Uitspraak 201900837/1/A2


Volledige tekst

201900837/1/A2.
Datum uitspraak: 29 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1A] en [apppellant sub 1B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Udenhout, gemeente Tilburg,

2.    [appellant sub 2A] en [apppellant sub 2B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Udenhout, gemeente Tilburg,

3.    [appellant sub 3A] en [apppellant sub 3B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Udenhout, gemeente Tilburg,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 december 2018 in zaken nrs. 18/3195, 18/3198, 18/3199 en 18/3206 in het geding tussen:

[partij], [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3]

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

Procesverloop

Bij besluiten van 11 oktober 2017 heeft het college aanvragen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluiten van 27 maart 2018 heeft het college de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 december 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [belanghebbende]) hebben eveneens een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2019, waar [appellant sub 2A] en [appellant sub 3A], bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.C.J.M. Willemse, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te 's-Hertogenbosch, en [gemachtigde], ter zitting gehoord. Van de zijde van het college is mr. drs. C.M.L. van der Lee, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), als deskundige gehoord.

Overwegingen

1.    [appellant sub 1] is eigenaar van de woning aan de [locatie 1] te Udenhout. Hij heeft die woning op 21 december 1992 gekocht. [appellant sub 2] is eigenaar van de woning aan de [locatie 2] te Udenhout. Hij heeft die woning vóór 11 december 1989 gekocht. [appellant sub 3] is eigenaar van de woning aan de [locatie 3] te Udenhout. Hij heeft die woning op 1 juli 1993 gekocht.

Aanvragen om tegemoetkoming in planschade

2.    Bij brieven van 8 februari 2016 hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] het college verzocht om een tegemoetkoming in de planschade die zij hebben geleden als gevolg van de inwerkingtreding van het bij raadsbesluit van 17 februari 2014 vastgestelde bestemmingsplan [belanghebbende] (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Aan deze aanvragen hebben zij ten grondslag gelegd dat het nieuwe bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een nieuwbouwwijk in een dichtbij hun woningen gelegen agrarisch gebied (hierna: het plangebied) en dat dit tot waardevermindering van die woningen heeft geleid.

3.    [belanghebbende] heeft met de gemeente een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Daarbij heeft zij zich verbonden om eventuele door het college toe te kennen tegemoetkomingen in planschade als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan voor haar rekening te nemen.

Standpunt van het college

4.    Aan de besluiten van 27 maart 2018 heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] het risico van de planologische ontwikkeling ten tijde van de aankoop van hun woningen hebben aanvaard en dat de schade daarom voor hun rekening blijft. Uit het door provinciale staten van Noord-Brabant op 13 februari 1987 vastgestelde Streekplan Midden- en Oost-Brabant, partiële herziening 1985 (hierna: het streekplan 1985) blijkt van een concreet beleidsvoornemen tot woningbouw in het plangebied. De planologische ontwikkeling in het plangebied was vanaf de terinzagelegging van het ontwerp van dat streekplan op 5 februari 1986 voor een redelijk denkend en handelend koper voorzienbaar. In bladzijde 68 van het streekplan 1985 is verwezen naar het Structuurplan Stadsgewest Tilburg van 26 augustus 1974 (hierna: het structuurplan 1974). Op bladzijde 69 van het streekplan 1985 is door middel van een kaart weergegeven welke betekenis het structuurplan 1974 heeft. Op deze kaart is het plangebied als toekomstig woongebied aangeduid.

Oordeel van de rechtbank

5.    Volgens de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] geleden schade, bestaande uit een waardevermindering van hun woningen, ten tijde van de aankoop van die woningen voorzienbaar was en dat die schade daarom niet voor een tegemoetkoming in aanmerking kan komen.

Hoger beroep

6.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de schade voorzienbaar was. Zij stellen zich op het standpunt dat de rechtbank de betekenis van het deskundigenadvies en de planschaderisicoanalyse heeft miskend en dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat er ten tijde van de aankoop van hun woningen nog steeds een concreet beleidsvoornemen tot woningbouw in het plangebied was. De Afdeling zal de hogerberoepsgronden hierna bespreken.

deskundigenadvies

7.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de SAOZ in eerste instantie tot de conclusie is gekomen dat de schade niet voorzienbaar was en dat dit op zichzelf al met zich brengt dat er voor een redelijk denkend en handelend koper geen aanleiding heeft kunnen bestaan om rekening te houden met de planologische ontwikkeling in het plangebied.

7.1.    Voor het geven van antwoord op de vraag of de schade ten tijde van de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak voor de aanvrager voorzienbaar was, is in beginsel geen specialistische kennis of ervaring vereist, waarover slechts een deskundige beschikt. Dat is in dit geval niet anders. Aan de advisering door de SAOZ komt dan ook geen bijzondere betekenis toe bij het geven van antwoord op de eerder vermelde vraag. Daarnaast heeft de SAOZ in eerste instantie niet zelf onderzoek gedaan, maar heeft zij advies gegeven op basis van door de gemeente verstrekte (onvolledige) gegevens. Dat de SAOZ vervolgens tot de conclusie is gekomen dat de planologische ontwikkeling in het plangebied ten tijde van de peildatum niet was te verwachten, brengt niet met zich dat een redelijk denkend en handelend koper, na onderzoek, destijds tot dezelfde conclusie zou zijn gekomen.

Het betoog faalt.

planschaderisicoanalyse

8.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen voorts dat, gezien de planschaderisicoanalyse, bij de totstandkoming en vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan rekening is gehouden met een substantiële schade, zodat het college, dat beoordelingsruimte heeft bij het beoordelen van de voorzienbaarheid van een planologische verandering, deze beoordelingsruimte in redelijkheid in het voordeel van de gedupeerden hoort aan te wenden.

8.1.    Dat vooraf duidelijk was, gezien de planschaderisicoanalyse, dat de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan tot substantiële schade bij eigenaren van in de buurt van het plangebied gelegen woningen zou kunnen leiden, brengt niet met zich dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een tegemoetkoming in die schade, indien die schade voor die eigenaren ten tijde van de aankoop van die woningen voorzienbaar was.

Het betoog faalt.

streekplan 1985

9.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 17 december 1979, waarbij goedkeuring is onthouden aan een bestemmingsplan dat voorzag in reservering van het plangebied voor de toekomstige uitbreiding van de woonbebouwing, niet met zich brengt dat woningbouw in het plangebied sinds dat besluit niet meer voorzienbaar was. Uit dat besluit valt immers af te leiden dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant afstand heeft genomen van het beleidsvoornemen van het Stadsgewest Tilburg. Verder was woningbouw in het plangebied na dat besluit niet opnieuw voorzienbaar als gevolg van de terinzagelegging van het ontwerp van het streekplan 1985, omdat het door het Stadsgewest Tilburg gevoerde beleid uitsluitend op bladzijde 68 van het streekplan 1985 is vermeld, maar verder nergens naar dat beleid is verwezen. Afbeelding 1.4 op bladzijde 69 maakt dat niet anders. Die afbeelding komt niet overeen met de bij het structuurplan behorende kaart en is bovendien van een andere legenda voorzien.

9.1.    Indien de motivering van het besluit van 17 december 1979 met zich brengt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, het beleidsvoornemen van het Stadsgewest Tilburg vanaf de bekendmaking van dat besluit was doorbroken, laat dat onverlet dat, gelet op het volgende, het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de planologische ontwikkeling in het plangebied vanaf de terinzagelegging van het ontwerp van het streekplan 1985 op 5 februari 1986 opnieuw voorzienbaar was.

Op bladzijde 68 van het streekplan 1985 is zonder voorbehoud naar het structuurplan 1974 verwezen. Dat verder niet naar het structuurplan 1974 is verwezen, neemt niet weg, ook gezien afbeelding 1.4 op bladzijde 69, dat een redelijk denkend en handelend koper rekening zou houden met dat beleid. Volgens de toelichting op bladzijde 69 is afbeelding 1.4 een globale weergave van de structuurschetsen van het Stadsgewest Tilburg en het stadsgewest Waalwijk. Het komt de Afdeling voor dat het de bedoeling was om de gevolgen van deze structuurschetsen integraal inzichtelijk te maken. Daarom is het niet onbegrijpelijk dat de bij het structuurplan 1974 behorende kaart niet is overgenomen en dat de legenda bij die kaart afwijkt van de legenda op bladzijde 69.

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van een gearceerd gebied dat op afbeelding 1.4 als toekomstig woongebied is aangewezen. Uit die afbeelding blijkt van een concreet beleidsvoornemen tot woningbouw in dat gebied. Op grond van die afbeelding zou een redelijk denkend en handelend koper rekening houden met de kans dat de planologische situatie in het plangebied vroeg of laat in ongunstige zin zou veranderen. Indien provinciale staten van Noord-Brabant het beleidsvoornemen van het Stadsgewest Tilburg niet zouden onderschrijven, zou de betekenis van het structuurplan 1974 immers niet, door middel van die afbeelding, in het streekplan 1985 inzichtelijk zijn gemaakt.

Reeds hierom is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college de aanvraag om tegemoetkoming in planschade terecht heeft afgewezen.

Het betoog faalt.

Conclusie

10.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

Proceskosten

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Hazen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020

452.