Uitspraak 202102673/1/A2


Volledige tekst

202102673/1/A2.
Datum uitspraak: 23 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2021 in zaak nr. 20/3890 in het geding tussen:

de raad

en

[wederpartij]

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2020 heeft de raad het verzoek van [wederpartij] om extra uren rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 3 juli 2020 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 maart 2021 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 juli 2020 vernietigd en bepaald dat de raad binnen zes weken na verzending van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen, met inachtneming van haar uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 januari 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en mr. J.J. van Vlerken, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J.S. Vlieger, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [wederpartij] heeft op 20 maart 2020 een verzoek om vergoeding van extra uren rechtsbijstand gedaan voor het bijstaan van een cliënt in een huurrechtzaak. Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag of de verhuurster, de stichting Eigen Haard, in redelijkheid mocht overgaan tot ontbinding van de huurovereenkomst die zij met haar cliënt had gesloten. De reden voor de ontbinding van de huurovereenkomst is dat de cliënt van [wederpartij] ongeveer twee jaar haar hoofdverblijf niet in haar woning in Nederland, maar in Portugal had. In eerste instantie heeft [wederpartij] getracht om een minnelijke schikking tot stand te brengen tussen haar cliënt en Eigen Haard. Deze schikkingspoging mocht niet baten en uiteindelijk heeft [wederpartij] namens haar cliënt een rechterlijke procedure gevoerd. [wederpartij] heeft de raad te kennen gegeven dat er sprake is van feitelijke complexiteit omdat zij veelvuldig heeft gecorrespondeerd in de zaak. Tevens heeft zij aangegeven dat er sprake is van juridische complexiteit omdat het gaat om de ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van de woning van haar cliënt.

2.       De raad heeft het verzoek om toekenning van extra uren rechtsbijstand bij het besluit van 6 april 2020, gehandhaafd bij het besluit van 3 juli 2020, afgewezen omdat niet is gebleken dat er sprake is van feitelijke of juridische complexiteit.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad de aanvraag van [wederpartij] om extra uren rechtsbijstand in redelijkheid niet heeft kunnen afwijzen. Volgens de rechtbank is er sprake van feitelijke complexiteit. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat [wederpartij] uitvoerig heeft gecorrespondeerd met Eigen Haard om tot een schikking te komen. Deze correspondentie betrof onder andere de medische situatie van de cliënt van [wederpartij] en de cliënt heeft in dit verband meerdere medische stukken moeten overleggen die uit het Portugees moesten worden vertaald. Verder heeft [wederpartij] onderzocht of er mogelijkheden waren voor haar cliënt om een nieuwe woning te krijgen als zij uit haar woning zou worden gezet. Hierover heeft zij contact gehad met de GGD en met de gemeentelijke ombudsman. De rechtbank volgt de raad niet in zijn standpunt dat de gevoerde correspondentie niet gaat over juridische dienstverlening. De rechtbank heeft hierover overwogen dat als een burger op het punt staat om een woning te verliezen, het juridisch relevant kan zijn dat de advocaat beziet op welke manier de rechten van deze persoon beschermd kunnen worden via een minnelijke oplossing. De werkzaamheden die [wederpartij] heeft uitgevoerd waren noodzakelijk om te onderzoeken of een juridische procedure voorkomen kon worden. De rechtbank komt tot de conclusie dat [wederpartij] uitvoerig inhoudelijk heeft gecorrespondeerd en dat aan de urenspecificatie niet getwijfeld hoeft te worden. Uit alles in samenhang bezien, kan worden afgeleid dat de zaak een zodanig karakter heeft dat behandeling in redelijkheid niet binnen de forfaitaire grens kon plaatsvinden.

Verder heeft de rechtbank ten overvloede overwogen dat uit het rapport van Andere Tijden blijkt dat het aantal punten dat het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (hierna: Bvr) toekent in een huurrechtzaak zoals ook hier aan de orde is, veel minder is dan het aantal uren dat gemiddeld aan een huurrechtzaak wordt besteed. Dit brengt volgens de rechtbank met zich dat de raad haar beleid over de doelmatige besteding van extra uren niet te streng en rigide kan toepassen en, anders dan in deze zaak, zorgvuldig maatwerk moet leveren.

Hoger beroep

Juridische complexiteit

4.       De raad is het niet eens met de aangevallen uitspraak. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat er sprake is van feitelijke complexiteit als gevolg waarvan [wederpartij] voor vergoeding van extra uren rechtsbijstand in aanmerking zou komen. Dat [wederpartij] veelvuldig heeft gecorrespondeerd betekent niet dat er sprake is van feitelijke complexiteit. De raad voert aan dat er niet alleen veel dubbele stukken zijn ingediend, maar dat het overgrote deel van de correspondentie ook als niet juridisch inhoudelijk kan worden gekwalificeerd. De correspondentie betreft vooral veel korte mailberichten waarin diverse hulpverleners op de hoogte worden gehouden van de stand van zaken en mailberichten waarmee wordt geprobeerd contact te leggen. Voor al deze werkzaamheden, die niet alleen door [wederpartij], maar ook door andere medewerkers van haar kantoor zijn verricht, zijn steeds minimaal 6 minuten geschreven op de urenspecificatie, maar behoren volgens de raad tot de reguliere werkzaamheden die moeten worden verricht in een dergelijke zaak. Verder blijkt volgens de raad uit de stukken dat voorafgaand aan de procedure bij de kantonrechter slechts kort is gecorrespondeerd met Eigen Haard. Uit die correspondentie blijkt niet dat [wederpartij] veel contact heeft gehad over (de intrekking van) de huuropzegging. Gelet op het tijdsverloop van 2,5 maand en de inhoud van de stukken, kan volgens de raad niet gesproken worden van ongebruikelijke werkzaamheden in een dergelijke zaak. Werkzaamheden die zijn verricht om tot een minnelijke oplossing te komen kunnen juridisch relevant zijn, maar maken niet dat extra uren moeten worden toegekend. Dat medische stukken uit Portugal vertaald moesten worden, maakt de zaak ook niet feitelijk complex, aldus de raad.

4.1.    De Afdeling stelt voorop dat het in deze zaak slechts gaat om de feitelijke complexiteit en niet langer om de juridische complexiteit.

4.2.    Artikel 28, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr) luidt:

"Na beëindiging van de verlening van de rechtsbijstand dient de rechtsbijstandverlener bij het bestuur een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden."

Artikel 31, eerste en tweede lid, van het Bvr luiden:

"1. In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.

2. Het bestuur stemt geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend."

4.3.    Uitgangspunt van het Bvr is dat een zaak binnen het forfait dat voor die zaak is bepaald wordt afgehandeld. Dit betekent dat, gegeven het forfaitaire karakter van het stelsel van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand, niet iedere overschrijding van het aantal verleende uren tot honorering van een aanvraag om vergoeding van extra uren leidt. Bij de beantwoording van de vraag of de aanvraag betrekking heeft op een bewerkelijke zaak heeft de raad beslissingsruimte (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:604).

4.4.    De raad voert beleid voor het toekennen van extra uren als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van het Bvr 2000, dat is neergelegd in de werkinstructie "Eerste aanvraag extra uren". In paragraaf 2.2 is voor het antwoord op de vraag wat onder "doelmatig" moet worden verstaan, vermeld dat dit criterium is gekoppeld aan de feitelijke en/of juridische complexiteit van de zaak. Over de feitelijke complexiteit is uiteengezet dat van een bewerkelijke zaak wordt gesproken, als het gaat om een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens kan worden verleend. Feitelijke complexiteit moet objectief vast te stellen zijn in vergelijking met een soortgelijke zaak. Bijvoorbeeld uitvoerige inhoudelijke correspondentie, een bijzonder of langdurig procesverloop met een groot aantal zittingen of noodzakelijk overleg met een deskundige. Er wordt niet aangenomen dat een zaak bewerkelijk is als uitsluitend wordt verwezen naar het aantal aan de zaak bestede uren, de omvang van het dossier of factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende of wederpartij.

4.5.    Niet in geschil is dat [wederpartij] veelvuldig heeft gecorrespondeerd. Dat zij dat heeft gedaan, maakt de zaak echter op zichzelf nog niet feitelijk complex (zie de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:950). Op grond van het beleid van de raad wordt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van feitelijke complexiteit gekeken naar de zaak in vergelijking met soortgelijke zaken (in dit geval huurrechtzaken). De raad heeft op de zitting laten weten te onderkennen dat bij huurrechtzaken werkzaamheden nodig kunnen zijn die ertoe leiden dat een schikking tussen partijen kan worden bereikt. Deze werkzaamheden zijn volgens hem niet per definitie uitgesloten van vergoeding, maar het is bij de beoordeling van de door een rechtsbijstandverlener verrichtte werkzaamheden in het kader van gesubsidieerde rechtsbijstand wel van belang dat het nodig was dat deze werkzaamheden vanwege zijn inhoudelijke juridische expertise door een rechtsbijstandverlener werden verricht. In dit geval is naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken dat bij de schikkingspoging hulp van een gesubsidieerde rechtsbijstandverlener noodzakelijk was. De raad heeft hierbij kunnen betrekken dat Eigen Haard en diverse andere instanties al in gesprek waren om voor/met de cliënt van [wederpartij] tot een minnelijke schikking te komen. [wederpartij] heeft zelf kort gecorrespondeerd over de minnelijke schikking en heeft vervolgens nogmaals om de zogenaamde "Nieuwe Kansregeling" voor haar cliënt verzocht. Dat de cliënt van [wederpartij] zich in een kwetsbare positie zou bevinden, wat daar verder ook van zij, maakt het vorenstaande niet anders, omdat feitelijke complexiteit op grond van het door de raad gevoerde beleid niet kan zijn gelegen in elementen die geen relatie hebben met de juridische expertise van de rechtsbijstandverlener, maar louter zijn te herleiden tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende. De raad heeft zich, gelet op het voorgaande, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verrichte werkzaamheden reguliere werkzaamheden bij een huurrechtzaak zijn die de zaak niet feitelijk complex maken.

4.6.    Het betoog slaagt.

Rapport Andere Tijden

5.       Verder betoogt de raad dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zijn beleid waar het aankomt op de vergoeding van extra uren in huurzaken te rigide toepast. De raad wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:712 waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat het beleid voldoende ruimte biedt om aan de hand van specifieke omstandigheden van een bepaalde zaak te bezien of er aanleiding bestaat om extra uren toe te kennen. De raad verwijst verder naar de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1019 waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de raad is gebonden aan de geldende regelgeving en, ondanks dat hij beoordelingsruimte heeft, niet zelfstandig actie kan ondernemen op basis van het rapport.

5.1.    Dat de rechtbank heeft overwogen dat uit het rapport van Andere Tijden volgt dat het aantal punten dat het Bvr toekent in huurrechtzaken, veel minder is dan het aantal uren dat gemiddeld aan een huurrechtzaak wordt besteed, maakt niet dat de afwijzing van het verzoek om extra uren in dit geval onredelijk is. Uit overweging 4.5 volgt immers dat geen sprake is van feitelijke complexiteit en dat [wederpartij] niet alle door haar opgegeven uren doelmatig heeft besteed als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van het Bvr. In dit geval kan daarom niet van de raad worden verwacht dat hij desondanks tot vergoeding van extra uren rechtsbijstand overgaat.

Het betoog slaagt.

Proceskosten

6.       Tot slot betoogt de raad dat de rechtbank hem ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraken van 22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8320, en 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:720), heeft in beginsel te gelden dat een advocaat redelijkerwijs geen proceskosten hoeft te maken in een procedure over een vergoeding van door hem verleende rechtsbijstand. Niet is gebleken dat deze zaak feitelijk of juridisch zodanig complex is, dat in dit geval van voormeld uitgangspunt dient te worden afgeweken, aldus de raad.

6.1.    Anders dan [wederpartij] in haar schriftelijke uiteenzetting heeft betoogd, heeft de Afdeling de voornoemde vaste rechtspraak niet met de uitspraak van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:916 verlaten. Vergoeding van proceskosten in een procedure tegen de raad is mogelijk, maar dan moet die procedure wel juridisch of feitelijk complex zijn. Anders dan in voornoemde uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014, gaat het in deze zaak niet om de behartiging van een persoonlijk belang van de advocaat, maar om het voeren van een procedure tegen de raad die hoort bij de uitoefening van de beroepspraktijk van [wederpartij]. Het is niet gebleken dat deze zaak feitelijk of juridisch complex is waardoor [wederpartij] bijstand van een kantoorgenoot nodig had.

Het betoog slaagt.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de raad van 3 juli 2020 ongegrond verklaren.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2021 in zaak nr. 20/3890;

III.      verklaart het door mr. F.R.G. [wederpartij] tegen het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 3 juli 2020, met kernmerk 200124, ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022

735-921