Uitspraak 202105842/1/A2


Volledige tekst

202105842/1/A2.
Datum uitspraak: 20 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 26 juli 2021 in zaak nr. 20/2729 in het geding tussen:

[appellante]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2020 heeft de raad de aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellante] afgewezen.

Bij besluit van 6 augustus 2020 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 6 april 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en mr. M. Doets, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       In 2019 heeft de raad aan [appellante] een lichte advies toevoeging, met het kenmerk 5DN8205 verstrekt voor het indienen van een beroep wegens niet tijdig beslissen, omdat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen besluit had genomen op haar aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel. Bij uitspraak van 13 juni 2019 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen alsnog een besluit te nemen. Vervolgens heeft de raad aan [appellante] een toevoeging met kenmerk 5DP6852 verleend voor het instellen van beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van 15 oktober 2019 tot afwijzing van haar asielaanvraag. Bij uitspraak van 5 december 2019 heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit op de asielaanvraag te nemen. Op 24 februari 2020 heeft [appellante] opnieuw een aanvraag om een lichte advies toevoeging gedaan met het kenmerk 5DQ8622, voor het indienen van een beroep wegens niet tijdig beslissen omdat de staatssecretaris geen nieuw besluit heeft genomen. De raad heeft dit verzoek bij besluit van 23 maart 2020 afgewezen. De raad heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang en dat daarom kan worden volstaan met de reeds verleende toevoegingen.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de toevoegingsaanvraag van 24 februari 2020 betrekking heeft op hetzelfde rechtsbelang ter zake waarvan [appellante] aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van de eerder afgegeven toevoegingen. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de aanvraag ziet op het instellen van beroep ter verkrijging van (een uitspraak met de opdracht tot het nemen van) een nieuw primair besluit op de asielaanvraag van 19 juli 2018, waarvoor eerder de toevoeging met kenmerk 5DN8205 is verleend. Daarbij ligt het belang in de zaak waarvoor een nieuwe toevoeging is aangevraagd in het verlengde van het belang waarvoor de toevoeging met kenmerk 5DP6852 is verleend. Anders dan [appellante] betoogt gaat het in de procedure waarvoor de toevoeging is aangevraagd om dezelfde instantie als waarvoor de twee eerdere toevoegingen zijn verleend, namelijk de rechtbank. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Met de enkele vermelding van drie namen en de stelling dat voorheen wel toevoegingen werden verstrekt voor beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, heeft [appellante] niet voldoende concreet gemaakt met welke gevallen haar geval moet worden vergeleken, aldus de rechtbank.

Wettelijk kader

3.       Artikel 28, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand luidt als volgt:

"1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:

[…]

b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging;

[…]."

Artikel 32 van de Wrb luidt als volgt:

"De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen."

In de werkinstructie van de raad met de titel "Bereik" is onder het kopje "1.2. Rechtsbelang" het volgende vermeld:

"Het rechtsbelang is het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt en dat hem rechtstreeks en individueel aangaat (artikel 1 Brt). Bepalend voor de afbakening van het begrip is wat het doel én beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend (zie ook ‘na LAT aanvraag reguliere toevoeging’). Ook maakt het voor de beoordeling niet uit of aanvrager eisende dan wel verwerende partij is.

[…]."

Het hoger beroep en de beoordeling daarvan

4.       [appellante] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. [appellante] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de twee eerder afgegeven toevoegingen al ter declaratie ingediend konden worden, omdat de procedures en werkzaamheden daarvoor ten einde waren gekomen. Indien een eerdere beroepsprocedure is geëindigd en een tweede beroepsprocedure volgt, dan moet daarvoor een aparte toevoeging worden verstrekt, aldus [appellante].

4.1.    Dit betoog slaagt niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 8 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:26, en 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3343) kan indien er sprake is van één rechtsbelang worden volstaan met één toevoeging, tenzij er sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie. De rechtbank heeft terecht van belang geacht dat de aanvraag ziet op het rechtsbelang van het instellen van beroep ter verkrijging van (een uitspraak met de opdracht aan de staatssecretaris tot het nemen van) een nieuw primair besluit op de asielaanvraag. Het doel én beoogd eindresultaat van de rechtsbijstand is in beide procedures gelijk en dit is volgens paragraaf 1.2. van de werkinstructie "Bereik" bepalend voor de afbakening van het begrip "rechtsbelang". Daarnaast is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, sprake van dezelfde instantie als waarvoor de eerdere toevoeging is verleend, namelijk de rechtbank. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het rechtsbelang waarop de aanvraag om toevoeging betrekking heeft, hetzelfde rechtsbelang is waarvoor aan [appellante] eerder een toevoeging is verleend.

5.       Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij wel voldoende concreet heeft gemaakt welke gevallen met haar geval vergeleken moesten worden. Het had op de weg van de raad gelegen om in zijn systeem op zoek te gaan naar de namen die zij heeft doorgegeven omdat haar gemachtigde zelf geen toevoegnummers van lichte advies toevoegingen kan opzoeken, aldus [appellante].

5.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] met de enkele vermelding van drie namen en de stelling dat eerder in soortgelijke gevallen wel een toevoeging werd verstrekt voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel niet voldoende concreet heeft gemaakt om welke gevallen het gaat. Het is, anders dan [appellante] betoogt, aan haar om het beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Dijkshoorn

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2022

735-995