Uitspraak 202005985/1/R2


Volledige tekst

202005985/1/R2.
Datum uitspraak: 9 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

De Vereniging van Eigenaars Résidence de Karpen en anderen (hierna: de vereniging en anderen), gevestigd te Eindhoven,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Eindhoven,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring (IJzeren Man)" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de vereniging en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De vereniging en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

[initiatiefnemers], de initiatiefnemers, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2022, waar de vereniging en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, en mr. M. Brüll, advocaat te Helmond, vergezeld door [gemachtigden] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C. van Vliet, mr. D. van Hoof-Pijnenburg en H. Wensing, zijn verschenen. Voorts zijn de initiatiefnemers ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in het noordoostelijke deel van Eindhoven, bij het bestaande natuurzwembad "De IJzeren Man" (hierna: het natuurbad) en de bestaande horecagelegenheid aan de Javalaan 149, in een ruimere regeling voor horeca, een regeling voor evenementen en nieuwe bebouwing. Het plangebied wordt begrensd door de Javalaan, Eisenhouwerlaan en Insulindelaan. Er mogen op grond van het plan maximaal twee gebouwen ten behoeve van horeca worden opgericht, namelijk één ter plaatse van het bouwvlak met een maximum bebouwd oppervlak van 600 m2 en een maximum bouwhoogte van 8,5 meter en één ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding-1" met een maximum bebouwd oppervlak van 400 m² en een maximum bouwhoogte van 5 meter. Daarnaast mag op grond van het plan één gebouw voor opslag en één bedrijfswoning worden opgericht. Tevens is een nieuw terras toegestaan binnen de aanduiding "terras" met een maximum oppervlakte van 600 m2. Het natuurbad is in het plan bestemd als zwemwater en voor recreatieve doeleinden.

2.       De vereniging en anderen betreffen de Vereniging van Eigenaars Résidence de Karpen en de bewoners van dat appartementengebouw (hierna: het appartementengebouw), wonende aan de Javalaan [huisnummers]. Het appartementengebouw ligt ten oosten van het plangebied, op een afstand van ongeveer 30 meter van de plangrens. Verder is het beroepschrift ingediend door [bewoners A], [bewoners B] en [bewoners C]. Zij wonen aan de Johan de Wittlaan [huisnummers] te Eindhoven, een zijstraat van de Javalaan, op een afstand van zo’n 100 tot 250 meter van het plangebied.

De initiatiefnemers exploiteren het natuurbad en de bestaande horecagelegenheid bij De IJzeren Man.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

3.1.    De relevante planregels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Planregels

4.       De vereniging en anderen betogen dat in de planregels ten onrechte geen gebruiksregels zijn opgenomen waarin een onlosmakelijke verbondenheid van de horeca en zaalverhuur aan de exploitatie van het natuurbad is vastgelegd. Daarom kunnen er horeca-inrichtingen worden geëxploiteerd die niet aan de exploitatie van het natuurbad verbonden zijn.

Zij betogen verder dat het plan ten onrechte de realisering van een groot en omvangrijk partycentrum mogelijk maakt. De definitie van "zaalverhuur" maakt zware vormen van horeca mogelijk. Verder stellen zij dat een feest met 200 personen met livemuziek al snel een dancing- of discotheekachtig karakter zal krijgen. Het feit dat er "besloten feest" staat, maakt dit niet anders, omdat de planregels niet definiëren wat onder besloten feesten wordt verstaan. Artikel 3.1 aanhef, onder b, en artikel 1.103 van de planregels zijn bovendien met elkaar in strijd omdat de definitie van zaalverhuur in artikel 1.103 ruimere gebruiksmogelijkheden geeft dan hetgeen artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels mogelijk maakt.

Zij betogen ten slotte dat in artikel 3.1 van de planregels een regeling is opgenomen voor het nieuwe terras maar ten onrechte ontbreekt een regeling voor het bestaande terras dat wordt voortgezet en daarmee is de regeling rechtsonzeker. Dit klemt te meer omdat er ook geen duidelijkheid bestaat over de omvang van dat terras. De raad stelt dat de omvang ongeveer 308 m2 is, maar de vereniging en anderen stellen dat dit aanzienlijk groter is.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat op grond van de planregeling één horecabedrijf mogelijk is en dat sprake is van een onlosmakelijke verbondenheid van de horeca en zaalverhuur. De zaalverhuur is aan te merken als activiteit behorende bij het toegestane horecabedrijf. Dat in de planregels niet is geregeld dat de horeca en zaalverhuur aan de exploitatie van het natuurbad moeten zijn verbonden, houdt volgens de raad verband met het feit dat de horeca en zaalverhuur het gehele jaar geopend zullen zijn terwijl het natuurbad seizoensgebonden is. Indien horeca en de exploitatie van het natuurbad onlosmakelijk met elkaar verbonden zouden zijn in de planregels, zou de horeca niet het gehele jaar geopend kunnen zijn. Het plan maakt geen partycentrum mogelijk en zaalverhuur en besloten feesten zijn alleen toegestaan binnen de mogelijkheden die zijn opgenomen in artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels. Dit betekent dat het moet gaan om de hier vermelde categorie 1a en 1b bedrijven, aldus de raad.

4.2.    Aan de betrokken gronden is onder meer de bestemming "Gemengd" toegekend. Ingevolge artikel 3.1, aanhef eon onder b, van de planregels is op gronden met deze bestemming één horecabedrijf, behorende tot maximaal categorie 1a en 1b zoals genoemd in de Lijst van horeca-activiteiten (bijlage 4 bij de planregels), en binnen deze categorieën zaalverhuur tot maximaal 200 personen toegelaten. Ingevolge bijlage 4 heeft categorie 1a betrekking op horecabedrijven zoals een snackbar, lunchroom, ijssalons, pannenkoekenhuis of crêperie en heeft categorie 1b betrekking op restaurants.

4.3.    In artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels is bepaald welke horeca-activiteiten ter plaatse zijn toegestaan.

In de gebruiksregels is niet geregeld dat de horeca met zaalverhuur aan de exploitatie van het natuurbad moet zijn verbonden. De Afdeling is van oordeel dat de raad deugdelijk heeft gemotiveerd waarom daarvan is afgezien en acht het ontbreken van die verbondenheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

4.4.    De Afdeling ziet geen aanknopingspunten dat het plan in strijd met de goede ruimtelijke ordening een groot en omvangrijk partycentrum mogelijk maakt door de mogelijkheid tot zaalverhuur en het ontbreken van een definitie voor een besloten feest.    Onder "zaalverhuur" wordt ingevolge artikel 1.103 van de planregels verstaan: "een horecabedrijf dat voorziet in zaalverhuur voor besloten feesten, al dan niet met muziek, verstrekking van (alcoholhoudende) drank en etenswaren. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan discotheken." De definitie van zaalverhuur en daarbinnen de mogelijkheid van besloten feesten geeft geen op zichzelf staande gebruiksrechten, maar is beperkt tot wat in artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels is toegestaan.

In het plan is niet omschreven wat moet worden verstaan onder "besloten feest". In dergelijke gevallen dient, als de plansystematiek en plantoelichting ook geen aanknopingspunten bieden voor de uitleg, aansluiting te worden gezocht bij de betekenis in het algemeen spraakgebruik zoals omschreven in het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal. Daarin is "besloten" omschreven als "beperkt toegankelijk". Verder is daarin "feest" omschreven als "(plechtige) viering van een belangrijke gebeurtenis of gedenkdag" en "vrolijke bijeenkomst ter viering van een heuglijk feit". Zoals de raad heeft toegelicht is in de planregels bijvoorbeeld gebruik voor zaalverhuur dat is verbonden aan een restaurant ten behoeve van viering van een belangrijke gebeurtenis in besloten kring mogelijk gemaakt, maar geen partycentrum.

Gelet op het voorgaande volgt de Afdeling niet het betoog dat de definitie van zaalverhuur in artikel 1.103 ruimere gebruiksmogelijkheden geeft dan artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels. Van de gestelde strijdigheid tussen die bepalingen is geen sprake.

De betogen slagen in zoverre niet.

4.5.    De Afdeling stelt vast dat in artikel 3.1, aanhef en onder c, van de planregels de voor "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor terrassen met dien verstande dat bestaande terrassen zijn toegelaten en dat nieuwe terrassen uitsluitend zijn toegestaan binnen de aanduiding "terras" met een maximum oppervlakte van 600 m2. Het plan regelt voor bestaande terrassen, anders dan voor de nieuwe, niet de locatie en de omvang waar deze zijn toegelaten. Dat is wel nodig omdat de oppervlakte van de gronden waar de bestemming "Gemengd" aan is toegekend groot is, terwijl ook onduidelijkheid bestaat over de omvang van het (feitelijk) bestaande terras. De raad noemt een oppervlakte van ongeveer 308 m2 maar de vereniging en anderen stellen dat het terras een grotere oppervlakte heeft. De Afdeling acht de huidige planregel daarom rechtsonzeker. Deze maakt niet voldoende duidelijk op welke locatie en in welke omvang bestaande terrassen mogelijk zijn.

Het betoog slaagt.

Nut en noodzaak

5.       De vereniging en anderen betogen dat het uitbreiden van de horeca en het positief bestemmen van de evenementen niet noodzakelijk is. De noodzaak zou er in zijn gelegen dat het natuurbad ook in de toekomst rendabel kan worden geëxploiteerd. Zij stellen dat het natuurbad in de huidige vorm al jaren aanwezig is, waaruit blijkt dat het in de huidige vorm exploitabel is.

5.1.    De raad stelt dat het natuurbad voor de stad behouden moet blijven maar dat de gemeente niet in de kosten zal bijdragen. Het college heeft al in 2007 besloten dat het natuurbad budgetneutraal voor de stad behouden moet blijven en dat wordt meegewerkt aan een planwijziging om dat mogelijk te maken. Op 8 januari 2008 heeft de raad ingestemd met de "Ontwikkelingsvisie De Karpen" waarin de modernisering van het verouderde natuurbad, waaraan sinds 1976 geen noemenswaardige aanpassingen hebben plaatsgevonden, is meegenomen. De horecavoorzieningen en recreatieve voorzieningen worden gemoderniseerd, aangepast en uitgebreid. De gemeente zal geen financiële bijdrage leveren. De exploitatiekosten voor het beheer van het gebied en het zwemwater, die op jaarbasis ongeveer € 200.000 bedragen en oplopen, komen voor rekening van de initiatiefnemers. Om de noodzakelijke kosten voor de exploitatie en modernisering van het natuurbad te kunnen dragen zonder bijdrage van de gemeente, ook in de toekomst, zijn inkomsten uit horeca en evenementen noodzakelijk. Daarom is de regeling die uitbreiding van de horeca mogelijk maakt in het plan opgenomen en zijn de bestaande evenementen, die al jaren plaatsvinden met een omgevingsvergunning voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan, positief bestemd. Zo bestaat er ook in de toekomst planologische zekerheid dat de evenementen in het plangebied kunnen plaatsvinden.

5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met deze motivering de noodzaak voor uitbreiding van de horeca ter plaatse met als doel om zonder bijdrage van de gemeente het plangebied rendabel te kunnen exploiteren en daarmee de noodzaak van het plan inzichtelijk gemaakt.

Het betoog slaagt niet.

Plangrensbezwaar

6.       De vereniging en anderen betogen dat de raad geen postzegelplan had mogen vaststellen voor het natuurbad omdat dit gebied deel uitmaakt van de naastgelegen woonwijk De Karpen. Door een postzegelplan vast te stellen wordt dit gebied volgens hen losgekoppeld van de woonwijk De Karpen en komt het geïsoleerd te liggen en wordt het solitair beoordeeld. Zij stellen dat als gevolg daarvan de aspecten van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woonwijk De Karpen, voor wat betreft geluid en verkeer, buiten beeld blijven.

6.1.    De Afdeling vat dit betoog op als een plangrensbezwaar. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De raad stelt dat het plan uitsluitend ziet op de gronden van het natuurbad omdat het voorziet in een juridisch-planologische regeling voor

het terrein van het natuurbad. De woonwijk De Karpen behoort daar niet toe. Ook is tussen het plangebied en de daaraan grenzende percelen van de woonwijk De Karpen niet een zodanige ruimtelijke samenhang dat deze in het plan hadden moeten worden opgenomen. In de plantoelichting en in het "Locatieprofiel Evenementen Stadspark de Karpen" is toegelicht en vastgelegd dat het terrein van het natuurbad De IJzeren Man onderdeel uitmaakt van het Stadspark de Karpen en niet van de woonwijk De Karpen. De gevolgen voor omwonenden van het plan zijn beoordeeld en meegenomen. Daarvoor is het niet noodzakelijk dat de gronden tot het plangebied behoren. Gelet op wat de vereniging en anderen hebben aangevoerd, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing een goede ruimtelijke ordening dient.

Het betoog slaagt niet.

Geluid

Horeca

7.       De vereniging en anderen betogen dat aan de in het plan voorziene horeca-activiteiten ten onrechte geen akoestisch onderzoek ten grondslag ligt waarin is onderzocht of de horeca kan voldoen aan de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit Milieubeheer. Dat is volgens hen relevant om te kunnen beoordelen welke invloed de horeca en de daarbij behorende voorzieningen op het gebied van geluid hebben op het woon- en leefklimaat.

7.1.    De raad stelt dat het niet nodig was om een akoestisch onderzoek te laten opstellen omdat ruimschoots aan de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) aanbevolen afstand tot een gevoelige functie wordt voldaan. De raad merkt op dat de uitgevoerde indicatieve geluidmetingen hebben bevestigd dat het geluidsniveau ter plaatse van het appartementengebouw 33 dB(A) is, wat ruim onder de maatgevende geluidnorm voor de avondperiode van 45 dB(A) is. De vereniging en anderen hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.

7.2.    Voor een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat ter plaatse van omliggende woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ook voor wat betreft geluid, wordt gegarandeerd.

7.3.    Uit de plantoelichting blijkt dat de raad met betrekking tot de op te treden hinder van de horeca ten gevolge van geluid aansluiting heeft gezocht bij de aanbevolen afstanden van de VNG-brochure. In die brochure wordt voor een restaurant, cafetaria, snackbar, ijssalon e.d. een richtafstand aanbevolen tot een gevoelige functie van 10 meter onder meer voor geluid, gemeten van de perceelsgrens van de horeca tot de gevel van een woning. Deze afstand geldt voor de omgevingstypen rustige woonwijk en rustig buitengebied waar hier sprake van is. De afstand van de grens van de gronden met de bestemming "Gemengd" waar de horeca-activiteiten kunnen worden ontplooid tot de gevel van het appartementengebouw bedraagt ruim 100 meter en voldoet dus ruimschoots aan de aanbevolen afstand.

7.4.    De raad heeft zich onder verwijzing naar de VNG-brochure op het standpunt mogen stellen dat bij de gekozen locaties voor de horeca sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het geluid bij de woningen in de omgeving. Nu ruimschoots aan de aanbevolen afstand wordt voldaan, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien verder akoestisch onderzoek te doen dan hij heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Evenementen

8.       De vereniging en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft onderzocht welke gevolgen realisatie van de evenementenbestemming heeft op het woon- en leefklimaat, zoals de geluidsbelasting, van de omwonenden. Zij stellen dat dit voor de vaststelling van het Locatieprofiel Evenementen niet is onderzocht en voor zover dit wel is gedaan, dit niet meer actueel is. Het akoestisch onderzoeksrapport van Peutz van 19 februari 2019 "De IJzeren Man te Eindhoven " (hierna: het rapport van Peutz), dat bij de toelichting bij het plan is gevoegd, gaat volgens hen niet uit van de actuele en maximale situatie van het plan. Verder voeren zij aan dat uit het door hen overgelegde akoestisch onderzoeksrapport van De Roever van 19 maart 2019 en de adviesmemo geluidsaspecten van De Roever van 26 maart 2019 volgt, dat niet voldaan kan worden aan de geluidgrenswaarden van de nota "Evenementen met een luidruchtig karakter" van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg van januari 1996 (hierna: de Nota Evenementen).

Daarnaast betogen zij dat ten onrechte geen akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar de geluidsbelasting bij en in hun woningen tijdens de op- en afbouwwerkzaamheden van evenementen.

De vereniging en anderen stellen dat de glazen gevels van het appartementengebouw aan de zijde van het plangebied minder geluidsisolerende waarde hebben dan gevels van steen of beton en dat de raad de geluidgrenswaarden binnen woningen die zijn opgenomen in de Nota Evenementen, namelijk in de dagperiode 35 dB(A), in de avondperiode 30 dB(A) en in de nachtperiode 25 dB(A) en die voor de basgeluiden (C-filter), had moeten opnemen in de planregels.

8.1.    De raad stelt dat hij de aanvaardbaarheid en de manier van borgen van evenementen in het plan uitvoerig heeft onderzocht, waarbij de belangen van de vereniging en anderen zijn betrokken. Voor de geluidsnormen is hij uitgegaan van de maximale geluidsbelasting voor evenementen van de Nota Evenementen. Rekening houdend met een gemiddelde gevelisolatie van woningen van 20-25 dB(A), conform het Bouwbesluit, mag volgens de Nota Evenementen de gevelbelasting maximaal 70-75 dB(A) zijn om een binnenniveau in de omliggende woningen te kunnen garanderen van maximaal 50 dB(A). De raad stelt dat hij op basis daarvan de maximale gevelbelasting van 70 dB(A) in de planregels heeft opgenomen en daarnaast de maximale gevelbelasting van 85 dB(C) om de toegestane hoeveelheid lage tonen van evenementen te begrenzen en te voorkomen dat te veel hinder van de laagste frequenties wordt ondervonden. Met die geborgde geluidsniveaus en de overige beperkingen die in de planregels aan evenementen zijn gesteld, is volgens de raad sprake van een aanvaardbaar geluidsklimaat voor de omwonenden. Hij wijst er verder op dat evenementenvergunningen worden verleend onder voorschriften en beperkingen voor het ten gehore brengen van muziek en/of omroepgeluid en dat in het geluidsplan is vermeld welke (geluid)overlast beperkende maatregelen worden genomen.

8.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2478, ligt het op de weg van de raad om te beoordelen of een bestemming die evenementen op een bepaalde locatie toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt acceptabel is. Ook dient de raad over het toegestane aantal evenementen per jaar, de soorten evenementen en de maximale bezoekersaantallen regels te stellen voor zover dit uit het oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid op een locatie van belang is. Deze beoordeling is een andere dan die op grond waarvan, in een concreet geval, voor een evenement al dan niet een vergunning wordt verleend.

8.3.    De voor "Gemengd" en "Natuur" aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor evenementen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.3.2 van de planregels. Op de voor "Natuur" aangewezen gronden zijn geen podia voor evenementen toegestaan.

De kortste afstand van de gevels van het appartementengebouw tot de gronden met de bestemming "Gemengd" bedraagt ongeveer 65 meter en tot de gronden met de bestemming "Natuur" ongeveer 40 meter. De kortste afstand van de dichtstbijgelegen woning aan de Johan de Wittlaan (nr. 32) tot gronden met de bestemming "Natuur" bedraagt ongeveer 130 meter en tot gronden met de bestemming "Gemengd" ongeveer 185 meter.

8.4.    Artikel 3.3.2 van de planregels bevat de regels voor evenementen. Op grond daarvan bedraagt het maximale aantal bezoekers 7.000 per evenement en zijn maximaal 5 evenementen per kalenderjaar toegelaten.

Bij evenementen mag de geluidsbelasting op grond van die bepaling niet meer bedragen dan 45 dB(A) en 59 dB(C) op de gevels van de dichtstbij gelegen woningen of andere geluidsgevoelige objecten. Deze evenementen mogen op grond van artikel 3.3.2 van de planregels maximaal 3 dagen duren. Bij maximaal 2 van de 5 evenementen mag de geluidsbelasting bij evenementen op grond van die bepaling niet meer bedragen dan 70 dB(A) en 85 dB(C) op de gevels van de dichtstbij gelegen woningen of andere geluidsgevoelige objecten. Op grond van artikel 3.3.2 van de planregels mogen die evenementen maximaal 1 dag duren.

8.5.    De Nota Evenementen biedt een handreiking aan gemeenten met criteria voor het houden van evenementen die gericht zijn op het zoveel mogelijk voorkomen of beperken van ernstige en onduldbare overlast, met de binnenruimten van de in de omgeving gelegen geluidsgevoelige objecten als uitgangspunt. De geluidsnormen van die nota zijn gericht op het waarborgen van de spraakverstaanbaarheid in de woning en het vermijden van slaapverstoring ‘s nachts. De Nota Evenementen bevat een tabel waarin de maximale gevelbelastingen zijn opgenomen om het gewenste binnenniveau in geluidsgevoelige objecten te kunnen garanderen. Rekening houdend met een gemiddelde gevelisolatie van 20 tot 25 dB(A) en een binnenniveau in woningen van maximaal 50 dB(A) overdag en ’s avonds kan volgens die tabel de maximale gevelbelasting 70 tot 75 dB(A) bedragen.

De gevelbelasting van maximaal 70 dB(A) die de planregels toestaan voor maximaal 2 evenementen per kalenderjaar sluit aan op die maximale gevelbelasting van de Nota Evenementen. De raad heeft opgemerkt dat hij daarnaast nog voor de begrenzing in de lage tonen de norm voor de maximale gevelbelasting van 85 dB(C) in de planregels heeft opgenomen. Het standpunt van de raad dat de planregels op dit punt niet hoeven te worden aangevuld of gecorrigeerd, kan worden gevolgd.

Volgens de Nota Evenementen kan bijzonder goede of slechte kwaliteit van de gevelisolatie of de geluids(on)gevoeligheid van de ruimten achter de bepalende gevels weliswaar aanleiding zijn om de waarden in voornoemde tabel met 5 à 10 dB(A) te verhogen of te verlagen. Er bestaat echter geen aanleiding voor het oordeel dat dit in dit geval had moeten gebeuren. Volgens het, door de vereniging en anderen overgelegde, akoestisch onderzoeksrapport van 19 maart 2019 van De Roever, hebben de glazen gevels van het appartementengebouw dubbel glas. Dat rapport en de adviesmemo geluidsaspecten van 26 maart 2019 van De Roever bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad van een lagere gevelisolatie van die gevels had moeten uitgaan dan de gemiddelde gevelisolatie van 20-25 dB(A) waarmee rekening is gehouden.

8.6.    In het rapport van Peutz is vermeld dat in opdracht van de IJzeren Man Eindhoven een onderzoek is verricht met betrekking tot de akoestische aspecten verbonden aan muziekevenementen op het terrein, waarbij de maximale situatie in beeld is gebracht. Peutz is uitgegaan van wat het Locatieprofiel Evenementen maximaal toelaat, namelijk 5 evenementen. Dat komt overeen met het maximaal toegestane aantal evenementen van het plan. Verder is Peutz uitgegaan van de maximale gevelbelasting bij woningen in de omgeving van 70 dB(A) en 85 dB(C). Dit komt overeen met de maximale gevelbelastingen die in artikel 3.3.2 van de planregels zijn opgenomen voor de twee toegestane meest geluidsbelastende evenementen. Het betoog dat niet is uitgegaan van de actuele en maximale situatie van het plan, wordt daarom niet gevolgd.

8.7.    Uit het rapport van Peutz volgt dat voor het onderzoek aansluiting is gezocht bij evenementen die nu reeds plaatsvinden. In het rapport is vermeld dat de muziekevenementen doorgaans meerdere podia hebben, die verspreid op het buitenterrein worden opgesteld. Peutz heeft drie varianten betrokken die representatief zijn voor de evenementen die bij De IJzeren Man kunnen plaatsvinden en heeft de te verwachten geluidsbelasting in de omgeving berekend, onder meer bij het appartementengebouw. Peutz heeft op basis van de bevindingen geconcludeerd dat, uitgaande van muziek- of dancefestivals, bij toepassing van de stand der techniek geluidsinstallaties zonder aanvullende maatregelen aan de maximale gevelbelasting van 70 dB(A) en 85 dB(C) kan worden voldaan. Bij houseparties moeten volgens Peutz aanvullende maatregelen worden getroffen, zoals met afschermende containers aan de achterzijde van het podium.

8.8.    De Roever heeft in opdracht van omwonenden onderzocht welke geluidsniveaus naar verwachting zullen optreden bij het evenement Brabants Verbond van 30 maart 2019 bij de IJzeren Man. In het onderzoeksrapport van De Roever van 19 maart 2019, aangevuld met de adviesmemo geluidsaspecten van 26 maart 2019, is geconcludeerd dat het evenemententerrein, gelet op de ligging van woningen op korte afstand, niet geschikt is voor de bij dit evenement gekozen opzet, gelet op een ter plaatse van de woningen te verwachten overschrijding van 10 tot 14 dB van de grenswaarde uit de evenementenvergunning, waarbij het basgeluid van podium 3 met Ultra Bas maatgevend is.

Deze conclusie van De Roever geeft geen aanleiding tot twijfel aan het standpunt van de raad, op basis van het onderzoek van Peutz, dat bij evenementen in het plangebied aan de maximale gevelbelasting van maximaal 70 dB(A) en 85 dB(C) kan worden voldaan. Het onderzoek van De Roever gaat uit van de opzet van dat evenement, een fictieve bronsterkte van 130 dB(A) per podium en de veronderstelling van zware bassen op podium 3. Dit betekent niet dat in het algemeen bij evenementen in het plangebied, bijvoorbeeld met een andere opzet en lagere bronsterkte, niet kan worden voldaan aan de maximale gevelbelasting van maximaal 70 dB(A) en 85 dB(C).

Overigens hebben de vereniging en anderen niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld met meetresultaten van de geluidsmeter die bij het appartementengebouw is geplaatst, dat bij recente evenementen de maximale gevelbelasting daadwerkelijk is overschreden. Voor zover een dergelijke overschrijding plaatsvindt, is het een handhavingskwestie, zoals de raad terecht heeft opgemerkt.

8.9.    Peutz heeft op basis van ervaring gesteld dat de geluidsemissie ten gevolge van aanvoer, opbouw, afbraak en afvoer van podia, tenten e.d. ten opzichte van het evenement zelf als akoestisch verwaarloosbaar aangemerkt kan worden en daarom niet in de berekeningen is betrokken. Nu dit standpunt niet gemotiveerd is weerlegd en diverse beperkingen voor het op- en afbouwen van evenementen in artikel 3.3.2, aanhef en onder h, i en l van de planregels zijn opgenomen, kan de raad worden gevolgd in het standpunt dat hij niet gehouden is aanvullende beperkingen in de planregels op te nemen voor de op- en afbouwfase.

8.10.  Uit het voorgaande blijkt dat per kalenderjaar slechts 2 dagen per jaar evenementen zijn toegestaan met een maximale gevelbelasting van 70 dB(A) en 85 dB(C). Voor de overige evenementen geldt een aanzienlijk lagere maximale geluidsbelasting op de gevels van de dichtstbij gelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten van maximaal 45 dB(A) en 59 dB(C). De evenementen mogen plaatsvinden op zondag tot en met donderdag tussen 7.00 uur en 23.00 uur en op vrijdag, zaterdag en op dagen voorafgaand aan een feestdag tussen 7.00 uur en 24.00 uur. Gelet op die beperkingen en het maximaal aantal evenementen per kalenderjaar, het maximaal aantal bezoekers per evenement, het maximaal aantal evenementendagen, de vastgestelde tijden en maximale duur voor de op- en afbouw die in de planregels zijn opgenomen, wordt de raad gevolgd in het standpunt dat in de planregels voor de omwonenden een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij evenementen is geborgd.

8.11.  Het betoog slaagt niet.

Cumulatie geluidsbelasting evenementen

9.       De vereniging en anderen betogen verder dat de raad de cumulatieve geluidsgevolgen van alle evenementen in hun woonomgeving had moeten onderzoeken. Naast de evenementen die het plan mogelijk maakt, mogen op de grasvelden, bij de Berenkuil en op het terrein van de TU/e ook evenementen worden georganiseerd, in totaal 40 per jaar. Dit tast hun woon- en leefklimaat onevenredig aan.

9.1.    De raad erkent dat het toestaan van evenementen met een incidenteel karakter tot hinder kan leiden. Vanwege alle beperkingen die aan evenementen zijn gesteld, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de hinder die de vereniging en anderen hiervan kunnen ondervinden, niet zodanig is dat sprake is van een onaanvaardbare situatie of geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft er verder op gewezen dat de locaties J.F. Kennedylaan en het TU/e terrein op een afstand van ongeveer 1.300 meter en 700 meter vanuit de meest dichtbijgelegen woningen van de vereniging en anderen liggen, wat in een stedelijke omgeving niet ongebruikelijk is.

9.2.    Gelet op de door de raad gestelde, en niet weersproken, afstanden van de andere evenementenlocaties tot de meest dichtbijgelegen woningen van de vereniging en anderen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad nader onderzoek had moeten doen naar de cumulatieve geluidsbelasting van evenementen zoals bedoeld door de vereniging en anderen. Met de diverse beperkingen die in de planregels aan evenementen in het plangebied zijn gesteld, heeft de raad voldoende rekening gehouden met de gevolgen van de toegestane evenementen.

Het betoog slaagt niet.

Strijd met het Locatieprofiel Evenementen

10.     De vereniging en anderen betogen dat op grond van artikel 3.3.2 van de planregels in totaal maximaal 11 dagen evenementen in het plangebied zijn toegestaan, met 4 dagen opbouwen en 4 dagen afbouwen, dus in totaal 51 dagen overlast per jaar. Dit is volgens hen in strijd met het Locatieprofiel Evenementen, waarin is opgenomen dat maximaal 5 eendaagse evenementen per jaar op de locatie van de IJzeren Man zijn toegestaan.

10.1.  Er is geen grond voor het oordeel dat de raad de regeling van het Locatieprofiel Evenementen had moeten overnemen in het plan. Uit paragraaf 1 van het Locatieprofiel Evenementen volgt dat in het locatieprofiel nadere spelregels zijn opgenomen voor een evenementenvergunning op grond van de APV. De raad wordt daarom gevolgd in zijn standpunt dat het Locatieprofiel Evenementen uitsluitend van toepassing is op evenementenvergunningen en niet ziet op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van evenementen die hier aan de orde is.

Het betoog slaagt niet.

Rechtszekerheid - begripsbepaling "evenementen"

11.     De vereniging en anderen betogen dat de raad in artikel 1.38 van de planregels ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), waardoor de definitie van evenement onvoldoende bepaalbaar en in strijd met de rechtszekerheid is.

11.1.  In artikel 1.38 van de planregels is het begrip "evenementen" gedefinieerd als zijnde een evenement zoals bedoeld in de APV.

De raad neemt het standpunt in dat met deze verwijzing naar de APV toereikend is omschreven wat onder "evenementen" moet worden verstaan en dat deze verwijzing van belang is voor de onderlinge koppeling. Volgens de raad is geen sprake van strijd met de rechtszekerheid.

11.2.  Artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) luidt als volgt: "Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan regels bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels."

11.3.  In artikel 1.38 van de planregels is bij de verwijzing naar de tekst van het begrip "evenementen" in de APV niet verwezen naar een bepaald tijdstip waarop die tekst luidde. Er is daardoor geen sprake van een zogenoemde "statische verwijzing" maar van een "dynamische verwijzing", dat wil zeggen een verwijzing naar de tekst met inbegrip van sinds de totstandkoming vastgestelde wijzigingen. Op grond van artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro is een dynamische verwijzing naar beleidsregels in beginsel toegestaan. Die bepaling biedt echter geen grondslag voor de verwijzing die hier aan de orde is. De verwijzing in artikel 1.38 van de planregels naar de begripsbepaling in de APV ziet namelijk niet op de uitoefening van een bevoegdheid voor de uitleg waarvan wordt verwezen naar beleidsregels, zoals bedoeld in artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro. De vereniging en anderen betogen dan ook terecht dat de definitie van evenement in artikel 1.38 van de planregels in strijd met de rechtszekerheid is.

Het betoog slaagt.

Parkeren

12.     De vereniging en anderen betogen dat de raad de parkeerbehoefte niet op grond van de maximale planologische mogelijkheden heeft berekend en dat onvoldoende ruimte bestaat om in de parkeerbehoefte te voorzien. Volgens hen zijn er alleen al voor het restaurant 160 parkeerplaatsen nodig, namelijk naast de door de raad gestelde 60 parkeerplaatsen nog 100 parkeerplaatsen voor de zaalverhuur van maximaal 200 personen die het plan mogelijk maakt, uitgaande van 2 personen per auto. Zij verwijzen verder naar het door hen overgelegde memo van DTV Consultants "Beoordeling parkeeroverlast IJzeren Man" van 31 maart 2021. Op basis van verschillende scenario’s, zoals in- en exclusief terras en al dan niet met zaalverhuur, stelt DTV Consultants dat de minimale en maximale behoefte 100 tot 200 parkeerplaatsen en 70 tot 140 fietsparkeerplaatsen bedraagt. Bij de berekening van de maximale behoefte is DTV Consultants uitgegaan van een restaurant van 600 m², een paviljoen van 400 m² en terrassen van 1.000 m² en de parkeernormen van de parkeernota voor een restaurant van 10 parkeerplaatsen per 100 m² bvo en 7 fietsparkeerplaatsen per 100 m². Daarnaast bedraagt de parkeerbehoefte voor het zwemwater van ongeveer 5.300 m² van het natuurbad volgens DTV Consultants 631 parkeerplaatsen en 2.279 fietsparkeerplaatsen, op basis van de parkeernormen voor een openluchtzwembad van 11,9 parkeerplaatsen en 43 fietsparkeerplaatsen per 100 m². DTV Consultants concludeert dat het huidige tekort aan fietsparkeerplaatsen en parkeerplaatsen groter zal worden door de ontwikkeling.

12.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1426, r.o. 4.3), dient de raad in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan te beoordelen, anders dan bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een concreet bouwplan, of zich een parkeertekort voordoet en in hoeverre door het plan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen zich daartoe verhouden. Bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen dient de raad uit te gaan van een representatieve invulling van hetgeen ingevolge het plan planologisch maximaal mogelijk is.

12.2.  De raad heeft de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 (hierna: de parkeernota) gehanteerd voor de berekening van de parkeerbehoefte. Volgens de parkeernota liggen aan de toetsing voor autoparkeren twee uitgangspunten ten grondslag, namelijk dat een nieuwe ontwikkeling geen parkeeroverlast voor de nabije omgeving mag veroorzaken en dat de verkeersaantrekkende werking en het aantal parkeerplaatsen voor een nieuwe ontwikkeling maximaal beperkt moeten worden.

Het plangebied ligt in de zone die in de parkeernota wordt aangeduid als "restgebied". Uit de parkeernota volgt dat in het restgebied voor de functie van restaurant een parkeernorm geldt van 10 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Voor de functies van café/bar/cafetaria en evenementenhal/beursgebouw/congresgebouw geldt volgens de parkeernota in het restgebied een parkeernorm van 5 parkeerplaatsen per 100 m² bvo.    Volgens de parkeernota is het gewenst om de bestaande parkeerplaatsen zo goed mogelijk te benutten. Er kan daarom (deels) in de parkeerbehoefte worden voorzien buiten het eigen terrein, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een openbare parkeergarage of van openbare parkeerplaatsen in de straat.

12.3.  De raad is voor de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van een restaurant van 600 m² met de parkeernorm van 10 parkeerplaatsen per 100 m² bvo en een evenementenhal/beursgebouw/ congresgebouw (hierna: paviljoen) van 400 m² met de parkeernorm van 5 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Volgens de raad bedraagt de parkeerbehoefte op basis daarvan in totaal 80 parkeerplaatsen, waarvan 60 voor het restaurant en 20 voor het paviljoen. Vanwege dubbelgebruik door bad- en restaurantgasten heeft de raad dit gecorrigeerd tot 73 parkeerplaatsen.

Volgens de raad zijn er voldoende mogelijkheden om in de parkeerbehoefte te voorzien en leidt het plan niet tot onaanvaardbare parkeerdruk. Volgens de toelichting bij het plan is er ruimte voor 97 parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarvan zijn 50 parkeerplaatsen voor het bestaande natuurbad en 47 parkeerplaatsen voor de ontwikkeling. De 26 parkeerplaatsen die verder nodig zijn voor de ontwikkeling kunnen volgens de raad in de openbare ruimte aan de Javalaan worden gerealiseerd. Ter zitting heeft de raad opgemerkt dat bezoekers van het natuurbad ook gebruik kunnen maken van het parkeeraanbod op de Javalaan, Insulindelaan en op het tegenovergelegen parkeerterrein van de TU en omgeving.

12.4.  Kragten heeft in zijn notitie van 21 september 2021 op verzoek van de raad gereageerd op de memo van DTV Consultants. Volgens Kragten geeft de door de raad gestelde parkeerbehoefte van 73 parkeerplaatsen een reële weergave van de te verwachten parkeervraag op het maatgevende moment. Er kan op eigen terrein worden voorzien in deze parkeervraag. Planologisch is het volgens Kragten mogelijk dat in beide horecagebouwen van in totaal 1.000 m² een restaurant komt en dan bedraagt de parkeerbehoefte 100 parkeerplaatsen, op basis van de voor een restaurant geldende parkeernorm van 10 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Kragten verwacht niet dat het natuurbad en de horecafuncties gelijktijdig volledig in gebruik zullen zijn, omdat de piekmomenten van het natuurbad de zaterdag- en zondagmiddag zijn, terwijl de grootste parkeervraag voor de horeca in de avonden is. Volgens Kragten is er voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op te vangen. Naast de door de raad genoemde 50 parkeerplaatsen die volgens de inrichtingstekening van het plan met 47 parkeerplaatsen kunnen worden uitgebreid, kunnen volgens Kragten op eigen terrein nog 3 extra parkeerplaatsen, dus in totaal 100 parkeerplaatsen, worden gerealiseerd. Kragten heeft voor het parkeren bij evenementen gewezen op het parkeerterrein van de TU/e, op het gebruik van de fiets en het stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer, dat onder meer bij evenementen kan zorgen voor een verlaging van de parkeerdruk. Het station Eindhoven Centraal ligt op zo’n 2 km en de bushalte op ongeveer 700 meter afstand van het plangebied.

12.5.  Met deze berekeningen gaan de raad en Kragten er naar het oordeel van de Afdeling aan voorbij dat de parkeernormen voor de hier toegestane horeca uitgaan van het bruto vloeroppervlak (bvo). Dat betekent dat met alle bouwlagen rekening moet worden gehouden. In het horecagebouw met een maximum bebouwd oppervlak van 600 m² en een maximum bouwhoogte van 8,5 meter kan in ieder geval een verdieping worden gerealiseerd. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte met de rekentool niet is uitgegaan van het bvo maar van het maximum bebouwd oppervlak, de voetafdruk, van in totaal 1.000 m² van de horecagebouwen. Daardoor heeft de raad de parkeerbehoefte voor de toegestane horeca te laag ingeschat.

Daarbij komt dat de raad voor het paviljoen een onjuiste parkeernorm van 5 parkeerplaatsen per 100 m² bvo heeft gehanteerd. Zoals Kragten terecht heeft opgemerkt, maakt het plan daar een restaurant mogelijk. Voor een restaurant geldt volgens de parkeernota de hogere parkeernorm van 10 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. De raad had naar het oordeel van de Afdeling die parkeernorm moeten toepassen bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het paviljoen.

Gelet op het voorgaande, betogen de vereniging en anderen dus terecht dat de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.

12.6.  Anders dan de vereniging en anderen stellen, hoefde de raad geen rekening te houden met 100 extra parkeerplaatsen voor de mogelijke zaalverhuur van 200 personen in het restaurant, uitgaande van 2 personen per auto. De methodiek van de parkeernota gaat uit van het bvo en niet van het aantal personen. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad niet mocht uitgaan van de methodiek van die nota. De raad hoefde dus alleen rekening te houden met de toegestane functies binnen het bvo.

12.7.  De raad hoefde ook niet de terrassen afzonderlijk mee te tellen bij de berekening van de parkeerbehoefte. Kragten wordt gevolgd in de stelling dat de parkeernormen voor horeca zien op de binnenruimte, omdat het bvo doorgaans gemeten wordt langs de buitenomtrek van de buitenste scheidingsconstructies, en dat de terrassen geen zelfstandige functie hebben maar ondergeschikt zijn aan de horecagebouwen en -gelegenheid binnen. Dit volgt ook uit artikel 1.88 van de planregel, waarin is vermeld dat het "een plek van de horecagelegenheid" is. Kragten heeft verder terecht naar voren gebracht dat geen aanvullende parkeernormen in de parkeernota zijn opgenomen voor de terrassen bij horeca. Ter zitting heeft de raad hierover opgemerkt dat de terrassen een onderdeel zijn van de horeca en dat bezoekers afhankelijk van het weer meestal óf binnen óf buiten zitten.

12.8.  De raad heeft voor de bezoekers van het bestaande natuurbad rekening gehouden met de 50 bestaande parkeerplaatsen op eigen terrein en ter zitting gewezen op het verdere parkeeraanbod voor bezoekers van het natuurbad op de Javalaan, Insulindelaan en op het tegenovergelegen parkeerterrein van de TU en verdere omgeving, ter onderbouwing van zijn standpunt dat er voldoende mogelijkheden zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Het betoog van de vereniging en anderen geeft geen aanleiding tot twijfel hieraan. De stelling in de memo van DTV Consultants dat de parkeerbehoefte voor het natuurbad 631 parkeerplaatsen en 2.279 fietsenstallingen bedraagt, is gebaseerd op de gemeentelijke parkeernorm voor een openluchtzwembad. Hiervan is echter geen sprake. Daarbij komt dat DTV Consultants er met deze ruime aantallen aan voorbij gaat dat de parkeernota mede tot doel heeft de verkeersaantrekkende werking van een ontwikkeling zoveel mogelijk te beperken.

12.9.  De raad heeft er voor het parkeren bij evenementen op gewezen dat de locatie van de IJzeren Man in zijn algemeenheid aanvaardbaar is voor evenementen, gelet op de ligging aan De Ring, nabij bus- en treinstation en omdat er voldoende mogelijkheden in de omgeving zijn om te parkeren, zoals op de Insulindelaan en op het tegenovergelegen parkeerterrein van de TU/e. De raad heeft opgemerkt dat het per evenement verschilt welke maatregelen op het gebied van verkeer en parkeren in de evenementenvergunning op grond van de APV worden geëist en dat vaak verkeersregelaars worden ingeschakeld die het parkeren bij evenementen begeleiden. Omdat het plan evenementen in beperkte mate toestaat, deze een incidenteel karakter hebben en het plan deze mogelijk maakt op een locatie waar al evenementen worden gehouden, is de mogelijke hinder hiervan naar het oordeel van de raad niet zodanig dat er sprake is van een onaanvaardbare situatie en kon onderzoek naar de parkeer- en verkeersdruk ten gevolge van het plan in zoverre volgens de raad achterwege blijven.

12.10. Per kalenderjaar zijn in totaal maximaal 5 evenementen toegestaan die in totaal maximaal 11 dagen mogen duren. Gelet op deze en de overige beperkingen die in artikel 3.3.2 van de planregels zijn opgenomen en de bevestiging van de vereniging en anderen ter zitting dat het parkeren bij evenementen doorgaans goed gaat, bestaat geen aanleiding tot twijfel aan het standpunt van de raad dat de bezoekers van de incidenteel toegestane evenementen in het plangebied zijn aangewezen op het openbaar vervoer en de gestelde parkeermogelijkheden in de omgeving van het plangebied, zoals op de Insulindelaan en op het parkeerterrein van de TU/e, dat er voldoende parkeeraanbod is daarvoor en dat nader onderzoek hiernaar niet nodig is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook uit de gespreksnotitie evenementen van juni 2020 van vertegenwoordigers van de omwonenden niet blijkt dat bij de reeds gehouden evenementen sprake was van onaanvaardbare parkeeroverlast.

12.11. Uit de overweging onder 12.5 volgt dat de raad de parkeerbehoefte onjuist heeft berekend. Het bestreden besluit is wat betreft parkeren in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt in zoverre.

Fietsparkeerplaatsen

12.12. In de toelichting bij het plan heeft de raad gewezen op de normen voor fietsparkeerplaatsen die in de parkeernota zijn opgenomen. Volgens de raad is er behoefte aan 47 extra fietsparkeerplaatsen.

Kragten heeft dit aantal onderschreven in de notitie van 21 september 2021. Volgens zijn berekening zijn er voor het restaurant van 600 m² 42 extra fietsparkeerplaatsen nodig, op basis van de voor een restaurant geldende norm van 7 fietsparkeerplaatsen per 100 m² bvo, en zijn er 4,4 fietsparkeerplaatsen nodig voor het paviljoen van 400 m², op basis van de voor een evenementenhal / beursgebouw / congresgebouw geldende norm van 1,1 per 100 m² bvo. De opwaardering van de huidige stallingsplaatsen met 75 zogenoemde "nietjes" aan de Javalaan bieden plaats aan ongeveer 150 fietsen. Volgens Kragten is de extra behoefte aan 47 fietsparkeerplaatsen hiermee gefaciliteerd en vermindert dit ook de door zwerffietsen veroorzaakte overlast.

12.13. Volgens de parkeernota geldt voor de functies van restaurant en van café/bar/cafetaria in het restgebied een parkeernorm van 7 fietsparkeerplaatsen per 100 m² bvo. Deze horeca-activiteiten zijn in beide horecagebouwen toegestaan. De toepassing door de raad van de lagere norm van 1,1 per 100 m² bvo bij de berekening van de behoefte aan fietsparkeerplaatsen voor het paviljoen volgt de Afdeling daarom niet. Uit de berekening van Kragten volgt dat bij de berekening van de behoefte aan 47 extra fietsparkeerplaatsen is uitgegaan van het maximum bebouwd oppervlak van 600 m² en 400 m². Dat is een onjuiste maateenheid. De normen voor fietsparkeerplaatsen van de parkeernota gaan namelijk uit van het bvo.

De raad heeft het natuurbad en de evenementen niet betrokken bij de berekening van de behoefte aan fietsparkeerplaatsen. Onduidelijk is waarom deze niet zijn betrokken hierbij. Zoals volgt uit het overwogene onder 12.1, biedt de omstandigheid dat dit bestaande functies zijn geen grond om deze buiten beschouwing te laten bij die berekening.

De vereniging en anderen hebben dus terecht aangevoerd dat de raad de behoefte aan fietsparkeerplaatsen niet zorgvuldig heeft onderzocht. Gelet hierop is de gegeven motivering van de raad dat in die behoefte kan worden voorzien niet aannemelijk gemaakt.

Het betoog slaagt in zoverre.

12.14. Het betoog dat fietsen tegen het hek van het appartementencomplex worden geplaatst, valt buiten het kader van deze procedure.

Planregels parkeren

13.     De vereniging en anderen betogen verder dat de raad ten onrechte geen bepaling in de planregels heeft opgenomen dat in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien en dat het besluit hierover ten onrechte is doorgeschoven naar de fase van de omgevingsvergunning.

13.1.  De raad heeft bij de vaststelling van het plan onderzocht wat de parkeerbehoefte is en of hierin kan worden voorzien. Alhoewel uit het voorgaande volgt dat dit onderzoek gebreken vertoont, heeft de raad het onderzoek niet doorgeschoven naar de fase van de omgevingsvergunning. Met de artikelen 8.1 en 8.2 van de planregels heeft de raad gewaarborgd dat bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

Het betoog slaagt niet.

Planregels parkeren evenementen

14.     De vereniging en anderen betogen verder dat uit artikel 8.1 van de planregels volgt dat voor evenementen helemaal geen parkeernormen gelden. Hiervoor is geen omgevingsvergunning vereist.

14.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3444, bestaat er geen wettelijke verplichting om een parkeerregeling in een bestemmingsplan op te nemen en moeten niet alle bestemmingsplannen parkeerregelingen bevatten. Indien bij een nieuwe ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen in de omgeving aanwezig zijn, hoeft geen parkeerregeling in het plan te worden opgenomen.

14.2.  De vereniging en anderen merken terecht op dat voor evenementen geen omgevingsvergunning is vereist. De artikelen 8.1 en 8.2 van de planregels zijn daarom niet van toepassing op evenementen. Het parkeren bij evenementen is ook verder niet geregeld in de planregels. Nu geen aanleiding bestaat voor twijfel aan het standpunt van de raad dat er voldoende parkeerplaatsen in de omgeving van het plangebied zijn voor de toegestane evenementen, zoals is overwogen onder 12.10, heeft de raad een parkeernorm hiervoor achterwege kunnen laten in het plan.

Het betoog slaagt niet.

Aanpassing planregels voor verkeer

15.     De vereniging en anderen betogen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7286, dat in de planregels bepalingen opgenomen hadden moeten worden voor de verkeersafwikkeling en de beperking van de verkeersintensiteit.

15.1.  Dit betoog wordt niet gevolgd. In die zaak was in een bestemmingsplan een nieuw evenemententerrein mogelijk gemaakt dat uitsluitend werd beperkt door de geluidsvoorschriften van de milieuvergunning van Walibi. Het gaat in dit geval echter niet om een nieuw evenemententerrein maar om een locatie waar het plan incidenteel evenementen mogelijk maakt, die eerder ook al ter plaatse werden gehouden. De vereniging en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit laatste heeft geleid tot onaanvaardbare verkeersoverlast. Zoals is overwogen onder 8.10, zijn in de regels van het plan dat hier aan de orde is ook diverse beperkingen gesteld voor het houden van evenementen op de locatie, wat betreft de tijdstippen, de duur, het maximale geluidsniveau en het op- en afbouwen. De situatie in de uitspraak van 29 februari 2012 is dus niet vergelijkbaar met deze situatie.

Het betoog slaagt niet.

Verkeersdruk

16.     De vereniging en anderen betogen verder dat het structurele tekort aan parkeerplaatsen bij het natuurbad in de huidige situatie al tot een chaotische verkeerssituatie in de directe omgeving hiervan leidt. Volgens hen zal bij realisatie van de maximale mogelijkheden van het plan extra, onaanvaardbare, verkeersdruk ontstaan, waarmee de raad onvoldoende rekening heeft gehouden.

16.1.  De Afdeling zal dit betoog in de einduitspraak beoordelen, gelet op de samenhang tussen dit betoog over de verkeersdruk met het terecht voorgedragen betoog over het benodigd aantal parkeerplaatsen.

Groenbeleid en provinciaal beleid

17.     De vereniging en anderen stellen dat het plan zich niet verdraagt met het gemeentelijke groenbeleid en het provinciaal beleid.

17.1.  De raad stelt dat het initiatief in dit beleid past.

17.2.  De Afdeling stelt vast dat in het beroepschrift en de daarbij behorende stukken niet is gemotiveerd waarom het plan zich niet verdraagt met het gemeentelijke groenbeleid. De vereniging en anderen hebben niet geconcretiseerd waarom de toelichting van de raad in dit kader niet volstaat. Zij hebben evenmin in de stukken of op de zitting gemotiveerd waarom het plan zich niet verdraagt met het provinciaal beleid en hebben niet geconcretiseerd om welk beleid het daarbij gaat. Zij hebben niet gemotiveerd bestreden wat in dit verband in de planstukken is vermeld.

Het betoog slaagt niet.

Horecabeleidsplan

18.     De vereniging en anderen betogen dat de uitbreiding van de horeca in strijd is met het horecabeleid van de gemeente Eindhoven omdat op grond van het Horecabeleidsplan uitbreiding van horeca binnen woonwijken niet mogelijk is omdat woongebieden zijn aangemerkt als restrictiegebieden. Tevens betogen zij dat als het plangebied als park moet worden aangemerkt en daarmee sprake is van een toelatingsgebied, ook de nodige beperkingen voor nieuwe horeca gelden. In dat geval zullen zaken als bereikbaarheid, parkeren en geluid grenzen stellen aan de mogelijkheden. Hieraan is volgens hen onvoldoende aandacht besteed.

18.1.  De raad stelt dat in de plantoelichting en in het Locatieprofiel Evenementen is toegelicht en vastgelegd dat het terrein van het natuurbad onderdeel is van het Stadspark De Karpen. Voor parken geldt ingevolge het horecabeleidsplan het gebiedstype toelatingsgebied. De raad stelt dat voor dit gebiedstype zaken als bereikbaarheid, parkeren en geluid grenzen stellen aan de mogelijkheden, dat is onderzocht of deze aspecten een belemmering vormen en dat dit niet het geval is.

18.2.  De raad heeft in 2014 het horecabeleidsplan "Kennis maken met een gastvrije stad" vastgesteld. Daarin staat het volgende: "Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit te bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid in drie gebiedstypen en in typen horeca."

In het Horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieuaspecten.

Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

18.3.  In het Locatieprofiel Evenementen is vastgelegd dat het terrein van het natuurbad onderdeel is van het Stadspark De Karpen. Voor parken geldt ingevolge het Horecabeleidsplan het gebiedstype toelatingsgebied. De raad heeft overwogen dat voor dergelijke gebieden uitbreiding van horeca mogelijk is, als het inpasbaar is, afhankelijk van aspecten als bereikbaarheid, parkeren en geluid en heeft onderzocht of deze aspecten een belemmering vormen. De Afdeling volgt de raad in zijn standpunt dat het Horecabeleidsplan niet in de weg staat aan de voorziene horeca, voor wat betreft het aspect geluid gelet op wat hiervoor over het geluid is overwogen. Het antwoord op de vraag of het Horecabeleidsplan in de weg staat aan de voorziene horeca voor wat betreft de aspecten parkeren en bereikbaarheid zal de Afdeling beoordelen in de einduitspraak gelet op de samenhang met het terecht voorgedragen betoog over het benodigd aantal parkeerplaatsen en het daarmee samenhangende betoog over de verkeersdruk, zoals hiervoor overwogen.

Interimstructuurvisie Eindhoven

19.     De vereniging en anderen betogen dat de versterking van de recreatiefunctie van De IJzeren Man niet past binnen de

Interimstructuurvisie Eindhoven uit 2009 omdat het gebied in die visie is aangewezen als groengebied en de voorziene uitbreiding van de horecavoorzieningen daar niet mogelijk is.

19.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het hier kleinschalige horeca betreft en heeft daarbij onder meer de omvang van de horeca afgezet tegen de omvang van het volledige park.

19.2.  In 2009 heeft de raad de Interimstructuurvisie Eindhoven vastgesteld. Het Stadspark De Karpen is binnen die visie aangewezen als groengebied met de volgende definitie: groengebieden veelal behorende tot de Groene Hoofdstructuur, waarin op voorwaarde van het behoud van de natuur- en landschapskwaliteiten uiteenlopende (groen)recreatieve functies kunnen zijn ondergebracht, zoals maneges, golfbanen, uitloopgebieden, parken en volkstuinen. Verder zijn de gronden bedoeld voor landbouw, kleinschalige aan het buitengebied gebonden bedrijven (inclusief kleinschalige horeca) en extensieve sportgebieden.

19.3.  De Afdeling volgt de raad in zijn standpunt dat de Interimstructuurvisie Eindhoven niet in de weg staat aan de uitbreiding van de horeca. Ten opzichte van de huidige situatie wordt ongeveer 550 m2 aan bebouwing ten behoeve van horeca toegevoegd in een recreatiegebied van ongeveer 70.000 m2. Het bebouwingspercentage van het gebied wordt minimaal uitgebreid en de uitbreiding van de horeca als zodanig is ook kleinschalig.

Het betoog slaagt niet.

Ontwikkelingsvisie Stadspark De Karpen

20.     De vereniging en anderen betogen dat in de Ontwikkelingsvisie Stadspark De Karpen staat dat het autoverkeer op de Javalaan wordt beperkt. Het toevoegen van horeca en evenementen vraagt ruimte en zal meer verkeer aantrekken en strookt daarom niet met de uitgangspunten van deze visie.

20.1.  De raad heeft gesteld dat de Ontwikkelingsvisie Stadspark De Karpen, in het bijzonder hetgeen daarin over de Javalaan is opgenomen, niet aan het toevoegen van horeca en evenementen in de weg staat. In dit verband heeft de raad verwezen naar de uitkomsten van de verkeersrapporten.

20.2.  In 2008 heeft de raad de Ontwikkelingsvisie Stadspark De Karpen vastgesteld. In deze ontwikkelingsvisie is het stadspark verdeeld in een schematische hoofdzonering en een visiekaart. De IJzeren Man wordt in deze kaart opgedeeld in een deel "recreatie" en een deel "structureel stadsgroen". Hierin staat dat het recreatie gedeelte intensiever gebruikt zal kunnen worden en het structurele stadsgroen meer extensief en natuurlijk. De IJzeren Man (natuurzwembad) kan worden doorontwikkeld waarbij ten aanzien van de randen van het park moet worden geïnvesteerd in groen. Daarnaast dient het autoverkeer op de Javalaan te worden beperkt.

20.3.  Het beroep spitst zich toe op de vraag of het toevoegen van horeca en evenementen, die meer ruimte vragen en meer verkeer zullen aantrekken, zich met het beschreven beleid voor wat betreft het beperken van verkeer op de Javalaan verdraagt. Dat het autoverkeer moet worden beperkt, betekent niet dat dit door de nieuwe ontwikkelingen in het geheel niet mag toenemen.

Het antwoord op de vraag of de Ontwikkelingsvisie Stadspark De Karpen in de weg staat aan de in het plan voorziene horeca en evenementen zal de Afdeling beoordelen in de einduitspraak gelet op de samenhang met het terecht voorgedragen betoog over het benodigd aantal parkeerplaatsen en het daarmee samenhangende betoog over de verkeersdruk, zoals hiervoor overwogen.

Ladder voor duurzame verstedelijking/behoefte

21.     De vereniging en anderen betogen dat het plan in strijd met de verantwoordingsplicht uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is vastgesteld, omdat de behoefte aan de uitbreiding van horeca en evenementen niet is aangetoond en onaanvaardbare leegstand zal ontstaan. Ter onderbouwing van hun betoog verwijzen zij naar het door hen overgelegde contra-rapport "Laddertoets horeca en evenementen IJzeren Man Eindhoven" van 2 april 2021, opgesteld door Bureau Stedelijke Planning (hierna: het rapport van BSP van 2 april 2021). Zij stellen dat het plan is gebaseerd op verouderde data en dat de data op basis waarvan een bestemmingsplan wordt vastgesteld in beginsel niet ouder mogen zijn dan twee jaar. Het ladderrapport van Rho Adviseurs voor Leefruimte van 25 februari 2016 "IJzeren Man, onderzoek duurzame verstedelijking" (hierna: het rapport van Rho van 25 februari 2016), dat de raad aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is van 2016 en de cijfers van het rapport zijn van 2015. Zij voeren verder aan dat de kwantitatieve behoefte aan extra en zelfstandige horeca niet is onderbouwd en ontbreekt. Rho heeft in 2016 geconcludeerd dat de omvang en de spreiding van het horeca-aanbod in Eindhoven vergelijkbaar is met het gemiddelde. De vereniging en anderen betogen onder verwijzing naar het rapport van BSP dat dit een indicatie is dat in Eindhoven geen aanleiding is het horeca-aanbod te laten groeien. BSP komt op basis van recente behoefteberekeningen tot de conclusie dat op dit moment sprake is van een overaanbod aan horeca in Eindhoven. Verder betogen zij dat niet is onderkend dat de coronacrisis invloed kan hebben en houden op de behoefte en dat de kwalitatieve behoefte aan extra en zelfstandige horeca en het bijzondere concept met een voorzien strandpaviljoen met beachclub onvoldoende is onderbouwd.

22.     De vereniging en anderen betogen verder dat uit het rapport van BSP van 2 april 2021 ook blijkt dat de behoefte aan evenementen op het terrein van het natuurbad niet is aangetoond. In Eindhoven zijn veel locaties met een vergelijkbare of grotere capaciteit die veel beter geschikt zijn voor evenementen door de ligging buiten woonbuurten. Met betrekking tot de geschiktheid van het terrein van De IJzeren Man als evenementenlocatie merken de vereniging en anderen op dat het terrein geen faciliteiten heeft die voor evenementen kunnen worden ingezet en alle onderdelen van buitenaf moeten worden aangevoerd.

De vereniging en anderen verwijzen verder naar het door hen overgelegde rapport "Horeca en evenementen IJzeren Man Eindhoven" van BSP van 18 januari 2022 (hierna: het rapport van BSP van 18 januari 2022). Daarin is gereageerd op het geactualiseerd ladderrapport en de memo van Rho van 20 september 2021 die door de raad zijn overgelegd. De vereniging en anderen betogen dat uit het rapport van BSP van 18 januari 2022 blijkt dat ook het geactualiseerde ladderrapport en de memo van Rho gebreken vertonen. Volgens hen is de onderbouwing van ‘uniek’ concept niet juist, omdat dit niet is verankerd in het plan. Zij stellen dat de conclusie van Rho dat er behoefte is aan extra horeca omdat er gemiddeld een lager aantal horecavestigingen in Eindhoven is, gebaseerd is op een onjuiste berekening. Ook stellen zij dat de kwalitatieve behoefte niet is gekwantificeerd. In reactie op de stellingen van Rho over de behoefte aan horeca door de groeiende bevolking en dat een locatie nabij een grote woningbouwlocatie daarom goed past als horecalocatie, heeft BSP volgens de vereniging en anderen gesteld dat er in het noordoosten van Eindhoven, nabij De IJzeren Man, relatief weinig grote woningbouwlocaties zijn.

22.1.  Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro luidt: "In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

22.2.  Blijkens de Nota van Toelichting (2017) worden onder "andere stedelijke voorzieningen" als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro, verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

22.3.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, verplicht artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro het betrokken bestuursorgaan om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling te beschrijven. Deze verplichting geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen en buiten het bestaand stedelijk gebied.

Bij deze behoefte gaat het, blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, niet alleen om de kwantitatieve behoefte. Het kan ook gaan om de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3444 (Rozendaal)).

22.4.  In de hiervoor genoemde overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 heeft de Afdeling onder 6.3 overwogen dat een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling voldoende substantieel dient te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, voorziet het plan in zoverre niet in een stedelijke ontwikkeling. Daarbij is onder meer als uitgangspunt vermeld dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

22.5.  In de hiervoor genoemde overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 heeft de Afdeling onder 7 overwogen dat, bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, in onderlinge samenhang moet worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan (uitspraken van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915 (Oldenzaal), en van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1064 (Waalre)).

22.6.  De Afdeling ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of het plan voor wat betreft de voorziene horeca en evenementen voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

22.7.  In het voorgaande bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring 2005" waren de gronden waar de nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien bestemd voor recreatieve doeleinden. Ingevolge artikel 13.2 van de voorschriften van het voorgaande bestemmingsplan was ter plaatse horeca toegestaan voor zover deze ten dienste staat van en/of ter ondersteuning is van de recreatieve voorziening en voor zover behorende tot de categorie 4a zoals aangegeven in de bij deze voorschriften behorende lijst van horeca-activiteiten, tenzij het een bestaand horecabedrijf betreft dat tot een andere categorie behoort. In de oorspronkelijke situatie was al sprake van 1 gebouw van ongeveer 450 m2 ten behoeve van horeca dat was gesitueerd binnen het bouwvlak en toegestaan op grond van dit bestemmingsplan. Ook was er al een terras aanwezig van ongeveer 308 m2. Dit bestemmingsplan maakte geen evenementen mogelijk.

22.8.  De Afdeling is van oordeel dat de in het plan voorziene horeca en evenementen niet als één samenhangend geheel kunnen worden aangemerkt en dat afzonderlijk dient te worden beoordeeld of de horeca en evenementen onder de definitie van stedelijke ontwikkeling in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, Bro vallen. Er is geen samenhang en verband tussen de voorziene evenementen en horeca. De voorziene evenementen hebben een zodanige omvang dat daarvoor afzonderlijke voorzieningen moeten komen die worden opgebouwd en afgebouwd. In de regeling is daarin voorzien. In de gebouwen die worden opgericht ten behoeve van horeca is beoogd om een restaurant te vestigen die jaar rond open is en een strandpaviljoen ten behoeve van de bezoekers van het natuurbad.

22.9.  Ten aanzien van de evenementen is de Afdeling van oordeel dat het plan niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling. Hierbij betrekt de Afdeling dat het plan regelt dat evenementen planologisch worden toegelaten op de gronden binnen het plangebied. Het uitgangspunt van het plan is dat 5 evenementen en 11 evenementendagen per kalenderjaar zijn toegestaan. Het bestaande terrein van de IJzeren Man wordt gebruikt maar er vindt geen verharding plaats en er worden geen bouwwerken opgericht ten behoeve van de evenementen. Onder deze omstandigheden zijn de voorziene evenementen naar het oordeel van de Afdeling niet aan te merken als een ontwikkeling waarvoor artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is bedoeld.

22.10. Voor wat betreft de horeca overweegt de Afdeling als volgt.

Onder 1 is uiteengezet welke bebouwing op grond van het plan is toegestaan. Met het plan kan het bestaande horecagebouw met 150 m2 worden uitgebreid en een gebouw ten behoeve van horeca met een maximum bebouwd oppervlak van 400 m² worden toegevoegd. Tevens is een nieuw terras mogelijk binnen de aanduiding "terras" met een maximum oppervlakte van 600 m2. In de gebruiksregels van het plan is niet meer geregeld dat ter plaatse horeca is toegestaan voor zover deze ten dienste staat van en/of ter ondersteuning is van de recreatieve voorziening en is derhalve zelfstandige horeca mogelijk gemaakt. Gelet hierop is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

22.11. De raad heeft de horecafunctie getoetst aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro op basis van het rapport van Rho van 25 februari 2016. In het geactualiseerde rapport "IJzeren Man ladderonderbouwing" van Rho van 20 september 2021 (hierna: het rapport van Rho van 20 september 2021) en de memo van Rho van 20 september 2021 is het behoefte-onderzoek naar aanleiding van de beroepsgronden geactualiseerd.

In hoofdstuk 3 van het rapport van Rho van 25 februari 2016 is ingegaan op de kwalitatieve behoefte aan recreatie en horeca bij stadsstranden. In dat rapport staat dat een bijzonder horeca‐concept in relatie tot een ‘stadsstrand’ uniek is binnen een hoog stedelijke omgeving, maar ook uniek is ten opzichte van het reguliere horeca-aanbod in de directe omgeving. Een ‘beachclub’ is een voorbeeld van een bijzonder horeca‐concept en is gericht op de strandervaring, welke passend is bij de recreatiefunctie van De IJzeren Man. Omdat vergelijkbare concepten vooral voorkomen in het buitengebied heeft een dergelijke voorziening bij De IJzeren Man een relatief groot verzorgingsgebied in Eindhoven, waardoor de effecten op de directe omgeving naar verwachting nihil zijn. Het bestaande restaurant fungeert los van het stadsstrand en de recreatieplas. Het heeft een duidelijke (entree)functie voor het gehele Stadspark De Karpen, het startpunt (aan het water) om het park recreatief te verkennen. Daarmee is het restaurant complementair aan de aanwezige horeca in het stadspark. Geconcludeerd wordt dat consumenten behoefte hebben aan stadsstranden met kwalitatief goede bijbehorende horeca en leisure activiteiten. De locatie De IJzeren Man heeft door de ligging nabij het centrum van de stad en de universiteitscampus, met toegankelijk water, alle kenmerken en kansen om in te kunnen spelen op deze vraag en zo te komen tot een toekomstgerichte en levensvatbare invulling. Daarmee zorgt De IJzeren Man voor een invulling van een uniek horeca segment, complementair aan de bestaande horeca in de stad. Daarbij is een oppervlak voor een beachclub van 400 m² en een restaurant van 600 m² (totaal 1.000 m²) passend.

Voor de kwantitatieve behoefte is in 2015/16 een benchmark uitgevoerd. In het rapport van Rho van 25 februari 2016 staat dat de omvang en de spreiding van het horeca‐aanbod in Eindhoven vergelijkbaar is met het gemiddelde. Dit is een indicatie dat in Eindhoven niet direct aanleiding is het horeca‐aanbod sterk te laten groeien. Wel moet er altijd ruimte zijn voor vernieuwing, waardoor inpassing van een bijzonder horeca‐concept op een passende locatie mogelijk is.

In het geactualiseerde rapport heeft Rho naar aanleiding van de beroepsgronden het onderzoek naar het horeca-aanbod in Eindhoven geactualiseerd. Daarbij is het aantal horecapunten en de omvang van de horeca vergeleken met het gemiddelde aanbod in kernen van een vergelijkbare omvang (meer dan 175.000 inwoners). De kernen binnen deze inwonersklasse zijn: Almere, Amsterdam, Den Bosch, Eindhoven, Groningen, Rotterdam, Tilburg en Utrecht. De uitschieters in horeca-aanbod, zowel naar boven als naar beneden, zijn uit de vergelijking gelaten. Uit de vergelijking blijkt dat Eindhoven in de huidige situatie iets minder horecavestigingen heeft dan gemiddeld. Op basis van het gemiddelde in de andere kernen wordt een grotere omvang van de horeca verwacht. Momenteel heeft Eindhoven 235.707 inwoners (CBS, 1 januari 2021). Op basis van de provinciale bevolkingsprognose (actualisering 2020) worden in 2031 267.570 inwoners verwacht. Rekening houdend met deze bevolkingstoename ontstaat er een grotere behoefte aan horeca. Per 1.000 inwoners zijn er gemiddeld ongeveer 3,3 horecavestigingen en is er ongeveer 321 m2 wvo horeca beschikbaar. Op basis van het huidige gemiddelde aanbod in de vergelijkbare kernen wordt in 2031 een groter horeca-aanbod verwacht dan het huidige horeca-aanbod in Eindhoven, zowel in aantal vestigingen als omvang, aldus het geactualiseerde rapport. Ook wordt het gebruik van het recreatiegebied verbreed door het aantrekken van nieuwe doelgroepen.

Op grond van de rapporten komt de raad tot de slotsom dat er op termijn voldoende marktruimte is voor de horeca in het plan en daarmee het risico dat ten gevolge van de uitbreiding bestaand aanbod zal verdwijnen zeer klein is. De vrees voor een ruimtelijk onaanvaardbare leegstand is ongegrond, aldus de raad.

22.12. In hetgeen de vereniging en anderen hebben aangevoerd omtrent het unieke horeca-concept, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het rapport van Rho van 25 februari 2016, ook in het licht van hetgeen in het rapport en de memo van Rho van 20 september 2021 naar aanleiding van de beroepsgronden is vermeld, niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De vereniging en anderen stellen dat het bijzondere en unieke horeca-concept als een beachclub die wordt ondergebracht in een van de horecagebouwen die wordt uitgevoerd als een strandpaviljoen van 400 m2 planologisch niet is vastgelegd in het plan en daarom in het behoefte-onderzoek en bij de effecten rekening moest worden gehouden met gewone en reguliere horeca. Dit is niet gebeurd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het bijzondere van het concept is ingegeven door de locatie aan het stadsstrand en water en daarom vanuit kwalitatief oogpunt een goede toevoeging voor horeca in de stad vormt. De locatie is vastgelegd in het plan. Voorts zal in het gebouw nabij het stadsstrand en water horeca aanbod in categorie 1a komen. In het andere gebouw komt horeca in categorie 1b, zijnde een restaurant.

22.13. De Afdeling ziet ook geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op de uitgevoerde onderzoeken heeft mogen baseren omdat in het geactualiseerde onderzoek de kwantitatieve behoefte aan horeca niet juist is berekend. In het actuele rapport bepaalt Rho de behoefte aan horeca op basis van een vergelijking met het aanbod in andere vergelijkbare kernen (van meer dan 175.000 inwoners) van Den Bosch, Groningen, Rotterdam, Tilburg en Utrecht. De steden Amsterdam en Almere zijn niet meegenomen vanwege de grote toeristische functie van Amsterdam en omdat Almere een satellietstad is van Amsterdam.

BSP stelt dat de aanname van Rho dat er behoefte is aan extra horeca omdat er gemiddeld een kleiner aantal vestigingen is, onjuist is. BSP gaat in haar onderzoek evenwel uit van andere uitgangspunten en steden. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de vereniging en anderen niet aannemelijk gemaakt dat dat Rho niet van de steden en uitgangspunten kon uitgaan die ten grondslag zijn gelegd aan het rapport van Rho.

22.14. De Afdeling ziet evenmin grond voor het oordeel dat de raad zich niet op de uitgevoerde onderzoeken heeft mogen baseren omdat de kwalitatieve behoefte niet is gekwantificeerd. Naar het oordeel van de Afdeling behoefde de kwalitatieve behoefte niet te worden gekwantificeerd om ten grondslag te worden gelegd aan de behoefte-onderzoeken.

22.15. De Afdeling ziet evenmin grond voor het oordeel dat de raad bij de kwantitatieve behoefte niet de groeiende bevolking in aanmerking heeft mogen nemen. BSP stelt dat Rho daarbij in aanmerking heeft genomen dat een grote woningbouwlocatie goed past als horecalocatie maar dat er nabij De IJzeren Man relatief weinig grote woningbouwlocaties zijn. Rho heeft bij de behoefte inderdaad de bevolkingstoename in aanmerking genomen, maar deze is niet uitsluitend gekoppeld aan de nabij gelegen woonwijk. In de rapporten van Rho is ook de ligging nabij het centrum van de stad en de universiteitscampus betrokken bij de behoefte.

22.16. Ten aanzien van het betoog van de vereniging en anderen dat er overaanbod zal ontstaan, verwijst de Afdeling naar haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 9.9, waarin is overwogen dat de enkele omstandigheid dat een ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot een overaanbod in een bepaalde branche niet betekent dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

22.17. De Afdeling ziet ook geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet meer op de uitgevoerde onderzoeken heeft mogen baseren, omdat daarin geen rekening is gehouden met de gevolgen van de coronacrisis voor de horecasector. De raad heeft zich in dit verband op het standpunt mogen stellen dat het bestemmingsplan voor een langere periode wordt gemaakt en dat geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan de naar verwachting tijdelijke gevolgen van de coronacrisis.

22.18. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad de behoefte aan de horeca voldoende heeft gemotiveerd en dat geen sprake is van strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Het betoog slaagt niet.

Behoeftetoets evenementen buiten de ladder

23.     Dat de in het plan mogelijk gemaakte evenementen niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kunnen worden aangemerkt, neemt niet weg dat aan de eisen van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro moet worden voldaan. De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkelingen dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Zoals de Afdeling in haar hiervoor genoemde overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 in overweging 4.1 heeft overwogen, beoordeelt de bestuursrechter, in aanmerking genomen deze onderbouwing, of de mogelijk gemaakte ontwikkeling zodanig is, dat aanleiding bestaat voor het oordeel dat het betrokken bestuursorgaan er van heeft mogen uitgaan dat behoefte zal bestaan aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.

23.1.  De raad heeft de behoefte aan evenementen onderzocht en in kaart gebracht en daarover het volgende vermeld.

Al jaren worden vijf ééndaagse B-evenementen (dance, house, hiphop etc.) per jaar met tussen de 4.000 en 7.000 bezoekers georganiseerd. De verwachting is dat deze evenementen ook de komende jaren worden georganiseerd. Verder worden er enkele meerdaagse evenementen mogelijk gemaakt waar ook behoefte aan is. Ook heeft Rho toegelicht dat Eindhoven al jarenlang in de top 5 van Evenementensteden in Nederland staat. Samen met de vier andere grote steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht is Eindhoven verantwoordelijk voor 22,8% van het totale evenementenaanbod in Nederland. De publieke belangstelling voor Eindhovense evenementen groeit zowel regionaal, nationaal als internationaal. Zoals te verwachten is de kalender vooral in het voor- en najaar van 2022 vol met evenementen. Rekening houdend met een grote bevolkingstoename voor Eindhoven en de hierboven genoemde trend en ontwikkelingen in Eindhoven is de verwachting dat de behoefte aan evenementen groeit. Er wordt door de gemeente beleidsmatig een onderscheid gemaakt in A-, B- en C- evenementen (Gastvrij en veilig, 2017). Er worden normaal gesproken jaarlijks ongeveer 400 evenementen in de A-categorie, 30-40 in de B-categorie en dan nog een aantal evenementen in de C-categorie georganiseerd. Eindhoven heeft voor de 20 evenementengebieden profielen opgesteld. Op slechts een deel van de evenemententerreinen zijn mogelijkheden voor B- en C-evenementen. De IJzeren Man is opgenomen als evenementenlocatie in Stadspark De Karpen en hier zijn ook B -en C-evenementen mogelijk. Er is veel vraag naar evenementenlocaties vergelijkbaar met het profiel van De Karpen. Ten slotte is in het Rho-rapport vermeld dat de bestaande evenementen niet kunnen worden verplaatst naar andere locaties omdat die normaal gesproken ook bezet zijn. Het gaat bovendien veelal om terreinen die een andere functie hebben en waar af en toe een evenement wordt georganiseerd.

23.2.  In hetgeen de vereniging en anderen hebben aangevoerd omtrent de evenementen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad, ook in het licht van hetgeen in de planstukken en in het rapport van Rho van 20 september 2021 naar aanleiding van de beroepsgronden is vermeld, niet deugdelijk heeft onderbouwd dat er behoefte is aan evenementen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gemotiveerd uiteengezet dat de locatie van De IJzeren Man geschikt is en ook nodig is en blijft naast andere locaties voor evenementen. Voor wat betreft het betoog dat er onvoldoende rekening is gehouden met de sterke negatieve effecten op het verkeer en het geluid verwijst de Afdeling naar hetgeen daarover hiervoor is overwogen.

23.3.  Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen de vereniging en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat er behoefte zal bestaan aan de door het plan mogelijk gemaakte evenementen.

Het betoog slaagt niet.

Flora en fauna

24.     De vereniging en anderen hebben de beroepsgrond over de negatieve gevolgen van het plan voor de flora en fauna ter zitting ingetrokken. De Afdeling bespreekt deze beroepsgrond daarom niet.

Stikstof

25.     De vereniging en anderen betogen dat de berekening van de stikstofdepositie als gevolg van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden niet juist is.

25.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het besluit op grond van dit betoog.

25.2.  Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

25.3.  De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.52, volgt dat bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke verwevenheid kan worden aangenomen, onder meer rekening moet worden gehouden met de situering van de woning van de betrokkene, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van betrokkene en het natuurgebied, met wat aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, geheel of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied. Indien het Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de woon- en leefomgeving van betrokkene, is in beginsel sprake van verwevenheid als hiervoor bedoeld.

25.4.  De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden "Strabrechtse heide en Beuven" en "Leenderbos, Groote Heide & De Plateau" liggen op een afstand van ongeveer 5 kilometer tot de woningen van de vereniging en anderen. Gelet op deze aanzienlijke afstand maken deze Natura 2000-gebieden geen deel uit van hun woon- en leefomgeving en bestaat er geen verwevenheid tussen het individuele belang van de vereniging en anderen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving en de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Gelet op artikel 8:69a van de Awb betekent dit dat zij zich niet op die norm kunnen beroepen. Omdat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, zal de Afdeling het betoog over de onjuiste berekening van de stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet inhoudelijk beoordelen.

Economische/financiële uitvoerbaarheid

26.     De vereniging en anderen betogen dat niet is onderbouwd dat het plan financieel uitvoerbaar is. Zij voeren in dat verband aan dat de omstandigheid dat de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst heeft gesloten de raad niet ontslaat van de verplichting de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan in de plantoelichting op te nemen.

26.1.  Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om

financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.

26.2.  De gemeente heeft een anterieure overeenkomst gesloten met een ontwikkelaar die betrokken is bij het plan, De IJzeren Man Recreatie Eindhoven B.V.. De vereniging en anderen hebben niet concreet onderbouwd waarom volgens hen de horecabestemming niet zal worden verwezenlijkt en evenementen niet zullen plaatsvinden zeker nu die al sinds jaar en dag plaatsvinden op deze locatie. De vereniging en anderen hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat geen concrete kandidaat voor de exploitatie van de horeca zal worden gevonden, ook omdat op deze locatie al sinds geruime tijd een horecavoorziening wordt geëxploiteerd.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat er in zoverre geen redenen zijn waarom het plan niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Herhalen en inlassen zienswijzen

27.     Voor zover in beroep voor het overige is volstaan met een herhaling van de zienswijzen, overweegt de Afdeling dat de raad in de zienswijzennota die bij het bestreden besluit behoort, uitgebreid is ingegaan op elk onderdeel van de zienswijzen en deze steeds gemotiveerd heeft weerlegd. In het beroepschrift noch ter zitting zijn redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

28.     Artikel 8:51d van de Awb luidt: "Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

29.     Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil zal de Afdeling de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen om binnen de hierna te noemen termijn de onder 4.5, 11.3, 12.5 en 12.11, 12.13 geconstateerde gebreken te herstellen. Daarbij hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. De raad dient daartoe alsnog:

- met inachtneming van de overweging onder 4.5 alsnog in het plan deugdelijk vast te leggen waar en in welke omvang de bestaande terrassen zijn toegestaan;

- met inachtneming van de overweging onder 11.3 artikel 1.38 van de planregels te wijzigen en alsnog deugdelijk vast te leggen wat onder het begrip "evenementen" wordt verstaan;

- met inachtneming van de overwegingen onder 12.5 en 12.11 alsnog deugdelijk te berekenen wat de parkeerbehoefte voor de toegestane horeca is en aannemelijk te maken dat het parkeeraanbod volstaat om te voorzien in die opnieuw berekende parkeerbehoefte;

- met inachtneming van de overweging onder 12.13 alsnog deugdelijk de behoefte aan fietsparkeerplaatsen te berekenen en aannemelijk te maken dat in die opnieuw berekende behoefte kan worden voorzien;

De raad dient de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen. Het door de raad eventueel te nemen gewijzigde of nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

30.     In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Eindhoven op:

- om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat is overwogen onder 4.5, 11.3, 12.5, 12.11 en 12.13 de daar omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Eindhoven van 16 september 2020 te herstellen en;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer, en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

w.g. Daalder
voorzitter

w.g. Ouwehand
|griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022

615-224

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Regels uit het bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring (IJzeren Man)"

Artikel 1.38 Evenementen

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

Artikel 1.70 Nota Parkeernormen

Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 zoals vastgesteld op 24 september 2019, gepubliceerd en in werking getreden op 2 oktober 2019.

Artikel 1.88 Terrassen

Plek van de horecagelegenheid, in de buitenlucht, op een verhard gedeelte van het terrein, dat zit- en/of stagelegenheid biedt en waar tegen betaling dranken of spijzen voor directe consumptie zijn te nuttigen.

Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Gemengd´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. recreatieve voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie;

b. één horecabedrijf, zoals genoemd in de `Lijst van horeca-activiteiten´(Bijlage 4) behorende tot maximaal categorie 1a en 1b, waarbij binnen deze categorieën zaalverhuur tot maximaal 200 personen is toegelaten;

c. terrassen met dien verstande dat bestaande terrassen zijn toegelaten en dat nieuwe terrassen uitsluitend zijn toegestaan binnen de aanduiding 'terras' met een maximum oppervlakte van 600 m2;

d. één bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen';

e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f. groen- en speelvoorzieningen

g. evenementen met inachtname van het bepaalde in 3.3.2. met daarbij behorende:

h.       wegen en paden;

i.        erven en terreinen;

j.        parkeervoorzieningen

k.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a. Er zijn maximaal vier hoofdgebouwen toegelaten binnen de bestemming;

(…)

d. Er mogen maximaal twee gebouwen voor horeca aanwezig zijn, met dien verstande dat:

1. één gebouw ten behoeve van horeca ter plaatse van het bouwvlak met een maximum bebouwd oppervlak van 600m2 en een maximum bouwhoogte zoals is aangeduid op de verbeelding;

2. één gebouw ten behoeve van horeca ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding-1' met een maximum bebouwd oppervlak van 400 m² en een maximum bouwhoogte van 5 meter, waarbij maximaal 10% van de oppervlakte van het gebouw ook mag worden gebouwd binnen de bestemming 'Water';

(…)

e.       met dien verstande dat voldaan moet worden aan de voorwaardelijke verplichtingen, zoals opgenomen in artikel 3.2.2.

Artikel 3.3.2 Evenementen

Voor evenementen gelden de volgende regels:

a. per kalenderjaar zijn maximaal 5 evenementen toegelaten;

b. het maximale aantal bezoekers bedraagt 7.000 per evenement;

c. evenementen zijn toegestaan op zondag tot en met donderdag tussen 7.00 uur in de ochtend en 23.00 uur in de avond en op vrijdag, zaterdag en op dagen voorafgaand aan een feestdag tussen 7.00 uur in de ochtend en 24.00 uur in de avond;

d. de geluidbelasting bij evenementen mag niet meer bedragen dan 45 dB(A) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten;

e. de geluidbelasting bij evenementen mag niet meer bedragen dan 59 dB(C) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten;

f. in afwijking van het bepaalde onder d mag de geluidbelasting bij maximaal 2 evenementen per jaar niet meer bedragen dan 70 dB(A) op de gevels van de dichtsbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten.

g. in afwijking van het bepaalde onder e mag de geluidbelasting bij maximaal 2 evenementen niet meer bedragen dan 85 dB(C) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten;

h. de (geluid) overlastgevende werkzaamheden bij de op- en afbouw, dienen zoveel als mogelijk te worden ingepland en uitgevoerd tussen 10.00 uur 's ochtends en 15.00 uur 's middags.

i. als er op- en afbouwwerkzaamheden op een zondag nodig zijn dan dienen die pas vanaf 10.00 uur plaats te vinden.

j. de duur van een evenement bedraagt maximaal 1 dag exclusief op- en afbouwen;

k. in afwijking van het bepaalde onder punt j bedraagt de duur van een evenement maximaal 3 dagen bij maximaal 3 evenementen per jaar, waarbij wordt voldaan aan de geluidbelasting volgens het bepaalde in sub d en sub e. (geluidbelasting 45 dB(A) en 59 dB(C)).

l. het opbouwen van een evenement maximaal 4 dagen duren en het afbouwen van een evenement mag maximaal 4 dagen duren.

Artikel 3.3.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:

1. Het gebruik of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen anders dan expliciet toegestaan in artikel 3.1, onder f;

(…)

Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

(…)

b. recreatief medegebruik, inclusief evenementen die zijn toegelaten op grond van artikel 3.1 en 3.3.2 met dien verstande dat een podium voor evenementen niet is toegelaten.

Artikel 8.1 Parkeereis

a. Bij de afgifte van een omgevingsvergunning wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen bepaald conform de Nota Parkeernormen.

b. In afwijking van het bepaalde onder a, mag getoetst worden aan nieuwe dan wel gewijzigde parkeernormen, als deze in werking zijn getreden en leiden tot een lagere parkeernorm.

Artikel 8.2 Afwijken van parkeereis

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 indien:

a. uit een parkeeronderzoek blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;

b. het voldoen aan de in lid 8.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien