Uitspraak 202104364/1/A2


Volledige tekst

202104364/1/A2.
Datum uitspraak: 11 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       [appellant A] en [appellante B], wonend te Heeze, gemeente Heeze-Leende (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]),

2.       het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 31 mei 2021 in zaak nr. 20/203 en 20/204 in het geding tussen:

1.       [appellant]

2.       [partij A] en [partij B], wonend te Heeze,

gemeente Heeze-Leende (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [partij]),

en

het college.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 20 mei 2019 heeft het college de verzoeken om een tegemoetkoming in planschade van [appellant] en van [partij] afgewezen.

Bij afzonderlijke besluiten van 10 december 2019 heeft het college de door [appellant] en [partij] daartegen gemaakte bezwaren met verbetering van de motivering ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 31 mei 2021 heeft de rechtbank de door [appellant] en [partij] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 10 december 2019 vernietigd en het college opgedragen binnen 12 weken na verzending van de uitspraak en met inachtneming daarvan nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van [appellant] en [partij]. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college en [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college, [appellant] en [partij] hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Het college en [appellant] hebben ieder nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2022, waar [appellante B] en [partij], beiden bijgestaan door mr. A.M.L. Josten, en het college, vertegenwoordigd door Y. Trienekens, bijgestaan door mr. A.A.M. Bruggeman, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting De Bulders Woningbouw B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is sinds 27 september 1985 eigenaar van de woning [locatie 1] in Heeze. [partij] heeft op 10 maart 2004 de woning [locatie 2] in Heeze gekocht. [appellant] en [partij] hebben gevraagd om een tegemoetkoming in planschade ten gevolge van het op 27 april 2017 in werking getreden bestemmingsplan "De Bulders" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Volgens [appellant] en [partij] (hierna ook gezamenlijk: de aanvragers) maakt het nieuwe bestemmingsplan nabij hun woningen nieuwe woningbouw en een randweg mogelijk. Hierdoor wordt de waarde van hun percelen aangetast, waardoor zij schade lijden. [appellant A] is in 2021 overleden.

De besluiten van het college

2.       Het college heeft aan de besluiten van 20 mei 2019 twee door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) opgestelde adviezen van mei 2019 ten grondslag gelegd. Volgens de SAOZ-adviezen maakt het nieuwe bestemmingsplan ten noorden van de percelen van de aanvragers een nieuwe woonwijk van maximaal 350 woningen en ten zuiden van die percelen een nieuwe weg met maximaal 2 rijbanen mogelijk.

In de SAOZ-adviezen is verder vermeld dat de raad van de toenmalige gemeente Heeze op 28 juni 1982 het bestemmingsplan "Buitengebied" heeft vastgesteld. Volgens de voorschriften voor de bestemming "Agrarisch gebied/toekomstige dorpsuitbreiding" van dit bestemmingsplan waren de gronden ten noorden van de percelen van aanvragers voorlopig bestemd voor agrarische doeleinden met de bedrijfstechnische daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maar zullen gronden met deze bestemming later door een afzonderlijk te ontwikkelen bestemmingsplan bestemd worden voor toekomstige dorpsuitbreiding. In de toelichting bij het bestemmingsplan is voor deze bestemming vermeld dat het bestemmingsvlak in aanmerking komt voor noodzakelijke dorpsuitbreiding.

Volgens de SAOZ konden [appellant] en [partij] toen zij hun percelen op 27 september 1985 onderscheidenlijk 10 maart 2004 kochten, rekening houden met de planologische veranderingen die het nieuwe bestemmingsplan mogelijk heeft gemaakt. Daarbij acht de SAOZ een bij de bestemming "Agrarisch gebied/toekomstige dorpsuitbreiding" behorende verkeersontsluiting via de bestaande Buldersweg niet ondenkbaar. De SAOZ heeft op grond hiervan geadviseerd de aanvragen van [appellant] en [partij] af te wijzen.

3.       Het college heeft aan de besluiten van 10 december 2019 onder meer twee nadere reacties van de SAOZ van 9 augustus 2019 ten grondslag gelegd. Volgens de SAOZ-reacties heeft het college van gedeputeerde staten bij besluit van 5 juli 1983 goedkeuring onthouden aan de bestemming "Agrarisch gebied/toekomstige dorpsuitbreiding" van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982. Dat besluit is op 1 september 1983 ter inzage gelegd. Het college van gedeputeerde staten heeft aan dat besluit ten grondslag gelegd dat de gemeente Heeze op 1 januari 1982 nog een restcapaciteit van 834 woningen had, terwijl het richtgetal voor de gemeente 70 woningen per jaar bedraagt. Ontwikkeling van de nieuwe locatie met de bestemming "Agrarisch gebied/toekomstige dorpsuitbreiding" zal dan ook niet binnen de planperiode plaatsvinden en komt daarom niet voor goedkeuring in aanmerking. Volgens de SAOZ betekent deze onthouding van goedkeuring niet dat [appellant] en [partij] de nieuwe woningbouw ten tijde van de koop van hun woningen niet konden voorzien. De onthouding van goedkeuring betekent namelijk niet dat de gemeente principieel afstand heeft genomen van het eerdere beleidsvoornemen om in de toekomst ten noorden van de percelen van aanvragers een nieuwe woonwijk te ontwikkelen. De gemeente heeft dit na het besluit van gedeputeerde staten ook nooit expliciet aangegeven. De SAOZ heeft in de nadere reacties verder herhaald dat zij een bij de dorpsuitbreiding behorende verkeersontsluiting via de bestaande Buldersweg alleszins denkbaar acht, omdat bij een enigszins omvangrijke woonwijk een verkeersontsluiting hoort. Volgens de SAOZ is de nieuwe ontsluitingsweg ontwikkeld in samenhang met de nieuwe noordelijke woonwijk en functioneert die weg tevens als drukkere randweg. Het betreft volgens de SAOZ de afronding van een nieuwe wegenstructuur grenzend aan het nieuwe woongebied. De SAOZ heeft zich in de nadere reacties op het standpunt gesteld dat een redelijk denkend en handelen koper met deze afronding van de dorpsuitbreiding en bijbehorende ontsluitingsstructuur in de vorm van een drukkere rondweg rekening diende te houden.

De uitspraak van de rechtbank

4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant], toen zij op 27 september 1985 haar perceel [locatie 1] kocht, op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982 kon voorzien dat de gemeente het voornemen had op gronden ten noorden van dat perceel woningbouw mogelijk te maken. Dat gedeputeerde staten aan de bestemming "Agrarisch gebied/toekomstige dorpsuitbreiding" goedkeuring hebben onthouden, leidt niet tot een ander oordeel. Daarvoor is van belang dat in het besluit van gedeputeerde staten niet is vermeld dat woningbouw op de betrokken gronden definitief was uitgesloten. Evenmin is gebleken dat de gemeente in 1985 had afgezien van de woningbouwplannen. Dit kan ook niet worden afgeleid uit het feit dat de gemeente tegen de onthouding van goedkeuring niet in beroep is gegaan.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat gezien het tijdsverloop het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [partij], toen hij op 20 maart 2004 het perceel [locatie 2] kocht, op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982 kon voorzien dat de gemeente het voornemen had op gronden ten noorden van dat perceel woningbouw mogelijk te maken. Dat bestemmingsplan was in 2004 niet geactualiseerd en niet is gebleken dat er destijds andere concrete beleidsvoornemens waren van recentere datum om de woningbouw ten noorden van het perceel alsnog te realiseren.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [appellant], toen deze in 2005 een Bed & Breakfast begon, eveneens wegens tijdsverloop op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982 niet meer hoefde te voorzien dat ten noorden van haar perceel nog woningbouw zou worden gerealiseerd. Zij hoefde dat ook niet te voorzien op grond van het op 7 december 2004 vastgestelde structuurplan, waarin het gebied "De Bulders" als te ontwikkelen woongebied is aangewezen, alleen al omdat niet is komen vast te staan dat het structuurplan of de daarbij horende kaart openbaar is gemaakt.

De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat [appellant] ten tijde van de koop van haar perceel op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982 ook rekening moest houden met een ontsluitingsweg bij de voorziene woningbouw. [appellant] en [partij] hoefden ten tijde van de koop van hun percelen echter geen rekening te houden met de randweg die in het nieuwe bestemmingsplan mogelijk is gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat een dergelijke weg niet inherent is aan de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk. De weg wordt mede gebruikt door zwaar verkeer en doorgaand verkeer en is daardoor meer belastend voor omwonenden dan een wijkontsluitingsweg. De rechtbank achtte verder niet aannemelijk dat de randweg alleen op de in het nieuwe bestemmingsplan aangegeven locatie zou kunnen komen. [appellant] en [partij] hoefden de randweg ook niet te voorzien op grond van de structuurschets, omdat niet is gebleken dat deze bekend is gemaakt.

Maatstaf

5.       Ingevolge artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wro betrekt het bestuursorgaan met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade bij zijn beslissing op de aanvraag in ieder geval de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak.

De voorzienbaarheid van een planologische wijziging dient beoordeeld te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.

Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard.

Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 onder 5.20, 523 en 524, ECLI:NL:RVS:2016:2582.

Het hoger beroep van het college

6.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [partij] bij de koop van zijn woning [locatie 2] in 2004 en [appellant] bij de start van haar Bed & Breakfast in 2005 wegens tijdsverloop de nieuwe woningbouw niet meer hoefden te voorzien op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982. Volgens het college is dit oordeel niet in overeenstemming met vaste rechtspraak van de Afdeling.

6.1.    Het vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied" van 28 juni 1982 behelsde een concreet beleidsvoornemen om woningbouw ten noorden van het perceel van [partij] te realiseren. Het college van gedeputeerde staten heeft aan de bestemming "Agrarisch gebied/toekomstige dorpsuitbreiding" van dit bestemmingsplan goedkeuring onthouden, omdat de op grond van deze bestemming voorziene woningbouw niet binnen de toenmalige planperiode van tien jaar zou kunnen worden gerealiseerd. Niet is gebleken dat ten tijde van de koop van het perceel [locatie 2] op 10 mei 2004 of bij de start van de Bed & Breakfast in 2005 een ander concreet beleidsvoornemen openbaar was gemaakt.

Van een redelijk denkend en handelend koper kan in dit geval niet worden verwacht dat hij geruime tijd - langer dan tien jaar - na het onthouden van goedkeuring door het college van gedeputeerde staten aan een voor hem nadelige bestemmingsplanwijziging, nog rekening houdt met de kans dat de planologische situatie in het plangebied toch nog in ongunstige zin zal veranderen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat voor [partij] ten tijde van de koop van zijn woning en voor [appellant] ten tijde van de start van haar Bed & Breakfast de planologische verandering niet op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982 voorzienbaar was. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2092, en 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3722.

Het beroep op de uitspraken van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1122, 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:285, 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:878 en 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1450, kan het college niet baten, omdat die zaken niet vergelijkbaar zijn met de huidige zaak. Anders dan in die zaken, gaat het in de huidige zaak om een bestemming in een bestemmingsplan waaraan het college van gedeputeerde staten goedkeuring heeft onthouden.

6.2.    Het betoog slaagt niet.

7.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de nieuwe randweg niet op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982 voorzienbaar was. Het college voert aan dat [appellant] en [partij] op grond van dat bestemmingsplan rekening moesten houden met een ontsluitingsweg van de in het bestemmingsplan voorziene woningbouw. Volgens het college was de aanleg van de randweg zeer wel denkbaar. Bij een enigszins omvangrijke woonwijk behoort een bijbehorende verkeersontsluiting. De randweg functioneert tevens als logische afronding in de vorm van een nieuwe wegenstructuur grenzend aan het nieuwe woongebied. [partij] en [appellant] dienden deze randweg ook te voorzien als logische afronding van de bebouwing en de bestaande verkeersstructuur.

7.1.    Zoals hiervoor onder 6.1 is overwogen hoefde [partij] ten tijde van de koop van zijn woning in 2004 geen rekening te houden met de komst van de nieuwe woonwijk. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor [partij] daarom evenmin aanleiding bestond om rekening te houden met een ontsluitingsweg van die woonwijk. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college [partij] ten onrechte voorzienbaarheid van de randweg heeft tegengeworpen.

7.2.    De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat voor [appellant] ten tijde van de koop van haar woning geen aanleiding bestond om rekening te houden met de nieuwe randweg. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat een dergelijke weg niet inherent is aan de realisering van de woonwijk die in de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982 was vermeld. De randweg is immers niet alleen aangelegd ter ontsluiting van de nieuwe woonwijk, maar ook voor de afwikkeling van doorgaand verkeer, waaronder zwaar vrachtverkeer. Een dergelijke randweg viel uit het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982 en de daarbij horende toelichting niet af te leiden.

7.3.    Het betoog slaagt niet.

8.       Voor zover het betoog van het college tevens zo moet worden begrepen dat volgens het college de nieuwe woonwijk ook voorzienbaar was op grond van het uitwerkingsplan "Zuidoost Brabant" van het streekplan "Brabant in balans" van de provincie Noord-Brabant, slaagt dat betoog niet. De Afdeling overweegt hierover het volgende.

Volgens het college heeft van 20 juli 2004 tot en met 13 september 2004 het ontwerp van dat uitwerkingsplan voor een ieder ter inzage gelegen en waren de gronden ten noorden van de percelen van [appellant] en [partij] in het uitwerkingsplan aangeduid als ‘te ontwikkelen woongebied’ of ‘zoekgebieden verstedelijking: transformatie afweegbaar’. [appellant] en [partij] hebben betwist dat die terinzagelegging bekend is gemaakt en het college heeft geen bewijs van terinzagelegging overgelegd. Verder is de in het hoger beroepschrift vermelde kaart volgens het onderschrift een fragment van de ontwerpplankaart van het uitwerkingsplan, maar volgens de bijgevoegde legenda dateert die kaart van januari 2005. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt, ook niet ter zitting, dat deze kaart in 2004 ter inzage heeft gelegen. Uit het voorgaande volgt dat onduidelijk is wat precies in 2004 ter inzage heeft gelegen en of de terinzagelegging rechtsgeldig bekend is gemaakt. Aan het uitwerkingsplan "Zuidoost Brabant" kan daarom in deze planschadeprocedure geen betekenis toekomen.

Het hoger beroep van [appellant]

9.       [appellant] beoogt met het hoger beroep een verdergaande vernietiging van het besluit van het college van 10 december 2019 te bereiken.

10.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982 rekening moest houden met de kans dat ten noorden van haar woning een woonwijk en ten zuiden de ontsluitingsweg daarvan zouden worden gerealiseerd. Zij voert aan dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan de bestemming "Agrarisch gebied/toekomstige dorpsuitbreiding" van dat bestemmingsplan goedkeuring heeft onthouden en dat het college daartegen geen beroep heeft ingesteld. Volgens [appellant] betekent dit dat toen zij als redelijk denkend en handelend koper op 27 september 1985 haar woning kocht er geen concreet beleidsvoornemen meer was op grond waarvan zij rekening moest houden met de kans op woningbouw ten noorden van haar perceel en een ontsluitingsweg ten zuiden daarvan.

10.1.  [appellant] hoefde ten tijde van de koop in 1985 op basis van artikel 14 van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982 geen rekening te houden met nieuwe woningbouw ten noorden van haar nieuwe woning, omdat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan dat artikel goedkeuring had onthouden, zodat het artikel nooit in werking is getreden. Ten tijde van de koop bestond het artikel dus niet.

In de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitentengebied" uit 1982 was op pagina 31-32 en bij de artikelsgewijze toelichting op artikel 14 vermeld dat het gebied ten zuiden van woonwijk de Nieuwe Hoeven in aanmerking kwam voor dorpsuitbreiding. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA8166) is de toelichting bij een bestemmingsplan een concreet beleidsvoornemen op grond waarvan voorzienbaarheid kan worden aangenomen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat [appellant] op grond van de hiervoor vermelde gedeelten van de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982 rekening moest houden met de kans dat op termijn ten noorden van haar woning alsnog een nieuwe woonwijk planologisch mogelijk zou worden gemaakt.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

10.2.  Op de plankaart van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982 was voor de geprojecteerde nieuwe woonwijk geen wijkontsluitingsweg ingetekend. Volgens de toelichting bij dat bestemmingsplan was de geprojecteerde woonwijk bedoeld als dorpsuitbreiding ten zuiden van de bestaande woonwijk de Nieuwe Hoeven. Woonwijk de Nieuwe Hoeven is onder meer ontsloten op de zuidelijk daarvan gelegen wijkontsluitingsweg Emmerikstraat. De in de toelichting vermelde nieuwe woonwijk was geprojecteerd ten zuiden van de Emmerikstraat. Gelet hierop en op de toentertijd ter plaatse bestaande wegenstructuur lag ontsluiting van de geprojecteerde woonwijk op de bestaande wijkontsluitingsweg Emmerikstraat voor de hand. Ontsluiting op de veel zuidelijker gelegen Buldersweg, toentertijd een zandweg, was destijds niet zodanig kenbaar dat [appellant] hiermee bij de aankoopbeslissing in 1985 rekening kon houden. In zoverre verschilt deze zaak van de zaak die aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI1846, waarnaar de SAOZ in haar reactie van 9 augustus 2009 heeft verwezen.

Onder deze omstandigheden hoefde [appellant] in 1985 geen rekening te houden met ontsluiting van de geprojecteerde woonwijk op de Buldersweg. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt in zoverre.

11.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verwerving van haar woning niet kan worden gelijkgesteld met verkrijging onder algemene titel. Zij voert aan de woning te hebben gekocht om daar samen met haar echtgenoot zijn ouders te kunnen blijven verzorgen. In de overdrachtsakte was daarom een recht van gebruik en bewoning opgenomen. Volgens [appellant] volgt hieruit dat zij zich bij haar koopbeslissing niet heeft laten leiden door al dan niet bekende toekomstige ontwikkelingen, maar door familieomstandigheden. De eigendomsverkrijging is volgens haar daarom gelijk te stellen aan de rechtsopvolging onder algemene titel, op grond waarvan het college haar geen voorzienbaarheid had mogen tegenwerpen.

11.1.  De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door [appellant] gestelde familieomstandigheden niet betekenen dat de verwerving van de woning gelijk valt te stellen aan verwerving onder algemene titel. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, heeft [appellant] bewust en vrijwillig besloten om de woning [locatie 1] te verwerven. De rechtbank heeft in het betoog terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college aan [appellant] geen voorzienbaarheid mocht tegenwerpen wegens de wijze van verwerving van de woning.

11.2.  Het betoog slaagt niet.

Slotsom

12.     Het hoger beroep van het college is ongegrond. Gelet op wat onder 10.2 is overwogen is het hoger beroep van [appellant] gegrond. Het college moet met inachtneming van deze uitspraak van de Afdeling en de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze niet of tevergeefs is aangevochten, binnen 18 weken na deze uitspraak nieuwe besluiten nemen op de door [appellant] en [partij] gemaakte bezwaren.

13.     Wat betekent dit? De rechtbank heeft het beroep van [appellant] al gegrond verklaard en het besluit van het college op het bezwaar van [appellant] al vernietigd. De gegrondverklaring van het hoger beroep van [appellant] leidt daarom niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft op bladzijde 6 van haar uitspraak echter ten onrechte overwogen dat de planschade die [appellant] lijdt van de aanleg en het gebruik van een ontsluitingsweg in mindering kan worden gebracht op de planschade die [appellant] lijdt als gevolg van de aanleg en het gebruik van de randweg. In zoverre mag het college de uitspraak van de rechtbank niet bij zijn nieuwe besluit op het bezwaar van [appellant] betrekken.

Het college moet in het nieuwe besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar alleen nog beslissen over de omvang van de planschade die [appellant] lijdt ten gevolge van de randweg ten zuiden van haar woning en over de hoogte van de tegemoetkoming. Daarbij mag het college [appellant] geen voorzienbaarheid tegenwerpen. Het college moet aan het nieuwe besluit een nieuw advies van een ter zake deskundige ten grondslag leggen.

Het college moet in het nieuwe besluit op het door [partij] gemaakte bezwaar, op basis van een nieuw advies van een ter zake deskundige, beslissen over de omvang van de planschade die [partij] ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan lijdt en over de hoogte van de tegemoetkoming. Daarbij mag het college [partij] geen voorzienbaarheid tegenwerpen.

Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de nieuwe besluiten op de bezwaren van [appellant] en [partij] slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

14.     Het college moet de bij [appellant] en [partij] in hoger beroep opgekomen proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende ongegrond;

II.       verklaart het hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] gegrond;

III.      draagt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende op om binnen 18 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op het door [appellant A] en [appellante B] gemaakte bezwaar te nemen;

IV.      draagt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende op om binnen 18 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op het door [partij A] en [partij B] gemaakte bezwaar te nemen;

V.       bepaalt dat tegen de te nemen nieuwe besluiten slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.570,78, waarvan € 1.518,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende tot vergoeding van bij [partij A] en [partij B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.570,78, waarvan € 1.518,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende aan [appellant A] en [appellante B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 270,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt;

IX.      bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende een griffierecht van € 541,00 wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

w.g. Van Altena
voorzitter

w.g. Oranje
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022

507