Uitspraak 202102519/1/R4


Volledige tekst

202102519/1/R4.
Datum uitspraak: 22 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

{appellant A], [appellante B], [appellant C] en [appellante D], wonend of gevestigd te Abcoude, gemeente De Ronde Venen,

appellanten,

tegen de uitspraken van de rechtbank Midden­-Nederland van 30 oktober 2020 en 25 februari 2021 in zaak nr. 19/4910 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] en anderen om handhavend op te treden tegen de hoogspanningsmasten 146 en 147 en het gebruiken van de hoogspanningsleiding nabij het Gein-Noord [nummer A] en [nummer B] in Abcoude (hierna: de percelen), afgewezen.

Bij besluit van 1 oktober 2019 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij tussenuitspraak van 11 november 2020 (hierna: de tussenuitspraak)

heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek in het besluit van 1 oktober 2019 te herstellen.

Met het herstelbesluit van 5 januari 2021 heeft het college het besluit van 1 oktober 2019 gewijzigd.

Bij uitspraak van 25 februari 2021 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen ingestelde beroep tegen de besluiten van 1 oktober 2019 en 5 januari 2021 ongegrond verklaard. De tussenuitspraak en de einduitspraak zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraken hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 21 maart 2022, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. M.J.H. van Baalen, advocaat te Veenendaal, en het college, vertegenwoordigd door M.C. de Smidt, advocaat te Rotterdam, en M. Langelaar, zijn verschenen. Verder is op de zitting TenneT TSO B.V., vertegenwoordigd door mr. M.W. Engelen, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

7.       [appellant] en anderen bewonen hun (bedrijfs-)woningen aan het Gein-Noord [nummer A] en [nummer B] in Abcoude (hierna: de percelen) en hebben hier ook hun aannemersbedrijf gevestigd. Vlakbij de percelen van [appellant] en anderen loopt een hoogspanningsverbinding die in beheer is van TenneT. De leidingen van de hoogspanningsverbinding lopen recht over een deel van de percelen van [appellant] en anderen. Ten noorden en ten zuiden van de percelen bevinden zich twee hoogspanningsmasten. De hoogspanningsverbinding met hoogspanningsmasten is rond 1969 aangelegd. Op de percelen van [appellant] en anderen gelden twee bestemmingsplannen. Op het perceel op [nummer A] geldt het bestemmingsplan "Abcoude Buitengebied" en op het perceel op [nummer B] geldt het bestemmingsplan "Herziening Buitengebied Abcoude" (hierna: de geldende bestemmingsplannen). Op beide percelen rust de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding". De regels voor deze bestemming zijn in de geldende bestemmingsplannen identiek. De jongste zoon van het echtpaar [appellant] is opgegroeid op het perceel en heeft gezondheidsklachten. Het echtpaar [appellant] vermoedt dat de gezondheidsklachten zijn ontstaan door de langdurige blootstelling aan het magneetveld van de hoogspanningsverbinding. Naar hun zeggen is hij in de buurt de enige niet. Er waren drie ernstig zieken in een straal van drie kilometer. [appellant] en anderen hebben op 14 maart 2019 een verzoek om handhaving ingediend bij het college tegen het gebruik van de hoogspanningsverbinding. Aan hun verzoek om handhaving hebben [appellant] en anderen ten grondslag gelegd dat de hoogspanningsmasten in strijd met de geldende bestemmingsplannen zijn gebouwd en ook in strijd met de geldende dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding" worden gebruikt.

Bij besluit van 23 april 2019 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen. Bij besluit van 1 oktober 2019 heeft het college het bezwaar van [appellant] en anderen tegen dit besluit ongegrond verklaard.

8.       De rechtbank heeft in de bestreden tussenuitspraak van 11 november 2020 allereerst overwogen dat het handhavingsverzoek dat is ingediend door [appellant] en anderen alleen ziet op de hoogspanningsverbinding, zoals die wordt gevormd door de twee hoogspanningsmasten ten noorden en ten zuiden van de percelen van [appellant] en anderen, en door de leidingen die tussen deze masten over de percelen van [appellant] en anderen lopen. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het handhavingsverzoek niet af te leiden dat het verzoek ziet op het gehele traject van hoogspanningsverbinding. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het gebruik van de twee hoogspanningsmasten past binnen de geldende bestemmingsplannen. Ook heeft zij overwogen dat het college het handhavingsverzoek op dat punt terecht heeft afgewezen, omdat ten aanzien van het gebruik geen sprake is van een overtreding. De rechtbank heeft over de bouw en het in stand laten van de twee hoogspanningsmasten ten noorden en ten zuiden van de percelen van [appellant] en anderen overwogen dat deze zonder een omgevingsvergunning zijn gebouwd. Gelet hierop zijn de hoogspanningsmasten in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo, aanwezig. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft besloten om niet handhavend op te treden tegen de bouw en het in stand laten van de hoogspanningsmasten. De rechtbank heeft het college gelet hierop in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het besluit op bezwaar  binnen acht weken na verzending van haar uitspraak te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.

9.       Het college heeft bij besluit van 5 januari 2021 van de gelegenheid gebruik gemaakt om het geconstateerde gebrek te herstellen. Bij het besluit van 5 januari 2021 heeft het college het besluit van 1 oktober 2019 in die zin gewijzigd dat zij aan de weigering om handhavend op te treden ten grondslag heeft gelegd dat inmiddels, op 22 december 2020, een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van de twee hoogspanningsmasten. Gelet daarop is volgens het college geen sprake meer van een overtreding, zodat hij ook niet meer handhavend kan optreden tegen de bouw van de hoogspanningsmasten bij de percelen van [appellant] en anderen.

10.     In de einduitspraak van de rechtbank van 8 maart 2021 heeft de rechtbank overwogen dat de overtreding met de verleende omgevingsvergunning aan TenneT is opgeheven en dat het college als gevolg daarvan niet meer bevoegd is om handhavend op te treden. Het college heeft gelet hierop naar het oordeel van de rechtbank de afwijzing van het handhavingsverzoek bij het herstelbesluit van 5 januari 2021 dan ook terecht gehandhaafd.

Omvang van het geding

11.     Het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van de twee hoogspanningsmasten van 22 december 2020 ligt in deze procedure niet voor. In deze procedure ligt de vraag voor of het college terecht geweigerd heeft om handhavend op te treden tegen TenneT wegens strijdige bouw en het strijdige gebruik van de hoogspanningsmasten met het bestemmingsplan.

Relevante regelgeving

12.     De (wettelijke) bepalingen en relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Reikwijdte van het handhavingsverzoek

13.     [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het handhavingsverzoek alleen ziet op de twee hoogspanningsmasten 146 en 147, heeft miskend dat het handhavingsverzoek ook ziet op hoogspanningsmast 148. [appellant] en anderen stellen dat zij om handhaving hebben verzocht wegens het magnetisch veld en de daarbij behorende straling, veroorzaakt door de hoogspanningsmasten, vlakbij hun percelen. Omdat mast 147 vanaf het perceel van [appellant] en anderen op minder dan 100 meter ten noorden vanaf de uiterste perceelgrens ligt en mast 148 weliswaar iets verder dan 100 meter ligt, maar nog steeds dichtbij het perceel van [appellant] en anderen, gaat het handhavingsverzoek ook over deze hoogspanningsmast, zo hebben [appellant] en anderen tijdens de zitting toegelicht. Volgens [appellant] en anderen is nu weliswaar een omgevingsvergunning verleend voor de hoogspanningsmasten 146 en 147, maar niet voor hoogspanningsmast 148. Omdat het handhavingsverzoek ook op deze hoogspanningsmast ziet, heeft de rechtbank volgens [appellant] en anderen ten onrechte alleen gekeken naar de masten 146 en 147.

13.1.  Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:782, is de inhoud van het handhavingsverzoek bepalend voor de omvang van het geding en kan een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. Gelet op de formulering van het handhavingsverzoek heeft de rechtbank terecht overwogen dat dit verzoek alleen ziet op de hoogspanningsverbinding, zoals die wordt gevormd door de twee hoogspanningsmasten ten noorden en ten zuiden van de percelen van [appellant] en anderen, en door de leidingen die tussen deze masten over de percelen van [appellant] en anderen lopen. De twee hoogspanningsmasten betreffen mast 146 (zuiden) en mast 147 (noorden). Het deel van de hoogspanningsverbinding dat wordt gevormd door de masten 147 en 148 en de leidingen daartussen, bevindt zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de perceel van [appellant] en anderen. De leidingen van dat deel lopen niet over de woon en bedrijfspercelen van [appellant] en anderen.

Op de zitting is aangevoerd dat het handhavingsverzoek van [appellant] en anderen, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, ook ziet op hoogspanningsmast 148. Zij wijzen daarbij op de opmerking in hun handhavingsverzoek dat het college ook handhavend moet optreden, als het college in het kader van het traject tot besluitvorming op het handhavingsverzoek nog andere overtredingen aangaande het gebruik van de hoogspanningsverbinding waarneemt. Maar naar het oordeel van de Afdeling betekent deze opmerking niet dat het handhavingsverzoek ook betrekking heeft op de hoogspanningsmast 148. De opmerking in het handhavingsverzoek doet niet meer dan het college op zijn algemene handhavingsplicht te wijzen. Een handhavingsverzoek moet zo concreet zijn dat duidelijk is vanwege welke overtreding volgens de indiener  gehandhaafd moet worden. De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het handhavingsverzoek alleen betrekking had op de twee hoogspanningsmasten (nummer 146 en 147) ten noorden en ten zuiden van de betrokken percelen.

Het betoog slaagt niet.

Overtreding - gebruik van de hoogspanningsmasten?

14.     [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van de hoogspanningsmasten niet in strijd is met de specifieke gebruiksregels van respectievelijk artikel 16.5 en artikel 7.5 van de geldende bestemmingsplannen en dat daardoor geen sprake is van een overtreding. [appellant] en anderen stellen dat het gebruik van de hoogspanningsmasten in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de specifieke gebruiksregels niet gelden voor bestaande objecten, omdat dit onderscheid niet in de bestemmingsomschrijving en de definitiebepalingen van "magneetveldbeoordelingsplichtig object" en "magneetgevoelig object" staat. Bovendien blijkt uit het rapport van Witteveen & Bos van 4 januari 2022, getiteld "Magneetveldzone Gein Noord Abcoude - Berekening magneetveldzone Gein Noord Abcoude", dat de magneetveldzone ter hoogte van de percelen "te hoog" is. Daarom heeft volgens [appellant] en anderen  de rechtbank ten onrechte overwogen dat geen sprake is van strijdig gebruik van de hoogspanningsmasten ter plaatse van de percelen van [appellant] en anderen. Volgens [appellant] en anderen heeft de rechtbank ten onrechte op basis van de strekking van de regeling in samenhang met de specifieke gebruiksregels overwogen dat de beperking alleen geldt voor "nieuwe objecten". In de artikelen 16.1 en 7.1 sub b van de planregels wordt geen onderscheid gemaakt tussen "nieuwe objecten" en "bestaande objecten", zodat het college volgens [appellant] en anderen op grond van deze planregels handhavend moet optreden jegens TenneT.

Als wel een onderscheid gemaakt zou worden tussen bestaande objecten en nieuwe objecten, dan stellen [appellant] en anderen dat sprake is van een nieuw object, omdat de hoogspanningsmasten pas in 2009 via het bestemmingsplan planologisch mogelijk zijn gemaakt. Hierdoor was vanaf dat moment sprake van zo’n wijziging dat sprake is van een nieuwe situatie op hun perceel.

Tot slot voeren [appellant] en anderen aan dat artikel 16.2 sub c onder 4 van de planregels uit het bestemmingsplan "Buitengebied Abcoude" moet worden opgevat als een gebruiksregel. Zij stellen dat sprake is van strijdig gebruik van de hoogspanningsmasten, omdat de magneetveldzone, zoals ook volgt uit het rapport van Witteveen & Bos, buiten de bestemmingsgrenzen valt.

14.1.  De Afdeling stelt vast dat in de doeleindenomschrijving van de geldende bestemmingsplannen, in artikel 16.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied Abcoude" en artikel 7.1 van het bestemmingsplan "Herziening Buitengebied Abcoude", geen onderscheid wordt gemaakt tussen bestaande bouwwerken en nieuwe bouwwerken. Dit onderscheid wordt wel gemaakt in de specifieke gebruiksregels van de geldende bestemmingsplannen, namelijk in artikel 16.5 en in artikel 7.5. In die specifieke gebruiksregels wordt aangegeven dat de regel die strekt tot het beschermen van bouwwerken tegen een te hoge magneetveldbelasting niet geldt voor bestaande objecten. De artikelen 16.1 en 7.1 van de geldende bestemmingsplannen moeten naar het oordeel van de Afdeling in samenhang worden bezien met de specifieke gebruiksregels uit de artikelen 16.5 en 7.5 van de geldende bestemmingsplannen. Uit de begripsbepalingen van "bestaand object" van de geldende bestemmingsplannen volgt dat hieronder begrepen moet worden bouwwerken of gebruik van grond zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan het bestaan van de hoogspanningsverbinding toestaat. Ook is zij met de rechtbank van oordeel dat alleen aan nieuwe magneetveldgevoelige objecten bescherming wordt geboden tegen een te hoge magneetveldbelasting en dat de planregels beperkend zijn voor het in gebruik nemen van nieuwe magneetgevoelige en magneetbeoordelingsplichtige objecten. Dat de planregels in dit licht moeten worden begrepen, sluit overigens aan bij de bedoeling van de raad. Die bedoeling is ontleend aan het voorzorgsbeleid van het ministerie van VROM dat zich alleen richt op nieuwe gevoelige bestemmingen, zoals onder meer woningen, scholen en crèches.

De Afdeling volgt de stelling van [appellant] en anderen niet dat de bebouwing op hun perceel als "nieuw object" moet worden beschouwd. Gelet op de begripsbepalingen van "bestaand object" is de bebouwing op en het gebruik van de percelen aan te merken als bestaand gevoelig object omdat deze bebouwing en het gebruik aanwezig waren op het moment van inwerkingtreding van de geldende bestemmingsplannen. Deze begripsbepalingen zien bovendien niet op de hoogspanningsmasten zelf als object, maar gelet op de artikelen 16.5 en 7.5, op magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige objecten. Omdat de bescherming tegen een te hoge magneetveldbelasting alleen geldt voor nieuwe objecten, en daarvan hier geen sprake is, volgt de Afdeling de stelling van [appellant] en anderen niet dat, omdat uit het rapport van Witteveen & Bos blijkt dat de magneetveldzone ter hoogte van de percelen van [appellant] en anderen "te hoog" is, op grond van de artikelen 16.1 en 7.1 van de geldende bestemmingsplannen handhavend moet worden opgetreden.

Verder is naar het oordeel van de Afdeling ook geen sprake van gebruik in strijd met artikel 16.2, onder c, sub 4, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Abcoude". Uit artikel 16.2 van de planregels volgen geen gebruiksregels maar bouwregels, meer specifiek bouwregels voor een bovengrondse hoogspanningsleiding. Voor de nu aan de orde zijnde procedure is alleen van belang dat deze planregeling, anders dan [appellant] en anderen veronderstellen, niet een zelfstandig handhaafbare gebruiksregel behelst. Ook in zoverre bestond dus geen bevoegdheid voor het college om handhavend op te treden. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat geen sprake is van een overtreding van de gebruiksregels uit de bestemmingsplannen, zodat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden jegens TenneT.

Het betoog slaagt niet.

Vergunningplicht voor het bevestigen van de geleiders?

15.     [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van een overtreding ten aanzien van het bevestigen van de geleiders aan de hoogspanningsmasten, omdat dit niet als bouwen in de zin van de Wabo kan worden aangemerkt. Volgens [appellant] en anderen heeft de rechtbank hiermee miskend dat voor het bevestigen van de geleiders een omgevingsvergunning vereist is. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgt - volgens [appellant] en anderen - uit de uitspraak van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2526 dat, om te bepalen of een omgevingsvergunning voor het bevestigen van geleiders nodig is, eerst de ruimtelijke aanvaardbaarheid en de gezondheidsrisico’s bij het gebruik van de masten voor het ophangen en in werking hebben van de geleiders moeten worden beoordeeld.

15.1.  Uit de uitspraak van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2526, r.o. 5.1, volgt dat het inhangen van geleiders niet als bouwen in de zin van de Wabo kan worden aangemerkt, zodat daarvoor geen omgevingsvergunning voor bouwen op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, vereist is. Deze uitspraak, waarnaar de rechtbank overigens ook heeft verwezen, is bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1118. Het betoog van [appellant] en anderen dat uit overweging 5.1 van de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2526 zou blijken dat, afhankelijk van een ruimtelijke aanvaardbaarheidstoets of in kaart gebrachte gezondheidsrisico’s, toch sprake kan zijn van een vereiste omgevingsvergunning voor het bouwen van geleiders, berust op een onjuiste lezing van die uitspraak.

De rechtbank heeft voor het aspect bouwen dus terecht niet naar de geleiders gekeken. Met het bevestigen van de geleiders, zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, is dus geen sprake van een overtreding. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

16.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraken moeten, voor zover aangevallen, worden bevestigd. Dit betekent dat het college terecht niet handhavend heeft opgetreden wegens strijdige bouw van de hoogspanningsverbinding en strijdig gebruik van de hoogspanningsverbinding met de geldende bestemmingsplannen. Dit betekent ook dat in het kader van deze procedure niet wordt toegekomen aan een beoordeling of handhavend optreden al dan niet onevenredig zou zijn, omdat voor het college geen bevoegdheid tot handhavend optreden bestaat.

17.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraken, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Van Loo
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022

418-972

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;

b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.3a

1. Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

2. Het eerste lid blijft buiten toepassing indien voor het bouwen van het desbetreffende bouwwerk op grond van artikel 2.1, derde lid, geen omgevingsvergunning is of was vereist, met dien verstande dat indien in een dergelijk geval sprake is van een bouwwerk waarvan de aanwezigheid slechts een beperkte periode is toegestaan, het eerste lid uitsluitend buiten toepassing blijft gedurende die periode.

Bestemmingsplan "Buitengebied Abcoude"

Artikel 1.i bestaand:

1. ten aanzien van bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

2. ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

Artikel 1.ee magneetveldbeoordelingsplichtig object:

1. bij magneetveldgevoelige objecten behorende erven, schoolpleinen en speelplaatsen;

2. inrichtingen en bijbehorende terreinen voor cultuur, horeca, sport, entertainment, educatie, verblijfs- en dagrecreatie, logiesverstrekking, kerkgebouwen, buurt- en clubhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, klinieken, dagverblijven;

Artikel 1ff magneetveldgevoelig object:

woningen (daaronder begrepen dienstwoningen), woonwagenstandplaatsen, scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, crèches, kinderopvangplaatsen;

Artikel 16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a. een bovengrondse hoogspanningsleiding;

b. het tegengaan van een te hoge magneetveldbelasting op magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige objecten.

Artikel 16.2 Bouwregels

[…]

c.  Voor het doeleind van lid 16.1 onder a mag een hoogspanningsleiding worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

1. de maximum bouwhoogte van de masten bedraagt 65 m;

2. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve   van de leiding bedraagt 50 m;

3. het leidingvlak dient binnen de bestemmingsgrenzen te vallen;

4. de magneetveldzone van de leiding dient binnen de bestemmingsgrenzen te vallen.

16.2 Bouwregels

a. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

c. Voor het doeleind van lid 16.1 onder a mag een hoogspanningsleiding worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

1. de maximum bouwhoogte van de masten bedraagt 65 m;

2. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de leiding bedraagt 50 m;

3. het leidingvlak dient binnen de bestemmingsgrenzen te vallen;

4. de magneetveldzone van de leiding dient binnen de bestemmingsgrenzen te vallen.

d. In afwijking van het bepaalde in sub a mogen magneetveldongevoelige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor zover deze objecten krachtens de andere ter plaatse geldende bestemmingen zijn toegestaan.

Artikel 16.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van bouwwerken als drager van reclame-uitingen;

b. gebruik van gronden en bouwwerken binnen de magneetveldzone van een hoogspanningsleiding als magneetveldgevoelig object dan wel magneetveldbeoordelingsplichtig object, met uitzondering van bestaande objecten

Bestemmingsplan "Herziening Buitengebied Abcoude"

Artikel 1.12 bestaand:

1. ten aanzien van bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

2. ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Artikel 1.29 magneetgevoelig object:

1. bij magneetveldgevoelige objecten behorende erven, schoolpleinen en speelplaatsen;

2. inrichtingen en bijbehorende terreinen voor cultuur, horeca, sport, entertainment, educatie, verblijfs- en dagrecreatie, logiesverstrekking, kerkgebouwen, buurt- en clubhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, klinieken, dagverblijven;

Artikel 1.30 magneetgevoelig object:

woningen (daaronder begrepen dienstwoningen), woonwagenstandplaatsen, scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, crèches, kinderopvangplaatsen;

Artikel 7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a. een bovengrondse hoogspanningsleiding;

b. het tegengaan van een te hoge magneetveldbelasting op magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige objecten.

Artikel 7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van bouwwerken als drager van reclame-uitingen;

b. gebruik van gronden en bouwwerken binnen de magneetveldzone van een hoogspanningsleiding als magneetveldgevoelig object, dan wel magneetveldbeoordelingsplichtig object, met uitzondering van bestaande objecten.