Uitspraak 202101333/1/V1


Volledige tekst

202101333/1/V1.
Datum uitspraak: 24 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

2. [de vreemdeling],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 22 februari 2021 in zaak nr. NL20.17313 in het geding tussen:

de staatssecretaris

en

de vreemdeling.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2020 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 22 februari 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.

Overwegingen

Inleiding

1.       In het besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag van de Malinese vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard krachtens artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, omdat hij op 16 oktober 2019 internationale bescherming heeft verkregen in Italië. De staatssecretaris heeft daarom aangenomen dat de vreemdeling als statushouder een band heeft met Italië die maakt dat het redelijk is dat hij daarheen gaat. Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het voor de vreemdeling redelijk is om naar Italië te gaan, als bedoeld in artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vb 2000, en of terugkeer van de vreemdeling naar Italië in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest.

1.1.    De in deze procedure betrokken landeninformatie staat in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Uitspraak van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel terecht heeft aangenomen dat Italië haar internationale verplichtingen voor statushouders zal nakomen. De vreemdeling heeft volgens de rechtbank namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de situatie voor statushouders in Italië zo slecht is dat deze in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Toch heeft de rechtbank het besluit van de staatssecretaris vernietigd, omdat hij volgens haar ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het redelijk is dat de vreemdeling terugkeert naar Italië. Uit de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:122, heeft de rechtbank afgeleid dat de staatssecretaris deugdelijk moet motiveren dat het redelijk is om van de vreemdeling te verwachten dat hij naar Italië terugkeert, gelet op alle individuele omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van de band met dat land. Daarom heeft de staatssecretaris volgens de rechtbank in het besluit die beoordeling ten onrechte beperkt tot de vraag of artikel 3 van het EVRM zich verzet tegen terugkeer van de vreemdeling naar Italië en daarbij ten onrechte de door de vreemdeling overgelegde informatie over statushouders in Italië en zijn persoonlijke ervaringen in Italië niet betrokken.

Hoger beroep staatssecretaris

3.       De staatsecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het redelijk is dat de vreemdeling terugkeert naar Italië.

3.1.    De staatssecretaris voert terecht aan dat de rechtbank ter onderbouwing hiervan ten onrechte heeft verwezen naar de uitspraak van 20 januari 2021. Die uitspraak gaat immers alleen over de beoordeling die de staatssecretaris moet verrichten bij het niet-ontvankelijk verklaren van een aanvraag, omdat een vreemdeling kan terugkeren naar een veilig derde land, krachtens artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 gelezen in samenhang met artikel 3.106a van het Vb 2000. Hij betoogt terecht dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat bij terugkeer naar een andere EU-lidstaat als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, zoals hier aan de orde, alleen al sprake is van de in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb 2000 vereiste band met dat land als de vreemdeling daar internationale bescherming heeft verkregen. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 12 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:442, onder 3, en 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1794, onder 4 en 4.1. Aan dat vereiste is voldaan, omdat de vreemdeling in Italië een verblijfsvergunning heeft als subsidiair beschermde en die vergunning geldig is tot en met 19 februari 2024. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het voor de vreemdeling redelijk is om naar Italië terug te keren.

3.2.    Uit het voorgaande volgt dat beantwoording van de door de vreemdeling opgeworpen vraag niet nodig is voor de oplossing van deze zaak. Gelet op de arresten van het HvJEU van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 10, en 6 oktober 2021, Consorzio Italian Management, ECLI:EU:C:2021:799, punt 34, bestaat dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.

3.3.    De grief slaagt.

Hoger beroep van de vreemdeling

4.       De vreemdeling klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris voor Italië terecht is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

4.1.    Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1088, onder 6, en 15 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2384, onder 6 tot en met 6.3, leidt de Afdeling uit het arrest van het HvJEU van 19 maart 2019, Ibrahim, ECLI:EU:C:2019:219, af dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het EU Handvest - dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM - onverminderd hoog blijft. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een ‘toestand van zeer verregaande materiële deprivatie’, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden. Als een statushouder in de lidstaat waar hem asiel is verleend, geen sociale ondersteuning krijgt of alleen ondersteuning krijgt die duidelijk beperkter is dan die in andere lidstaten, maar hij wel hetzelfde wordt behandeld als de eigen inwoners van die lidstaat, leidt dat op zichzelf niet tot het oordeel dat er een schending van artikel 4 van het EU Handvest is.

4.2.    De vreemdeling betoogt tevergeefs dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, met de door hem overgelegde brief van VluchtelingenWerk Nederland van 4 februari 2021, de expert opinion van SFH/OSAR en Pro Asyl van 29 oktober 2020 en zijn persoonlijk relaas, aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie voor statushouders in Italië zo slecht is dat deze in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Hoewel de vreemdeling terecht aanvoert dat deze informatie niet is betrokken in de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1794, heeft de rechtbank op haar beurt terecht overwogen dat deze informatie geen wezenlijk ander beeld geeft van de situatie voor statushouders in Italië dan de situatie die aan de orde was in die hiervoor genoemde uitspraak van 30 mei 2018 en dat deze informatie daarom geen aanleiding geeft voor een ander oordeel dan in die uitspraak.

In die uitspraak van 30 mei 2018 heeft de Afdeling geoordeeld dat de situatie voor statushouders in Italië niet zo slecht is dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften waartegenover de Italiaanse overheid onverschillig zou staan en dat de staatssecretaris dus voor Italië nog terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij heeft de Afdeling onder 6.1 en 8.1 betrokken dat, hoewel de juridische positie van statushouders gelijk is aan die van Italiaanse staatsburgers, zij in de praktijk na beëindiging van opvang moeilijk werk kunnen vinden, worden belemmerd in de toegang tot gezondheidszorg en volledig op zichzelf zijn aangewezen bij het zoeken naar huisvesting.

4.3.    De door de vreemdeling overgelegde informatie bevestigt de moeilijke positie van statushouders die de Afdeling in de uitspraak van 30 mei 2018 heeft betrokken. In deze informatie staat dat statushouders in Italië na 6 maanden geen recht meer hebben op opvang en andere ondersteuning in de eerste levensbehoeften en dat zij, afhankelijk van de regio, pas na jaren van verblijf in Italië in aanmerking komen voor sociale huisvesting, inkomensondersteuning en medische zorg gelet op de daarvoor vereiste verblijfsduur of inschrijving op een adres. Ook het persoonlijk relaas van de vreemdeling dat hij een brief heeft gehad waarin stond dat hij de opvang moest verlaten en hij in een situatie verkeerde zonder geld, werk en huisvesting, bevestigt die moeilijke positie van statushouders in Italië. De door de vreemdeling overgelegde informatie en zijn persoonlijk relaas leiden echter niet tot de conclusie dat de situatie voor statushouders in Italië in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest, omdat de vreemdeling geen wezenlijk ander beeld geeft van de situatie voor statushouders in Italië dan de betrokken situatie in de uitspraak van 30 mei 2018. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan in die uitspraak.

Daarnaast neemt de Afdeling in aanmerking dat de rechtbank onbestreden heeft overwogen dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij tot aan zijn vertrek uit Italië onderdak heeft gehad. De Afdeling neemt op het punt van het persoonlijk relaas van de vreemdeling verder in aanmerking dat de staatssecretaris zich in het besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kan worden geconcludeerd dat de Italiaanse autoriteiten de vreemdeling niet hebben kunnen of willen helpen. De vreemdeling heeft immers niet gesteld dat hij zich daarvoor tot de Italiaanse autoriteiten heeft gewend. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar eerdergenoemde uitspraak van 30 mei 2018, onder 8.4 en 9.

Voor zover de rechtbank haar oordeel over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook heeft gebaseerd op de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2249, is dit niet bepalend voor de uitkomst van deze zaak, omdat die uitspraak gaat over de positie van Dublinclaimanten in Italië en niet over de positie van statushouders in Italië.

4.4.    De Afdeling ziet in de door de vreemdeling overgelegde informatie over de positie van statushouders in Italië geen reden voor een vergelijkbaar oordeel als in de uitspraken van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1626 en ECLI:NL:RVS:2021:1627, over de situatie van statushouders in Griekenland. In die uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij voor Griekenland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de leefomstandigheden die statushouders bij terugkeer naar Griekenland te verduren krijgen niet de bijzonder hoge drempel van het arrest Ibrahim bereiken. De Afdeling heeft voor dat oordeel gewicht toegekend aan informatie waaruit volgt dat duizenden statushouders in Griekenland na een wetswijziging dakloos zijn geworden, dat hulporganisaties - voor zover bekend - die statushouders niet van huisvesting kunnen voorzien en dat statushouders die vanuit EU-lidstaten naar Griekenland terugkeren maanden moeten wachten op een verblijfsvergunning, waardoor zij moeilijk toegang krijgen tot huisvesting, sociale voorzieningen, zorg en de arbeidsmarkt. Uit de door de vreemdeling overgelegde informatie blijkt niet van een zorgelijke combinatie van omstandigheden in diezelfde mate. Uit deze informatie volgt niet dat  statushouders in Italië in groten getale dakloos werden. Verder staat in de expert opinion van SFH/OSAR en Pro Asyl van 29 oktober 2020 dat de vereisten voor toegang tot sociale huisvesting verschillen per regio, dat verschillende vrijwilligersorganisaties Italiaanse statushouders huisvesting aanbieden of helpen bij het zoeken naar huisvesting en dat Italiaanse statushouders een beroep kunnen doen op noodonderdak van gemeentes in de vorm van een nachtopvang voor daklozen met een first-in-first-served-principe. Uit het voorgaande komt naar voren dat de Italiaanse autoriteiten niet onverschillig staan tegenover de situatie van statushouders én komt, anders dan in het geval van Griekenland, niet naar voren dat statushouders in Italië in de praktijk vaak terecht komen in een situatie waarin zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen.

4.5.    De Afdeling heeft partijen bevraagd over de bij haar bekende uitspraak van het Oberverwaltungsgericht Nordrhein-Westfalen (hierna: OVG NrW) van 25 november 2021, 11 A 571/20.A, mede gebaseerd op de uitspraak van dat gerecht van 20 juli 2021, 11 A 1674/20.A, waarin het voor de desbetreffende vreemdeling met internationale bescherming in Italië heeft aangenomen dat zijn terugkeer naar Italië in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. De Afdeling ziet geen aanleiding voor een vergelijkbaar oordeel als in die uitspraak. De staatssecretaris motiveert in zijn nadere schriftelijke inlichtingen en nader stuk namelijk deugdelijk waarom hij ondanks die uitspraak niet aannemelijk acht dat de situatie voor statushouders in Italië de drempel als bedoeld in het arrest Ibrahim (zie onder 4.1) heeft bereikt. Hij wijst er ten eerste terecht op dat de jurisprudentie van Oberverwaltungsgerichten in Duitsland uiteenloopt (uitspraken van het OVG Baden-Württemberg van 8 november 2021, A 4S 2850/21, en het OVG Mecklenburg-Vorpommern van 15 november 2021, 4 KM 660/21, en 19 januari 2022, 4 LB 68/17). Anders dan de vreemdeling in zijn reactie stelt, volgt uit de door hem aangehaalde uitspraak van het Bundesverwaltungsgericht van 17 februari 2022 (11A 782/21.A) geen inhoudelijk eindoordeel over die op zich uiteenlopende jurisprudentie, maar volgt daaruit alleen dat het hoger beroep tegen de uitspraak van het OVG NrW van 8 november 2021 niet-ontvankelijk is. Daarnaast motiveert de staatssecretaris deugdelijk waarom hij, binnen de uiteenlopende Duitse rechtspraak, voor zijn standpunt geen aansluiting zoekt bij de uitspraak van het OVG NrW van 25 november 2021. Hij voert in dat verband terecht aan dat de informatie die het OVG NrW in die uitspraak heeft betrokken geen wezenlijk ander beeld geeft dan de informatie die de Afdeling heeft betrokken in haar uitspraak van 30 mei 2018. Daarbij wijst hij op informatie waaruit een beeld naar voren komt dat vergelijkbaar is met de onder 4.2 en 4.4 beschreven leefomstandigheden van statushouders in Italië. Verder wijst hij erop dat statushouders in Italië weliswaar moeilijk werk kunnen vinden door hoge werkloosheid, maar dit niet onmogelijk is gelet op regionale verschillen in werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden, voorzieningen voor taalonderwijs en de ondersteuning van arbeidsmarktbureaus. De vreemdeling bestrijdt die informatie over de arbeidsmarkt niet in zijn reactie en hij voert geen persoonlijke omstandigheden aan die aannemelijk maken dat hij niet in staat is om in Italië te werken.

4.6.    Tot slot beroept de vreemdeling zich tevergeefs op het arrest van het EHRM van 2 juli 2020, N.H. e.a., ECLI:CE:ECHR:2020:0702JUD002882013, omdat zijn situatie als statushouder niet vergelijkbaar is met de situatie van de vreemdelingen in dat arrest als asielzoekers. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar eerdergenoemde uitspraak van 30 mei 2018, onder 8, en de beslissing van het EHRM van 27 augustus 2013, Mohammed Hassan, ECLI:CE:ECHR:2013:0827DEC004052410, paragrafen 179 en 180.

4.7.    De grief faalt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond en het hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;

II.       verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;

III.      vernietigt de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 22 februari 2021 in zaak nr. NL20.17313;

IV.     verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

w.g. Verburg
voorzitter

w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.

488-958

BIJLAGE

1.       Artikel van The Independent, ‘’Worse than the Jungle’: Refugees face ‘acute’ lack of sanitation and ‘alarming’ police brutality on Italian border’, van 1 oktober 2017;

2.       Artikel van Human Rights Watch, ‘Italy: Police beat refugees during eviction’, van 25 augustus 2017;

3.       Rapport van Human Rights Watch, ‘World Report 2018 - European Union’, van 18 januari 2018;

4.       Rapport van Médicins Sans Frontières, ‘Out of sight - second edition’, van 8 februari 2018;

5.       Rapport van Asylum Information Database (AIDA) ‘Country report: Italy - Italy 2017 update’, van 21 maart 2018;

6.       Artikel van Freedom House ‘Freedom in the World 2018 - Italy’, van 5 april 2018;

7.       Artikel van Liberties, ‘A rising tide of hostility threatens Italian right groups’, van 20 april 2018;

8.       Rapport van US Department of State, ‘Country Report on Human Rights Practises 2017 - Italy’, van 20 april 2018;

9.       Artikel van The Guardian, ‘Warning of ‘dangerous acceleration’ in attacks on immigrants in Italy’, van 3 augustus 2018;

10.     Artikel van Al Jazeera, ‘In post-election Italy, violent racist attacks becoming routine’, 7 augustus 2018;

11.     Artikel van The Guardian, ‘UN human rights chief sends team to Italy after ‘alarming’ anti-migrant violence’, van 10 september 2018;

12.     Artikel van de European Council of Refugees and Exiles, ‘Italy: Latest immigration degree drops protection standards’ van 28 september 2018;

13.     Wetsdecreet nr. 113 van 4 oktober 2018;

14.     Blog van S. Carta op EU Migration Law Blog, ‘Beyond closed ports: the new Italian Decree-Law on Immigration and Security’, van 31 oktober 2018;

15.     Artikel van France 24, ‘Tension mounts in Italy amid escalating racially motivated attacks’, van 1 november 2018;

16.     Artikel van The Local, ‘Salvini’s anti-migrant security decree becomes law in Italy’, van 29 november 2018;

17.     Rapport van Human Rights Watch, ‘World report 2019 - Italy’, van 17 januari 2019;

18.     Artikel van the Guardian, ‘Italy’s intelligence agency warns rise in racist attacks’, van 28 februari 2019;

19.     Rapport van US Department of State, ‘Country report on Human Rights Practises 2018 - Italy’, van 13 maart 2019;

20.     Artikel van The Guardian, ‘Wake up, Italians - our country is in a state of democratic emergency’, van 19 maart 2019;

21.     Artikel van InfoMigrants, ‘The ‘Salvini decree’: your questions answered’, van 26 maart 2019;

22.     Artikel van de Raad van Europa, ‘The Commissioner calls on Italy to uphold the human rights of refugees, asylum seekers and migrants’, van 7 augustus 2019;

23.     Artikel van InfoMigrants, ‘Church official attacked by racist in northern Italy’, van 21 augustus 2019;

24.     Artikel van The Local ‘More than half of Italians think racist attacks ‘can be justified’, poll finds’, van 12 november 2019;

25.     Rapport van Asylum Information Database (AIDA), ‘Country report: Italy, 2020 update’;

26.     Rapport van Bertelsman Stiftung, ‘Italy-report; Sustainable Governance Indicators 2020’, van 2020;

27.     Rapport van Human Rights Watch, ‘World report 2020 - Italy’, van 14 januari 2020;

28.     Rapport van de Swiss Refugee Council OSAR, ‘Updated report on the situation of asylum seekers and beneficiaries of protection, in particular Dublin returnees, in Italy’, van januari 2020;

29.     Rapport van US Department of State, ‘Country report on human rights practises 2019 - Italy’, van 11 maart 2020’;

30.     Rapport van Raphaelswerk, ‘Italy: information for refugees who are returned to Italy’, van juni 2020;

31.     Artikel van The New York Times, ‘As coronavirus reappears in Italy, migrants become a target for politicians’, van 28 augustus 2020;

32.     Artikel van the New Humanitarian, ‘Italy’s Lampedusa: Back on the migration front line’, van 31 augustus 2020;

33.     Artikel van het Austrian Centre for Country of Origin and Asylum Research and Documentation (ACCORD), ‘Anfragebeantwortung zu Italien: Rücknahme und Unterstützung von Personen mit in Italien zuerkanntem internationalen Schutzstatus, insbesondere von Familien mit Kindern; Auswirkungen der Corona-Pandemie [a-11279]’ van 18 September 2020, webpagina: https://www.ecoi.net/en/document/2043979.html;

34.     Artikel van Global Risks Insight, ‘Italy becomes more anti-migrant and anti-EU’, van 20 september 2020;

35.     Wetsdecreet nr. 130 van 21 oktober 2020;

36.     Brief van Pro Asyl en SFH aan het Hessischer Verwaltungsgerichtshof, Expert opinion van 29 oktober 2020;

37.     Rapport van Glyniadaki e.a., ‘Housing newcomers in covid-19 Europe: Perspectives from France, Germany, Greece and Italy. 89 Iniative’, van 2021;

38.     Rapport van de UNHCR, ‘Asociazione per gli Studi Giruidici sull’Immigrazione en Sunia, ‘The refugee house, Guide to housing autonomy for benificiaries of international protection in Italy’, van februari 2021;

39.     Rapport van de Swiss Refugee Council OSAR, ‘Reception condition in Italy latest developments, Update of the report on the situation of asylum seekers and beneficiaries of protection, in particular Dublin returnees in Italy from January 2020’, van 10 juni 2021;

40.     Artikel van InfoMigrants, ‘Italy: Migrants poorer and less vaccinates amid pandemic’, van 18 oktober 2021;

41.     EMN 35th Bulletin van de Europese Commissie van september 2021;

42.     Uitspraken van het Oberverwaltungsgericht Nordrhein-Westfalen van 20 juli 2021, ECLI:DE:OVGNRW:2021:0720.11A1674.20A.00, zaak nr. 11 A 1674/20.A, en 25 november 2021, ECLI:DE:OVGNRW:2021:1125.11A571.20A.00, zaak nr. 11 A 571/20.A;

43.     Uitspraak van het Oberverwaltungsgericht Baden-Württemberg van 8 november 2021, zaak nr. A 4S 2850/21;

44.     Uitspraken van het Oberverwaltungsgericht Mecklenburg-Vorpommern van 15 november 2021, zaak nr. 4 KM 660/21, en 19 januari 2022, ECLI:DE:OVGMV:2022:0119.4LB68.17.00, zaak nr. 4 LB 68/17;

45.     Uitspraak van het Bundesverwaltungsgericht van 17 februari 2022, ECLI:DE:BVerwG:2022:200122B1B5.22.0, zaak nr. 11A 782/21.A;

46.     De webpagina: https://www.jumamap.it/map/.