansluiting gezocht bij een vergelijkbare parkeernorm uit de Nota Parkeernormen gemeente Doetinchem. Vervolgens heeft Goudappel Coffeng aan de hand van de CROW-publicatie 381 aanwezigheidspercentages voor de functie horeca en de functie duikschool vastgesteld. Voor het recreatiegebied zijn de aanwezigheidspercentages gebaseerd op de aanwezigheid van bezoek in het recreatiegebied, zoals dit blijkt uit de bezettingscijfers van Google Maps. Aan de hand van de aanwezigheidspercentages en de parkeerkencijfers heeft Goudappel Coffeng vervolgens de parkeerbehoefte berekend.

16.9.  [appellant sub 3] stelt dat de nadere parkeervraagberekening reden tot zorg geeft, omdat er nu al tot in de straat wordt geparkeerd. Een horecabedrijf als voorzien zal deze parkeerdruk volgens hem alleen maar vergroten. [appellant sub 1] betoogt dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij de parkeervraagberekening. Zij heeft een tegenadvies opgesteld door "de Verkeersdeskundige" overgelegd. Deze deskundige stelt dat Goudappel Coffeng de berekening weliswaar volgens het boekje heeft uitgevoerd, maar dat Goudappel Coffeng bij de gehanteerde aanwezigheidspercentages volgens hem onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke karakteristieken van de locatie en de te ontwikkelen activiteiten. Was dat wel gebeurd, dan had dat geleid tot hogere aanwezigheidspercentages, aldus deze deskundige.

16.10. De Afdeling stelt vast dat in het door [appellant sub 1] overgelegde tegenadvies de door Goudappel Coffeng gehanteerde aanwezigheidspercentages wel worden betwist, maar dat die betwisting niet is gemotiveerd. Anders dan [appellant sub 3] en [appellant sub 1] ziet de Afdeling daarin dan ook onvoldoende reden voor het oordeel dat de raad zijn nadere standpunt niet op het advies van Goudappel Coffeng had mogen baseren bij zijn nadere standpunt. Het betoog van [appellant sub 1] dat uit de ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een horecabedrijf blijkt dat alsnog een tekort aan parkeerplaatsen zou ontstaan, doet daar niet aan af. Zoals de Afdeling ook al in overweging 14.5 heeft  overwogen, volgt de aanvraag om een omgevingsvergunning een afzonderlijke procedure. Een dergelijke aanvraag kan dan ook niet worden betrokken in een procedure gericht tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan.

De betogen falen.

Conclusie beroepen [appellant sub 3] en [appellant sub 1]

17.     Het beroep van [appellant sub 3] gericht tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" is ongegrond.

17.1.  Gelet op wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas", voor zover de horecavoorziening ook buiten het bouwvlak werd toegestaan, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

17.2.  Gelet op wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd ten aanzien van de planregels over parkeren ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas", voor zover het de artikelen 25.1, onder e, en 30.1, onder b, van de planregels betreft, is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

17.3.  Gelet op wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd over het ontbreken van parkeeronderzoek en het ontbreken van inzicht in de parkeerbehoefte en de gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

17.4.  Het beroep van [appellant sub 1] gericht tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" is in zoverre gegrond.

18.     De van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] gericht tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "herstelbesluit 1e herziening bestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas", waarbij de raad voormelde gebreken in het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" heeft hersteld, zijn ongegrond.

19.     Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" te vernietigen wat betreft de artikelen 10.1, onder b en c, 25.1, onder e, en 30.1, onder b, van de planregels. Dit betekent dat voor het plangebied de planregels zijn komen te luiden zoals tezamen met het herstelbesluit is beoogd door de raad.

20.     De raad wordt ten aanzien van [appellant sub 1] op de hierna vermelde wijze tot vergoeding van de proceskosten veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 2], gericht tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas", niet-ontvankelijk;

II.       verklaart het beroep van [appellant sub 3], gericht tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas", ongegrond;

III.      verklaart het beroep van [appellant sub 1], gericht tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas", gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oegstgeest van 11 juli 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas" voor zover het betreft de artikelen 10.1, onder b en c, 25.1, onder e, en 30.1, onder b, van de planregels;

V.      verklaart het beroep van [appellant sub 2] gericht tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "herstelbesluit 1e herziening bestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas", niet-ontvankelijk;

VI.     verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 1], gericht tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "herstelbesluit 1e herziening bestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas", ongegrond;

VII.     veroordeelt de raad van de gemeente Oegstgeest tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizend achtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat de raad van de gemeente Oegstgeest aan [appellant sub 1] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2021

159-952.