Uitspraak 202004403/5/R2


Volledige tekst

202004403/5/R2.
Datum uitspraak: 7 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Eindhoven,

en

de raad van de gemeente Eindhoven,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1471 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 16 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IV De Bergen (Heilige Geeststraat-Willemstraat)" te herstellen, de Afdeling en [appellante] de uitkomst daarvan mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 22 september 2021 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "IV De Bergen (Heilige Geeststraat-Willemstraat)" gewijzigd vastgesteld.

[appellante] en Meba Verdi B.V. zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. Van deze gelegenheid heeft [appellante] gebruik gemaakt.

De raad, [appellante] en Meba Verdi B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft, met gebruikmaking van de in artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde bevoegdheid, bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het op 16 juni 2020 vastgestelde bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een grotendeels onbebouwd terrein tussen de Willemstraat en de Heilige Geeststraat in Eindhoven dat wordt gebruikt als particulier parkeerterrein. Meba Verdi B.V. is de ontwikkelaar van het plangebied. Het bestemmingsplan maakt de bouw van drie appartementen aan de Heilige Geeststraat mogelijk. Daarnaast voorziet het bestemmingsplan in de realisatie van 45 appartementen op het middenterrein en in de renovatie van de bestaande panden aan de Willemstraat tot twee winkels en zes appartementen.

[appellante] woont in de omgeving van het plangebied. Zij is het niet eens met het vastgestelde bestemmingsplan, omdat zij onder meer vreest voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat.

Wettelijk kader

2.       De relevante wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Tussenuitspraak

3.       Voor zover hier van belang, heeft de Afdeling in de tussenuitspraak in overweging 14.5 geoordeeld dat aan het besluit van 16 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IV De Bergen (Heilige Geeststraat-Willemstraat)" een zorgvuldigheidsgebrek kleeft. De Afdeling is tot dit oordeel gekomen, omdat de raad niet heeft geregeld wat hij beoogde te regelen, namelijk dat auto’s uitsluitend via de onderdoorgang aan de zijde van de Willemstraat van en naar de voorziene parkeerplaatsen in het plangebied mogen rijden.

4.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellante] tegen het besluit van 16 juni 2020 gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

5.       De Afdeling heeft de raad in overweging 15 van de tussenuitspraak opgedragen om het geconstateerde gebrek te herstellen door alsnog te regelen dat in ieder geval auto’s geen gebruik mogen maken van de in het plan voorziene onderdoorgang aan de Heilige Geeststraat.

Het herstelbesluit

6.       De raad heeft bij het herstelbesluit het bestemmingsplan "IV De Bergen (Heilige Geeststraat-Willemstraat)" gewijzigd vastgesteld. Om aan de opdracht uit de tussenuitspraak te voldoen, heeft de raad artikel 4.2.4 van de planregels gewijzigd.

6.1.    Artikel 4.2.4 van de planregels is als volgt komen te luiden:

"Ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang" geldt dat:

a. een onbebouwde vrije ruimte in acht genomen dient te worden, waarbij zowel een breedte als een hoogte van minimaal 2,5 m onbebouwd dient te blijven;

b. de onderdoorgang niet gebruikt mag worden voor autoverkeer."

7.       Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

7.1.    [appellante] heeft, daartoe door de Afdeling in de gelegenheid gesteld, een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld. De Afdeling zal de door haar ingediende zienswijze tegen het herstelbesluit in het hiernavolgende bespreken.

Beroep van rechtswege

8.       [appellante] betoogt dat de raad het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet met het herstelbesluit heeft hersteld. Daartoe voert zij aan dat in artikel 4.2.4, onder b, van de planregels niet is geborgd dat het autoverkeer de onderdoorgang aan de Heilige Geeststraat niet mag gebruiken om op het binnenterrein te komen, omdat dit artikel een bouwregel is. Volgens [appellante] kan een gebruiksverbod niet uit een bouwregel volgen. Zij verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI4532. Artikel 4.2.4 van de planregels is hierdoor uitsluitend van belang voor de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen, aldus [appellante]. Het bestemmingsplan verzet zich er volgens [appellante] echter niet tegen dat de onderdoorgang na vergunningverlening en de bouw ervan wordt gebruikt voor autoverkeer van en naar het binnenterrein. Daarnaast voert [appellante] aan dat dit gebrek niet kan worden ondervangen door een gebruiksvoorschrift te verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen, omdat het bestemmingsplan dit niet vereist. Bovendien volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4047 dat aan een omgevingsvergunning voor bouwen geen gebruiksvoorschriften kunnen worden verbonden, aldus [appellante]. Verder verplicht artikel 4.2.4 van de planregels volgens [appellante] niet tot het bouwen van een onderdoorgang. Zij betoogt dat artikel 4.2.4, onder b, van de planregels geen betekenis heeft als de grond ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang" onbebouwd blijft, omdat het autoverkeer dan vanuit de Heilige Geeststraat het terrein van het plangebied kan opkomen.

8.1.    De Afdeling overweegt dat artikel 4.2.4, onder b, van de planregels onder titel 4.2 (bouwregels) is geplaatst. Dit artikel bevat dan ook uitsluitend een bouwvoorschrift op de als "Wonen" aangewezen gronden. Hierdoor is artikel 4.2.4, onder b, slechts van betekenis voor toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen aan het bestemmingsplan. De Afdeling verwijst hiervoor onder meer naar haar uitspraken van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2813 (r.o. 5.4), 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1226 (r.o. 2.3) en 20 november 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI4532 (r.o. 2.1.2). Gelet op artikel 2.22, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen kunnen aan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen alleen voorschriften worden verbonden die gaan over deze activiteit. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1504 (r.o. 17.4), en de daar genoemde uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:316. Zoals [appellante] ook betoogt, kunnen voorschriften die gaan over de activiteit gebruik niet aan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden verbonden. De raad heeft dat in een nader stuk ook erkend. Het betoog slaagt.

8.2.    Gelet op het voorgaande, is het beroep van [appellante] tegen het herstelbesluit gegrond. Het herstelbesluit moet vanwege strijd met artikel 3:2 van de Awb worden vernietigd.

In stand laten rechtsgevolgen

9.       De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit van 16 juni 2020 in stand te laten. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven heeft in een nader stuk van 8 augustus 2022 toegezegd om een verkeersbesluit te nemen als de feitelijke situatie na de realisatie van de ontwikkeling, zoals mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "IV De Bergen (Heilige Geeststraat-Willemstraat)", daartoe aanleiding geeft. Met het verkeersbesluit moet worden voorkomen dat het autoverkeer gebruik kan maken van de onderdoorgang aan de Heilige Geeststraat. [appellante] heeft aangegeven dat de toezegging van een eventueel verkeersbesluit voldoende borging biedt van haar belangen. Naar het oordeel van de Afdeling is hiermee voldoende gewaarborgd dat het autoverkeer na de realisatie van de ontwikkeling de in het plan voorziene onderdoorgang aan de Heilige Geeststraat ontwikkeling niet kan gebruiken.

Conclusie

10.     Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 16 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IV De Bergen (Heilige Geeststraat-Willemstraat)" en het herstelbesluit is gegrond. Deze besluiten moeten vanwege strijd met artikel 3:2 van de Awb worden vernietigd.

De Afdeling zal de rechtsgevolgen van het besluit van 16 juni 2020 geheel in stand laten.

Proceskosten

11.     De raad moet de proceskosten van [appellante] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van 16 juni 2020 van de raad van de gemeente Eindhoven tot vaststelling van het bestemmingsplan "IV De Bergen (Heilige Geeststraat - Willemstraat)" gegrond;

II.       vernietigt het besluit van 16 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IV De Bergen (Heilige Geeststraat - Willemstraat)";

III.      verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van 22 september 2021 van de raad van de gemeente Eindhoven tot vaststelling van het bestemmingsplan "IV De Bergen (Heilige Geeststraat - Willemstraat)" gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van 22 september 2021 van de raad van de gemeente Eindhoven tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "IV De Bergen (Heilige Geeststraat - Willemstraat)";

V.       bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder II. vernietigde besluit van 16 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IV De Bergen (Heilige Geeststraat - Willemstraat)" geheel in stand blijven;

VI.      veroordeelt de raad van de gemeente Eindhoven tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,17, waarvan € 1.897,50 is toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     gelast dat de raad van de gemeente Eindhoven aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.E.H.J. Vollaers, griffier.

w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2022

429-975

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 3:2 luidt:

"Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen."

Artikel 6:19, eerste lid, luidt:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

Artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, luidt:

"Is het beroep reeds ter zitting behandeld, dan kan de bestuursrechter na toepassing van artikel 8:51a bepalen dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft indien:

d. de termijn als bedoeld in artikel 8:51d, derde lid, ongebruikt is verstreken, tenzij partijen daardoor kunnen worden benadeeld."

Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, luidt:

"De bestuursrechter kan bepalen dat:

a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven."

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.22, tweede lid, luidt:

"Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. Indien toepassing is gegeven aan artikel 2.27, vierde lid, worden aan een omgevingsvergunning tevens de bij de verklaring aangegeven voorschriften verbonden. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd."