Uitspraak 201901667/1/V3


Volledige tekst

201901667/1/V3.
Datum uitspraak: 15 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 19 februari 2019 in zaken nrs. NL18.24757 en NL18.24755 in het geding tussen:

[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluiten van 21 december 2018 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 19 februari 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard en die besluiten vernietigd.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met zaak ECLI:NL:RVS:2019:2385, ter zitting behandeld op 3 juni 2019, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser, en de vreemdelingen, bijgestaan door mr. M. Stoetzer-van Esch, advocaat te Lent, en J.A. Matti, tolk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De staatssecretaris heeft de asielaanvragen van de vreemdelingen niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij en hun oudste dochter in Griekenland al een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen. Deze vergunningen zijn geldig van 14 mei 2018 tot 13 mei 2021. De oudste dochter van de vreemdelingen is geboren op [geboortedatum] 2014. Hun jongste dochter is op [geboortedatum] 2018 in Nederland geboren. Toen de rechtbank het beroep van de vreemdelingen behandelde, was zij enkele weken oud.

2.    Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris zijn standpunt dat de vreemdelingen geen reëel risico lopen dat zij bij terugkeer naar Griekenland terechtkomen in een situatie die in strijd is met de artikelen 3 van het EVRM en 4 van het EU Handvest, beter moet motiveren.

De uitspraak van de rechtbank

3.    De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795, overwogen dat de staatssecretaris ten aanzien van Griekenland in het algemeen terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Ook heeft zij geoordeeld dat de persoonlijke ervaringen van de vreemdelingen in Griekenland geen reden vormen om daar in hun geval anders over te oordelen. De uitspraak van de rechtbank is in hoger beroep op deze punten niet bestreden.

4.    De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de persoonlijke situatie van de vreemdelingen door de geboorte van hun jongste dochter is veranderd. Daardoor zijn zij volgens de rechtbank als gezin bijzonder kwetsbaar. Omdat statushouders in Griekenland op zichzelf zijn aangewezen voor het vinden van woonruimte en zij moeilijk betaald werk kunnen vinden, is het risico dat de vreemdelingen in Griekenland op straat zullen moeten leven niet te verwaarlozen. De staatssecretaris heeft hieraan geen aandacht besteed in zijn besluiten. Daarom heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk gemotiveerd waarom de vreemdelingen niet het risico lopen dat zij bij terugkeer naar Griekenland in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terechtkomen.

Grief 2 van de staatssecretaris

5.    In zijn tweede grief klaagt de staatssecretaris ten eerste dat de rechtbank een onjuist toetsingskader heeft gebruikt. Zij heeft ten onrechte verwezen naar het begrip 'bijzondere kwetsbaarheid', omdat dat begrip afkomstig is uit het arrest van het EHRM van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712. Dat arrest is volgens de staatssecretaris in dit geval niet van toepassing, omdat de vreemdelingen geen Dublinclaimanten zijn, maar statushouders.

Ten tweede klaagt de staatssecretaris, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de moeilijkheden die statushouders in Griekenland ondervinden bij het vinden van betaald werk en woonruimte, geen schending van artikel 3 van het EVRM opleveren. Niet is gebleken dat de vreemdelingen geen hulp kunnen krijgen van hogere autoriteiten in Griekenland of hulporganisaties. Zij moeten volgens de staatssecretaris zelf hun rechten effectueren en hebben dat niet gedaan.

Het arrest Ibrahim

6.    In zijn arrest van 19 maart 2019, Ibrahim, ECLI:EU:C:2019:219, punten 84 tot en met 88, heeft het Hof geoordeeld dat, ondanks het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet kan worden uitgesloten dat statushouders in een bepaalde lidstaat van de Europese Unie het risico lopen om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. Voor de beoordeling maakt het niet uit of dat risico bestaat bij de uitzetting, tijdens de asielprocedure of na afloop daarvan. Als een statushouder informatie overlegt om aan te tonen dat dat risico bestaat, moet de rechter op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en recente gegevens bekijken of zich in de betrokken lidstaat tekortkomingen voordoen die structureel of fundamenteel zijn of die bepaalde groepen mensen raken.

6.1.    Het Hof benadrukt in de punten 89 en 90 van het arrest dat deze tekortkomingen alleen onder artikel 4 van het EU Handvest - dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM - vallen, als ze een "bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid" bereiken. Of dat zo is, hangt af van alle omstandigheden van het geval. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een "toestand van zeer verregaande materiële deprivatie", waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden.

Uit de punten 91 en 92 van het arrest blijkt dat grote onzekerheid of een sterke verslechtering van de leefomstandigheden op zichzelf onvoldoende zijn om de drempel te halen. Ook schendingen van de bepalingen van hoofdstuk VII van de Kwalificatierichtlijn (PB 2011 L 337) die niet leiden tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest, vindt het Hof niet zo erg dat een lidstaat de asielaanvraag van een statushouder uit de lidstaat waar die schendingen plaatsvinden, ontvankelijk moet verklaren.

6.2.    Als een statushouder in de lidstaat waar hem asiel is verleend, geen sociale ondersteuning krijgt of alleen ondersteuning krijgt die duidelijk beperkter is dan die in andere lidstaten, maar hij wel hetzelfde wordt behandeld als de eigen inwoners van die lidstaat, leidt dat op zichzelf niet tot schending van artikel 4 van het EU Handvest. Dat is pas anders als het gebrek aan sociale ondersteuning tot gevolg heeft dat de statushouder door zijn bijzondere kwetsbaarheid, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, die voldoet aan de in de punten 89 tot en met 91 van het arrest genoemde criteria. In elk geval is het enkele feit dat de sociale bescherming of de leefomstandigheden gunstiger zijn in de lidstaat waar de statushouder een nieuwe asielaanvraag indient, dan in de lidstaat die hem al een asielvergunning heeft verleend, volgens het Hof onvoldoende om te concluderen dat hij bij uitzetting naar die laatste lidstaat een reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het EU Handvest (punten 93 en 94 van het arrest).

6.3.    Ten slotte heeft het Hof in punt 101 van het arrest geconcludeerd dat artikel 33, tweede lid, onder a), van de Procedurerichtlijn (PB 2013 L 180) toestaat dat een lidstaat een asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaart om de reden dat de betrokken asielzoeker al in een andere lidstaat een asielvergunning heeft gekregen, op voorwaarde dat de verwachte leefomstandigheden van die asielzoeker in die andere lidstaat geen ernstig risico op schending van artikel 4 van het EU Handvest opleveren.

Situatie in Griekenland voor terugkerende statushouders

7.    Voorafgaand aan de zitting heeft de Afdeling partijen onder meer gevraagd om aan de hand van recente rapporten en eventuele andere informatie toe te lichten in welke omstandigheden statushouders terechtkomen na terugkeer in Griekenland. De aan deze uitspraak gehechte bijlage bevat een overzicht van de in dit kader door partijen aangehaalde bronnen. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

7.1.    In de hiervoor genoemde uitspraak van 30 mei 2018 heeft de Afdeling overwogen dat de situatie voor statushouders in Griekenland moeilijk was. Zij konden moeilijk betaald werk vinden, de toegang tot gezondheidszorg was voor hen moeizaam en zij waren volledig op zichzelf aangewezen om huisvesting te vinden. De situatie was echter niet zo slecht dat sprake was van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Griekse autoriteiten onverschillig zouden staan. Volgens de Afdeling stelde de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat hij van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan.

7.2.    Uit de door partijen aangehaalde bronnen blijkt niet dat de situatie voor statushouders die vanuit Nederland terugkeren naar Griekenland, is verbeterd. De staatssecretaris heeft ter zitting bevestigd dat terugkerende statushouders niet in aanmerking komen voor huisvesting en toelagen die door de UNHCR worden geboden als onderdeel van het ESTIA-programma van het Asiel-, Migratie- en Integratiefonds van de Europese Unie. Ook andere aan dat programma verbonden voorzieningen en maatregelen vormen voor deze groep statushouders dus geen verbetering. Voor maatregelen die de Griekse overheid zelf neemt om de integratie van statushouders te bevorderen, zoals het aangekondigde HELIOS 2-programma, komt slechts een beperkt aantal statushouders in aanmerking. Voor zover de staatssecretaris ter zitting heeft gesteld dat er geen aanleiding is om te denken dat terugkerende statushouders geen ondersteuning krijgen als zij zich melden, heeft hij dat niet gestaafd.

7.3.    Uit de door partijen aangehaalde bronnen blijkt echter ook niet dat de situatie van statushouders in Griekenland wezenlijk is verslechterd ten opzichte van de situatie die in de uitspraak van 30 mei 2018 aan de orde was. De Afdeling ziet in die bronnen daarom geen aanleiding om over die situatie in algemene zin anders te oordelen dan zij in haar uitspraak van 30 mei 2018 heeft gedaan.

Bijzonder kwetsbare statushouders

8.    Bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders kan er echter toe leiden dat zij bij terugkeer naar Griekenland, buiten hun eigen wil en keuzes om, zullen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie als bedoeld in de punten 89 tot en met 91 van het arrest Ibrahim (punten 86, 88 en 93 van dat arrest).

8.1.    Ter zitting van de Afdeling heeft de staatssecretaris het eerste deel van zijn grief laten vallen, omdat het Hof in het arrest Ibrahim ook voor statushouders het criterium 'bijzondere kwetsbaarheid' gebruikt. Hij heeft het oordeel van de rechtbank dat de vreemdelingen in deze zaak door de geboorte van hun jongste kind als gezin bijzonder kwetsbaar zijn, als zodanig niet bestreden. Ook heeft hij niet betwist dat het risico dat zij in Griekenland op straat zullen moeten leven niet te verwaarlozen is.

8.2.    Uit de uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:2385 volgt dat de staatssecretaris bij bijzonder kwetsbare statushouders, in het licht van met name punt 93 van het arrest Ibrahim, nader moet motiveren waarom zij bij terugkeer naar Griekenland niet, buiten hun eigen wil en keuzes om, zullen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, die voldoet aan de in de punten 89 tot en met 91 van het arrest Ibrahim genoemde criteria. Omdat hij dat in de besluiten van 21 december 2018 niet heeft gedaan, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat aan die besluiten een motiveringsgebrek kleeft.

De grief faalt.

Conclusie

9.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Omdat de staatssecretaris bij de Griekse autoriteiten al navraag naar de verblijfsrechtelijke positie van de jongste dochter van de vreemdelingen heeft gedaan, heeft hij geen belang meer bij de beoordeling van zijn eerste grief. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

10.    Dit betekent dat de staatssecretaris zich in een nieuw besluit alsnog moet uitlaten over de bijzondere kwetsbaarheid van de vreemdelingen en over de vraag of zij als gevolg hiervan bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Van Laar
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2019

551.

BIJLAGE

1.    'Living in Greece', website UNHCR: https://help.unhcr.org/greece/living-in-greece/

2.    'Refugees face eviction in Greece as thousands more wait for homes', France 24, 22 april 2019

3.    'Accommodation update', UNHCR, april 2019

4.    'Cash Assistance Update', UNHCR, maart 2019

5.    'Fact Sheet > Greece / 1-31 March 2019', UNHCR

6.    'Country Report: Greece, 2018 Update', Asylum Information Database (AIDA), 29 maart 2019

7.    'Changes ahead regarding cash assistance and accommodation for refugees in Greece', InfoMigrants, 22 maart 2019

8.    'Country Report on Human Rights Practices 2018 - Greece', US Department of State (USDOS), 13 maart 2019

9.    'Greece plans to phase out cash and housing for recognized refugees', Refugee.Info, 18 februari 2019

10.    'World Report 2019 - Greece', Human Rights Watch, 17 januari 2019

11.    'Returned recognized refugees face a dead-end in Greece - a case study', Stiftung Pro Asyl en Refugee Support Aegean (RSA), 4 januari 2019

12.    'Report of the Commissioner for Human Rights of the Council of Europe, following her visit to Greece from 25 to 29 June 2018', 6 november 2018

13.    'Inter-Agency Participatory Assessment Report - Greece 2018', UNHCR, 21 oktober 2018

14.    'Greece: "I want to decide about my future" - Uprooted women in Greece speak out', Amnesty International, 5 oktober 2018, EUR 25/9071/2018

15.    'UPDATE LEGAL NOTE On the living conditions of beneficiaries of international protection in Greece', Stiftung Pro Asyl en Refugee Support Aegean (RSA), 30 augustus 2018

16.    'Impact of the Refugee Crisis on the Greek Healthcare System: A Long Road to Ithaca', International Journal of Environmental Research and Public Health, 20 augustus 2018

17.    'Refugees in Greece hopeless as Europe eyes more returns', Al Jazeera, 18 juli 2018