Uitspraak 202103609/1/R1


Volledige tekst

202103609/1/R1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Veldhoven,

2.       [appellant sub 2], wonend te Bergeijk,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Veldhoven,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Waterberging de Run Veldhoven" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten sub 1], [appellant sub 2] en Waterschap de Dommel hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2022, waar [appellant sub 1A], bijgestaan door mr. C. van der Corput, advocaat te

’s-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door drs. M. Yücesan-van Drunen, zijn verschenen. Verder is Waterschap de Dommel, vertegenwoordigd door mr. R. Koudstaal en G. Karimlou, op de zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan maakt beekherstel en de gestuurde waterberging in het natuurgebied Grootgoor mogelijk. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Turfweg en Gagelgoorsedijk, aan de westzijde door de grens met de gemeente Eersel en aan de zuidzijde door de grens met de gemeente Bergeijk en de loop van de Run. Het doel van dit waterbergingsgebied is om in het geval van uitzonderlijke regenval te zorgen voor bescherming tegen hoogwater in de regio Eindhoven.

Ten behoeve van het project heeft het dagelijks bestuur van Waterschap de Dommel op 9 juli 2019 op grond van artikel 5.4 van de Waterwet het projectplan "Run Grootgoor" vastgesteld. Het projectplan heeft betrekking op de aanleg van een waterberging om wateroverlast in stroomafwaarts van de Run gelegen gebieden binnen de kom van onder andere Eindhoven en Sint-Oedenrode te verminderen. Waterschap De Dommel legt samen met de gemeenten Veldhoven, Bergeijk en Eersel bij de zogenoemde Natte Natuurparel Grootgoor dit waterbergingsgebied aan. Dit projectplan is met de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:557, in rechte onaantastbaar geworden.

[appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben beroep ingesteld tegen het vastgestelde plan. Zij vrezen voor vernatting van hun percelen.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Het beroep van [appellanten sub 1]

Inleiding

3.       [appellanten sub 1] zijn eigenaar van het perceel [locatie 1], waar zij een paardenfokkerij met pensionstal exploiteren. Hun perceel bevindt zich ten noorden van het plangebied. Zij vrezen voor vernatting van hun perceel als gevolg van het plan.

Vrees voor overlast

4.       [appellanten sub 1] vrezen voor overlast als gevolg van het plan. Volgens hen heeft de raad bij de vaststelling van het plan slechts rekening gehouden met het natuurbelang en heeft hij onvoldoende concreet onderzoek gedaan naar het risico van de mogelijke vernatting en overstroming van hun perceel. Hierdoor vrezen zij ernstige benadeling voor de bedrijfsvoering van hun paardenfokkerij met pensionstal. Daarbij wijzen zij erop, onder verwijzing naar het rapport "Bestemmingsplan Waterberging De Run Veldhoven, Hydraulische effecten percelen Turfweg" van Walhout Civil van 16 september 2022, dat als gevolg van het plan de grondwaterstand van hun perceel zal verhogen, wat volgens hen tot vernatting en zelfs overstroming kan leiden. Ook zal volgens [appellanten sub 1] door vernatting mok ontstaan bij paarden, zullen insecten zich gaan vestigen die voor ziektes kunnen zorgen en is de aanwezigheid van ratten niet uit te sluiten. Volgens [appellanten sub 1] leidt de kade die is voorzien ter hoogte van de Gagelgoorsedijk ook niet tot de gewenste bescherming. Overstroming van het perceel zal door de kade niet worden voorkomen en het water kan onder de kade doorkomen, aldus [appellanten sub 1]. Daarbij is volgens [appellanten sub 1] van belang dat het projectplan door het dagelijks bestuur van het waterschap is vastgesteld en niet door de raad. Ook is volgens hen de legger niet actueel. Daarnaast vrezen [appellanten sub 1] voor vernatting van hun perceel vanwege het dempen van de nabijgelegen watergang "De Pinkgieter".

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het voorliggende plan voor het grondgebied van de gemeente Veldhoven de planologische aanwijzing van het gebied tot waterbergingsgebied vastlegt. Het plan voorziet volgens de raad niet in het veranderen of het beheer van het waterpeil. Deze bevoegdheid rust bij het waterschap op grond van de Waterwet. De raad stelt met het plan alleen de ruimtelijke contouren van het waterbergingsgebied te hebben vastgesteld. De aanwijzing door het toekennen van dubbelbestemmingen met de daarbij behorende regels houdt volgens de raad niet de exacte inrichting in. De inrichting en de gevolgen hiervan dienen dan ook niet in het kader van het bestemmingsplan behandeld te worden, maar in de procedure van het projectplan, aldus de raad.

De raad stelt verder dat uit het projectplan volgt dat er geen sprake is van een verandering van de grondwaterstand van het perceel van [appellanten sub 1] en dat, door het nemen van maatregelen, er ook geen sprake zal zijn van overstroming dan wel vernatting van hun perceel.

4.2.    Aan de gronden in het plangebied is onder meer de enkelbestemming "Natuur" en de dubbelbestemming "Waterstaat - Gestuurd waterbergingsgebied" toegekend.

Artikel 7.1 van de planregels luidt: "De voor 'Waterstaat - Gestuurd waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor tijdelijke opvang van water."

Artikel 7.3 luidt: "Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 voor het bouwen op deze gronden ten behoeve van de overige bestemmingen en het bouwen in afwijking van het projectplan Run Grootgoor, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de bebouwing mag niet leiden tot een vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van de gronden;

b. het bevoegd gezag dient voor het beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning schriftelijk advies te vragen aan het betrokken waterschapsbestuur."

Artikel 7.4.2 luidt: "Het verbod als bedoeld in 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a. dienen ter uitvoering voor de aanleg en instandhouding van de gestuurde waterberging De Run, overeenkomstig projectplan Run Grootgoor, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

b. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning."

4.3.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1135, onder 5.3, wordt in een bestemmingsplan zoals hier aan de orde, voor zover hier van belang, alleen de planologische aanwijzing van een gebied tot waterbergingsgebied vastgelegd. Dit houdt in dat deze aanwijzing als zodanig en de verenigbaarheid van de verschillende op grond van het bestemmingsplan mogelijke functies van het gebied in deze procedure aan de orde kunnen komen. De concrete inrichting van het waterbergingsgebied wordt echter in één of meer door de waterbeheerder vast te stellen projectplannen als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet vastgelegd, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

4.4.    De Afdeling stelt voorop dat het voorliggende bestemmingsplan niet meer mogelijk maakt dan het projectplan "Run Grootgoor". Op de zitting heeft de raad in dit kader toegelicht dat er een één-op-één-koppeling is gemaakt tussen de regels van het projectplan en de regels van het bestemmingplan. Hierbij heeft de raad gewezen op in het bijzonder artikel 7.3 en artikel 7.4.2, onder a, van de regels van het bestemmingsplan. Hiervoor, onder overweging 4.2., zijn de relevante planregels weergegeven die bij elkaar genomen weergeven wat het plan mogelijk maakt. Daaruit volgt dat het plan geen regeling bevat die betrekking heeft op de aanpassing van het waterpeil. De aanwijzing door middel van het toekennen van de dubbelbestemming met de daaraan verbonden planregels heeft alleen tot doel om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan met het oog op het toekomstige gebruik van de gronden als waterbergingsgebied en houdt niet de exacte inrichting daarvan in. De waterhuishoudkundige gevolgen van de aanleg en inrichting van het waterbergingsgebied op perceelsniveau konden bij het projectplan aan de orde komen. De Afdeling overweegt dat de hydraulische effecten van het projectplan zijn onderzocht in het kader van het projectplan. Het projectplan is inmiddels met de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:557, in rechte onaantastbaar geworden. Wat betreft het betoog van [appellanten sub 1] dat de legger niet actueel is, overweegt de Afdeling dat dit, wat daar ook van zij, de rechtmatigheid van het plan niet kan aantasten. Overigens heeft het waterschap op de zitting toegelicht dat er een besluit in voorbereiding is ten aanzien van de aanpassing van de legger en dat dit definitief vastgesteld wordt zodra het bestemmingsplan in rechte onaantastbaar is. Daarnaast heeft het waterschap op de zitting toegelicht dat de watergang "De Pinkgieter" geen deel uitmaakt van het projectplan "Run Grootgoor" en niet van het voorliggende bestemmingsplan. Dit betekent dat de bezwaren van [appellanten sub 1] daartegen niet in deze procedure aan bod kunnen komen.

Gelet op het voorgaande kunnen de door [appellanten sub 1] aan de orde gestelde maatregelen en inrichting van het gebied, als gevolg waarvan zij vernatting of zelfs overstroming van hun perceel vrezen, niet leiden tot vernietiging van het in deze procedure voorliggende plan.

Het betoog slaagt niet.

Milieueffectbeoordeling (hierna: m.e.r.-beoordeling)

5.       [appellanten sub 1] betogen dat ten onrechte geen milieueffectrapport (MER) is opgesteld. De raad had niet mogen volstaan met een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. De vormvrije beoordeling die heeft plaatsgevonden is bovendien onvoldoende. Hierbij is volgens hen van belang dat de raad bij de m.e.r.-beoordeling andere belangen dient dan het waterschap.

5.1.    De raad stelt dat het bestemmingsplan niet meer mogelijk maakt dan in het projectplan is opgenomen. Het voorliggende plan ziet dus enkel op een planologische inbedding van hetgeen in het projectplan is opgenomen en betreft een één-op-één doorvertaling van het projectplan in het bestemmingsplan, aldus de raad. Met de beoordeling of het projectplan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, is volgens de raad tevens beoordeeld of het bestemmingsplan nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Om die reden heeft de raad volstaan met een verwijzing naar de beoordeling van de mogelijke gevolgen voor het milieu zoals die al door waterschap zijn verricht ten behoeve van het projectplan. Alleen voor de activiteit D9 (landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan) is door de raad zekerheidshalve in aanvulling op de al door het waterschap uitgevoerde m.e.r.-beoordeling voor deze activiteit nog een separate m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. De functiewijziging van 'agrarisch' naar ‘natuur' is weliswaar kleinschalig en de verwachting is dat dit niet onder een landinrichtingsproject valt. Maar op dit punt is toch een aanvullende beoordeling uitgevoerd, mede gelet op de ingediende zienswijzen.

5.2.    Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan betreft een besluit als bedoeld in kolom 3 van categorie 3.2 (de aanleg, wijziging of uitbreiding inzake kanalisering of ter beperking van overstromingen, met inbegrip van primaire waterkeringen en rivierdijken), categorie 9 (een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan) en categorie 15.3 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stuwdam of andere installatie voor het stuwen of voor de lange termijn opslaan van water), van onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Als bij een besluit als bedoeld in kolom 3 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. de drempelwaarden die zijn vermeld in kolom 2 van de desbetreffende categorie worden overschreden, dan moet blijkens artikel 2, vijfde lid, onder a, van het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling worden gemaakt.

5.3.    In gevallen waarin een activiteit genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., maar de omvang van deze activiteit onder de in kolom 2 vastgelegde drempelwaarden blijft, dient het bevoegd gezag een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bezien dient te worden of die activiteit, ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden, belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Indien de te verrichten beoordeling leidt tot de conclusie dat niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, dient een m.e.r.-beoordeling te worden verricht, volgens de procedure van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer.

5.4.    De raad heeft toegelicht dat voor de categorieën 3.2 en 15.3 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is volstaan met een verwijzing naar de beoordeling die al is uitgevoerd in het kader van het projectplan. Niet het bestemmingsplan, maar het projectplan, bedoeld in artikel 5.4, zesde lid van de Waterwet is het besluit waar besluitvorming over de m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden en ook heeft plaatsgevonden, aldus de raad. Volledigheidshalve zijn de "m.e.r.-beoordeling ‘Waterberging en natuurherstel de Run’" van BRO van 19 november 2018 en het m.e.r.-beoordelingsbesluit van Waterschap De Dommel van 20 november 2018 als bijlagen bij de plantoelichting van het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.

De Afdeling stelt voorop dat het bestemmingsplan, zoals al onder 4.4. overwogen, niet meer mogelijk maakt dan het projectplan "Run Grootgoor". Er is sprake van een zogeheten één-op-één-koppeling tussen het eerder vastgestelde projectplan en het bestemmingplan. De raad mocht zich daarom op het standpunt stellen dat de milieueffecten van het plan voldoende zijn onderzocht en dat het plan geen kader vormt voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit. De Afdeling overweegt dat de enkele stelling van [appellanten sub 1] dat de raad bij de m.e.r.-beoordeling andere belangen dient dan het waterschap niet tot een andere conclusie kan leiden. Voor zover [appellanten sub 1] verder betogen dat de raad zich niet mocht baseren op de al in het kader van het projectplan uitgevoerde beoordelingen, merkt de Afdeling nog het volgende op. Voor categorie 3.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is geen drempelwaarde opgenomen, zodat het besluit in zoverre m.e.r.-beoordelingsplichtig is. De desbetreffende beoordeling is ook uitgevoerd in het kader van het projectplan. Bij categorie 15.3, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is als drempelwaarde vermeld: "in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 5 miljoen m3 of meer". Hoewel de drempelwaarde van categorie 15.3 niet wordt overschreden, is deze categorie wel beschreven in de m.e.r.-beoordeling van 19 november 2018. De conclusie van die beoordeling is dat de ontwikkeling wat betreft categorieën 3.2 en 15.3 niet tot nadelige gevolgen voor het milieu leidt. In het verlengde daarvan hoeft volgens de beoordeling geen milieueffectrapport te worden opgesteld.

Bij categorie 9, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is als drempelwaarde vermeld: "een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw". De drempelwaarden van categorie 9 worden niet overschreden. Daarom mocht wat betreft categorie 9 worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De raad heeft hieraan invulling gegeven met het rapport "Vormvrije m.e.r.-beoordeling, bestemmingsplan ‘Waterberging de Run’" van BRO van 3 december 2020. In dat rapport is geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor het maken van een milieueffectrapportage.

5.5.    De conclusies uit de rapporten zoals hiervoor, onder 5.4., genoemd, zijn door [appellanten sub 1] niet gemotiveerd bestreden.

Het betoog van [appellanten sub 1] dat bij de m.e.r.-beoordeling de raad andere belangen dient dan het waterschap kan ook niet worden gevolgd. De beoordeling of een milieueffectrapport moet worden opgesteld, wordt door het bevoegd gezag beoordeeld aan de hand van wettelijke criteria. De afweging of een milieueffectrapport moet worden opgesteld zal bij een beoordeling door de raad dan wel door het waterschap daarom tot dezelfde uitkomst moeten leiden.

Het betoog slaagt niet.

Herhalen en inlassen zienswijze

6.       Waar [appellanten sub 1] voor het overige verzoeken de inhoud van hun zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzennota is ingegaan op die zienswijze. [appellanten sub 1] hebben in hun beroepschrift en op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze onjuist of onvolledig zou zijn.

Conclusie

7.       Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

Inleiding

8.       [appellant sub 2] is eigenaar van een aantal agrarische percelen die buiten het plangebied zijn gelegen. [appellant sub 2] verzet zich tegen het plan omdat hij vreest voor ernstige nadelige gevolgen, onder meer door vernatting van zijn percelen.

Ontvankelijkheid

9.       De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is, omdat hij bij het bestreden besluit niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden aangemerkt. Daartoe voert de raad aan dat de percelen van [appellant sub 2] op grote afstand van het plangebied liggen en hij vanuit zijn percelen geen zicht daarop heeft. Ook kan [appellant sub 2] volgens de raad geen gevolgen van enige betekenis van het plan ondervinden.

9.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

Artikel 8:1 luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."

9.2.    Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

9.3.    De Afdeling stelt vast dat aan een ieder de mogelijkheid is geboden om over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze naar voren te brengen en dat [appellant sub 2] ook gebruik heeft gemaakt van die mogelijkheid. Daardoor is de vraag of [appellant sub 2] belanghebbende is, in dit geval niet bepalend voor de ontvankelijkheid van het beroep. Alleen al daarom volgt de Afdeling de raad niet in zijn betoog dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is.

Vrees voor vernatting

10.     [appellant sub 2] vreest voor vernatting van zijn percelen. Volgens hem zijn de aanleg van de dijk en de afwateringssloot niet voldoende om zijn percelen droog te houden wanneer de waterberging onder water wordt gezet. Hij stelt dat het waterschap ten onrechte geen garantie geeft dat een pomp tijdig wordt ingezet om schade te voorkomen. Ook betoogt [appellant sub 2] dat een goedwerkend beeksysteem, zoals de Run, als gevolg van het plan wordt vernield. In het projectplan wordt uitgegaan van een nieuwe bodembreedte van 1 m en een ondiepe beek. Dit leidt volgens [appellant sub 2] tot problemen in de omgeving. Ook betoogt [appellant sub 2] dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de doelstelling van de Waterwet die gericht is op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste. Ook op het punt van maatschappelijke functies van het watersysteem is de heringerichte Run een verslechtering volgens [appellant sub 2]. Diverse recreatieve functies zijn na herinrichting van de Run volgens hem niet meer mogelijk. Ook stelt [appellant sub 2] dat geen noodzaak bestaat voor de waterberging omdat het waterschap al extra water mag lozen op het Wilhelminakanaal.

10.1.  De raad stelt dat het voorliggende plan de planologische aanwijzing van het gebied tot waterbergingsgebied vastlegt. Het plan voorziet volgens de raad niet in het veranderen of het beheer van het waterpeil. Deze bevoegdheid rust bij het waterschap op grond van de Waterwet. De raad stelt met het plan alleen de ruimtelijke contouren van het waterbergingsgebied te hebben vastgesteld. De inrichting en de gevolgen hiervan dienen dan ook niet in het kader van het bestemmingsplan behandeld te worden, maar dienen in de procedure van het projectplan aan de orde te komen, aldus de raad. Ook stelt de raad dat de realisering van de dijk en de afwateringssloot zijn gelegen binnen de grenzen van de gemeente Eersel en niet binnen de gemeente Veldhoven, zodat het voorliggende bestemmingsplan hier geen betrekking op heeft. Daarnaast ziet de raad geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de uitgevoerde onderzoeken die zijn opgesteld in het kader van het projectplan, om te voorzien in een goed werkend watersysteem. Bovendien heeft [appellant sub 2] volgens de raad geen concrete onderzoeken en rapporten overgelegd die tot andere conclusies leiden.

10.2.  Onder verwijzing naar overweging 4.4. van deze uitspraak, overweegt de Afdeling dat de waterhuishoudkundige gevolgen van de aanleg en inrichting van het waterbergingsgebied op perceelsniveau bij het projectplan aan de orde konden komen. De Afdeling overweegt dat de hydraulische effecten van het projectplan zijn onderzocht in het kader van het projectplan. Het projectplan is inmiddels met de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:557, in rechte onaantastbaar geworden. Gelet hierop kunnen de door [appellant sub 2] aan de orde gestelde maatregelen en inrichting van het gebied, als gevolg waarvan hij vernatting van zijn percelen vrezen, niet leiden tot vernietiging van het in deze procedure voorliggende plan.

Het betoog slaagt niet.

Planschade

11.     [appellant sub 2] vreest dat het plan zal leiden tot een waardedaling van zijn gronden en vreest geen gebruik te kunnen maken van de schaderegeling voor waterbergingsgebieden, omdat zijn gronden buiten het waterbergingsgebied liggen.

11.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat voorliggend bestemmingsplan niet tot schade kan leiden voor [appellant sub 2], omdat zijn gronden dichterbij het plangebied van het bestemmingsplan "Waterberging de Run Eersel", vastgesteld door de raad van de gemeente Eersel op 23 februari 2021, liggen. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat op grond van artikel 7.16 van de Waterwet de afhandeling van eventuele schade volledig bij het waterschap berust en niet bij de gemeente.

11.2.  Artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) luidt: "Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd."

11.3.  Artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet luidt: "Aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, wordt op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd."

Artikel 7.16 luidt: "Afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening blijft buiten toepassing, voor zover een belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in artikel 7.14, eerste lid."

11.4.  Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in overweging 11 van de uitspraak van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3120, is er op grond van artikel 7.16 van de Waterwet geen samenloop mogelijk van zowel schadevergoeding op grond van artikel 7.14 van de Waterwet als tegemoetkoming in planschade op grond van afdeling 6.1 van de Wro. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008-2009, 31 858, nr. 3, blz. 36 en 37) is over artikel 7:12a (nu artikel 7.16) van de Waterwet vermeld dat om te voorkomen dat ten gevolge van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer via twee sporen schadevergoeding moet worden gevraagd - zowel een tegemoetkoming in de planologische schade op grond van afdeling 6.1 van de Wro als schadevergoeding op grond van artikel 7.14 van de Waterwet - een voorrangsregeling in artikel 7.16 wordt opgenomen. Doel van deze voorrangsregeling is om ook de door de uitoefening van taken of bevoegdheden in het kader van het waterbeheer veroorzaakte planologische schade onder de werking van de Waterwet af te handelen. De regeling heeft ook betrekking op de mogelijke samenloop met verzoeken om een tegemoetkoming in de planologische schade als bedoeld in afdeling 6.1 van de Wro die op grond van die wet eventueel zouden kunnen worden ingediend bij een bestuursorgaan dat niet betrokken is bij de schadeveroorzakende rechtmatige uitoefening van taken of bevoegdheden in het kader van het waterbeheer. Om te voorkomen dat een burger bijvoorbeeld ten behoeve van de aanleg van een bergingsgebied door de waterbeheerder zowel een tegemoetkoming in de planologische schade op grond van afdeling 6.1 van de Wro bij de gemeente moet vragen als schadevergoeding op grond van artikel 7.14 bij de waterbeheerder, wordt de afhandeling van de schade volledig in handen van de waterbeheerder gelegd. Uit deze toelichting en de tekst van de bepaling zelf volgt dat artikel 7.16 een voorrangsregeling bevat die inhoudt dat indien een belanghebbende een schadevergoeding als bedoeld in artikel 7.14, eerste lid, vraagt of kan vragen, afdeling 6.1 van de Wro niet van toepassing is, aldus de uitspraak van de Afdeling uit 2018.

11.5.  Voor zover [appellant sub 2] schade lijdt als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer als bedoeld in artikel 7.14 van de Waterwet is voorzien in een wettelijke schaderegeling. Dergelijke verzoeken om schadevergoeding worden door het betrokken bestuursorgaan van het waterschap in behandeling genomen. De schaderegeling in de Waterwet is niet beperkt tot schade in inundatiegebieden zelf. Waterschap de Dommel heeft op de zitting desgevraagd bevestigd dat [appellant sub 2] toegang heeft tot deze schaderegeling. De vrees van [appellant sub 2] dat hij geen gebruik kan maken van de schaderegeling omdat zijn gronden buiten het waterbergingsgebied zijn gelegen, volgt de Afdeling daarom niet. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het plan niet kon worden vastgesteld zonder te voorzien in een schaderegeling.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

12.     Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

Conclusie

13.     De beroepen zijn ongegrond.

14.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.A. de Gast, griffier.

w.g. Helder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. De Gast
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022

928