Uitspraak 202101388/1/A2


Volledige tekst

202101388/1/A2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       [appellant sub 1], wonend te [land,

2.       [appellant sub 2], kantoorhoudend te [plaats],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 14 januari 2021 in zaak nr. 20/209 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2019 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand aan [appellant sub 1], afgewezen.

Bij besluit van 5 december 2019 heeft de raad het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 januari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven

[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De zaak is door de enkelvoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een meervoudige.

De raad heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een tweede zitting te worden gehoord.

[appellant sub 1] heeft toestemming gegeven voor het achterwege laten van een tweede zitting onder de voorwaarde dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om nadere stukken in te dienen. De Afdeling heeft hem die gelegenheid geboden.

[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant sub 1] heeft een aanvraag ingediend bij de minister van Justitie en Veiligheid om hem een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen. Die aanvraag is afgewezen. Daartegen heeft [appellant sub 1] bezwaar gemaakt. De raad heeft aan [appellant sub 2] een lichte adviestoevoeging (LAT) met kenmerk 5DM4831 verleend voor rechtsbijstand aan [appellant sub 1] in beroep tegen het niet tijdig beslissen op dat bezwaar.

1.1.    Vervolgens heeft de minister van Justitie en Veiligheid alsnog beslist op het bezwaar en de afwijzing van de mvv-aanvraag gehandhaafd. Op 17 juli 2019 heeft [appellant sub 2] bij de raad een aanvraag ingediend om een toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand aan [appellant sub 1] in beroep tegen dit besluit.

1.2.    Bij besluit van 28 augustus 2019 heeft de raad deze aanvraag afgewezen, omdat de werkzaamheden onder het bereik van de toevoeging met kenmerk 5DM4831 vallen. [appellant sub 1] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 december 2019 heeft de raad dat bezwaar onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor Bezwaar van 20 november 2019 ongegrond verklaard.

Wettelijk kader

2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.

Oordeel van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het rechtsbelang hetzelfde is, namelijk het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel. Daarbij is van belang dat de Commissie voor Bezwaar heeft overwogen dat de LAT met kenmerk 5DM4831 kan worden gemuteerd. Verder is in beide zaken geprocedeerd bij de rechtbank. Het gaat daarom om de behandeling in één instantie in de zin van artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb).

3.1.    [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat in de [zaak] eerst een LAT is verstrekt. Die werd omgezet in een reguliere toevoeging voor een verzetsprocedure. Daarna zou volgens [appellant sub 1] een toevoeging zijn verstrekt voor de beroepsfase gericht tegen het inhoudelijke besluit. De rechtbank heeft dit begrepen als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij heeft overwogen dat dit beroep faalt, omdat het gestelde onvoldoende is onderbouwd.

Gronden hoger beroep

4.       [appellant sub 1] voert aan dat de kern van de zaak de warrige procedures betreft die de raad heeft gevoerd over het wel of niet verlenen van een toevoeging, het herzien van eerdere besluiten, het onjuist informeren van de rechtbank en het feit dat de rechtbank niet kritisch doorvraagt bij de raad. Op 20 december 2018 is al een verzoek gedaan om de LAT om te zetten. Bij besluit van 1 juni 2020 is de LAT omgezet naar een reguliere toevoeging, maar bij de omschrijving staat ‘Bezwaar MVV nareis’. Als ingangsdatum van de mutatie is 28 mei 2020 vermeld. Daarnaast was al een toevoeging ‘bezwaar mvv’ afgegeven met kenmerk 5DI4862. Voor beide procedures zijn proceskostenvergoedingen verzocht die niet werden gehonoreerd. Verder was de procedure over het niet tijdig beslissen al afgerond toen het inhoudelijke beroep op zitting werd behandeld. De raad verleent normaliter dan opnieuw een toevoeging. De raad heeft een onzorgvuldige procedure gevoerd, waarbij verzochte proceskosten niet werden vergoed en besluiten jaren na dato werden herzien met bevreemdingwekkende ingangsdata van de mutaties.

Ook voert [appellant sub 1] aan dat met het beroep niet tijdig beslissen beoogd wordt zo spoedig mogelijk een besluit op bezwaar te verkrijgen en een dwangsom. Met het inhoudelijke beroep wordt beoogd een machtiging voorlopig verblijf te krijgen. In een mvv-zaak kan geen verblijfsvergunning asiel worden verkregen. Daarnaast zijn er bij verschillende instanties procedures gevoerd. De bezwaarprocedure is bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) gevoerd en de beroepsprocedure bij de rechtbank. Ook werden procedures gevoerd bij twee verschillende rechtbanken. Er waren althans twee verschillende procedures bij de rechtbank.

4.1.    [appellant sub 1] betoogt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel wel degelijk is onderbouwd. De raad kan aan de hand van de naam van de vreemdeling en in combinatie met de naam van de advocaat nagaan over welke toevoegingsnummers het gaat. Volgens [appellant sub 1] heeft zijn [moeder], onder vergelijkbare omstandigheden wel een tweede toevoeging gekregen. Daarnaast vermeldt de raad zelf evenmin volledige gegevens als een beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt gedaan.

4.2.    Verder gaat [appellant sub 1] in op het proces-verbaal van de zitting van 22 februari 2022 dat de Afdeling aan hem heeft toegezonden. Hij voert aan  dat tijdens de zitting ten onrechte is gesteld dat [appellant sub 2] zich niet heeft afgemeld voor de zitting. Hij verwijst naar de schriftelijke afmelding van 22 februari 2022 en naar de inhoudelijke mededelingen die daarin zijn gedaan. De stukken zijn op grond van deze mededelingen retour gezonden door de Afdeling. [appellant sub 1] legt ook uit waarom [appellant sub 2] vaker niet verschijnt op zittingen. Daarnaast voert hij als reactie op wat tijdens de zitting aan de orde is gekomen, onder meer aan dat de administratie van de raad ook niet altijd op orde is en dat de raad twee procedures door elkaar heeft gehaald. Volgens [appellant sub 1] is alleen hij en niet [appellant sub 2] belanghebbende bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 28 augustus 2019 en had aan hem een afzonderlijke toevoeging moeten worden verstrekt.

Ontvankelijkheid hoger beroep

5.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4404), hoeft de bestuursrechter een bij hem ingediend (hoger) beroep alleen inhoudelijk te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener met het ingestelde rechtsmiddel voor ogen staat, moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het (hoger) beroep.

5.1.    [appellant sub 1] beoogt met het indienen van het hoger beroep te bereiken dat een tweede toevoeging wordt toegekend door de raad, zodat hij rechtsbijstand kan krijgen bij het beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag om hem een mvv te verlenen. De raad heeft naar voren gebracht dat die rechtsbijstand inmiddels al is verleend en dat het niet verlenen van een tweede toevoeging geen financiële of andere gevolgen voor [appellant sub 1] heeft. [appellant sub 1] heeft dit niet weersproken. Hij heeft dan ook geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Daarom is het hoger beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk.

5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2194, leidt een afwijzing van een verzoek om een toevoeging, omdat sprake is van een rechtsbelang waarvoor al eerder een toevoeging is verleend, ertoe dat een advocaat zich voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand alleen kan beroepen op de eerdere toevoeging. Het belang van de rechtsbijstandsverlener is gelegen in het verkrijgen van een vergoeding voor door hem verrichte werkzaamheden die naar zijn mening niet vallen onder de eerder ten behoeve van zijn cliënt verleende toevoeging.

Hieruit volgt dat, anders dan [appellant sub 1] heeft aangevoerd, niet alleen hij maar ook [appellant sub 2] belanghebbende is bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 28 augustus 2019.

5.3.    Anders dan de Afdeling eerder in vergelijkbare zaken heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraken van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3775, en 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2382) is zij nu van oordeel dat in zaken waarin een verzoek om een toevoeging is afgewezen, omdat sprake is van een rechtsbelang waarvoor al eerder een toevoeging is verleend, een door een rechtszoekende ingesteld rechtsmiddel moet worden toegerekend aan de rechtsbijstandsverlener. In die zaken heeft de rechtsbijstandverlener immers geen aan de rechtszoekende tegengesteld belang, omdat beiden de verlening van een tweede toevoeging beogen. Ook zou de rechtsbijstandverlener geen andere gronden naar voren hebben gebracht dan de rechtszoekende.

[appellant sub 2] heeft in het bezwaarschrift, beroepschrift en hogerberoepschrift vermeld dat deze namens of voor [appellant sub 1] worden ingediend. Uit het voorgaande volgt dat dit zo moet worden gelezen dat deze stukken ook door [appellant sub 2] zelf zijn ingediend. Zij heeft belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.

Inhoudelijke beoordeling hoger beroep

6.       Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:358, terecht heeft overwogen, moeten, gelet op de tekst van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, in geval van verschillende rechtsbelangen waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen worden verstrekt. Als er één rechtsbelang is, kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie.

6.1.    Anders dan [appellant sub 2] heeft aangevoerd, is bij het beroep tegen het uitblijven van het besluit op bezwaar en het inhoudelijke beroep na het besluit op bezwaar, sprake van één rechtsbelang, namelijk het verkrijgen van een mvv. Dat de bezwaarprocedure bij de IND en de beroepsprocedure bij de rechtbank is gevoerd en dat geprocedeerd is bij twee verschillende zittingsplaatsen van de rechtbank, laat onverlet dat beide beroepsprocedures zijn behandeld door de rechtbank. Daarom is geen sprake van een behandeling van een procedure in meer dan één instantie (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX7123). De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Dat de raad voor een inhoudelijk beroep een toevoeging verleent als een procedure over het niet tijdig beslissen al is afgerond, heeft [appellant sub 2] niet onderbouwd. Wat zij heeft aangevoerd over de omzetting van de LAT, de toevoeging ‘bezwaar mvv’ en de zorgvuldigheid van die procedures gaat niet over het in bezwaar gehandhaafde besluit van 28 augustus 2019 en kan daarom niet aan de rechtmatigheid van dit besluit afdoen.

Het betoog faalt.

7.       Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het beroep op het gelijkheidsbeginsel onvoldoende onderbouwd. De enkele vermelding van een naam en omschrijving van vergelijkbare omstandigheden in een andere zaak, is onvoldoende om te concluderen dat de raad in een gelijk geval een tweede toevoeging heeft verleend. Het is aan [appellant sub 2] en niet aan de raad om het beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1141.

Het betoog faalt.

8.       Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de raad de aanvraag om een toevoeging redelijkerwijs heeft kunnen afwijzen.

9.       Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;

II.       verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

III.      bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van

mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.

w.g. Daalder
voorzitter

w.g. Sanchit-Premchand
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022

691

BIJLAGE - Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

[…]

Artikel 6:13

Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.

Wet op de rechtsbijstand

Artikel 28

1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:

[…]

b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging;

[…].

Artikel 32

De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.

Werkinstructie "Bereik"

[…]

1.2. Rechtsbelang

Het rechtsbelang is het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt en dat hem rechtstreeks en individueel aangaat (artikel 1 Brt). Bepalend voor de afbakening van het begrip is wat het doel én beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend (zie ook ‘na LAT aanvraag reguliere toevoeging’). Ook maakt het voor de beoordeling niet uit of aanvrager eisende dan wel verwerende partij is.

[…].