Uitspraak 200806381/1/H1


Volledige tekst

200806381/1/H1.
Datum uitspraak: 20 mei 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Oudewater,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 juli 2008 in zaak nr. 08/767 in het geding tussen:

[wederpartij] wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Oudewater.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oudewater (hierna: het college) [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast de bewoning van het bijgebouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te laten.

Bij besluit van 19 februari 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 juli 2008, verzonden op 21 juli 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 februari 2008 vernietigd en het besluit van 23 oktober 2007 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 augustus 2008.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.P.W. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. A. van Rossem, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bewoning van het bijgebouw op het perceel niet in strijd is met artikel 26, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Oudewater" (hierna: het bestemmingsplan).

2.1.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden (W)".

Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften, met het opschrift "Doeleindenomschrijving" zijn de aldus bestemde gronden bestemd voor het wonen.

Ingevolge artikel 15, tweede lid, met het opschrift "Bouwvoorschriften", mogen op deze gronden uitsluitend hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Ingevolge artikel 15, derde lid, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van gebouwen de aanwijzingen op de kaart en, voor zover thans van belang, de volgende bepaling: per bouwvlak mag ten hoogste één woning worden gebouwd.

Ingevolge artikel 1, lid 12, wordt onder hoofdgebouw verstaan, een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, waaronder mede worden begrepen zomerwoningen en recreatieverblijven.

Ingevolge artikel 1, lid 13, wordt onder bijgebouw verstaan, een vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten en bergingen.

Ingevolge artikel 26, eerste lid, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige voorschriften.

2.1.2. De bewoning van het bijgebouw is niet in strijd met de aan het perceel gegeven bestemming "Woondoeleinden" en de daarbij behorende doeleindenomschrijving. Voorts kan, anders dan het college betoogt, uit artikel 15, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften niet worden afgeleid dat het in strijd is met het bestemmingsplan om het bijgebouw als woning te gebruiken, ook niet gelezen in samenhang met de in de planvoorschriften neergelegde begripsbepalingen voor een hoofd- en een bijgebouw. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat artikel 15, derde lid, aanhef en onder a, is geplaatst onder het opschrift "Bouwvoorschriften". Die bepaling bevat dan ook uitsluitend een voorschrift voor bouwen op de als "Woondoeleinden" aangewezen gronden en is, gelet op artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, van betekenis voor toetsing van aanvragen om bouwvergunning aan het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bewoning van het bijgebouw niet in strijd is met artikel 26, eerste lid, van de planvoorschriften.

2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oudewater tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oudewater aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009

190-543.