Uitspraak 201806845/1/A2


Volledige tekst

201806845/1/A2.
Datum uitspraak: 6 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2018 in zaak nr. 17/6865 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2017 heeft de raad een aanvraag om extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [appellant], afgewezen.

Bij besluit van 13 oktober 2017 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 oktober 2017 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.J. Ouderdorp, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De raad heeft aan [appellant] op 9 maart 2015 op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) een zogeheten Lichte Advies Toevoeging (LAT) afgegeven voor advies door een advocaat, Ouderdorp, in een geschil over een pensioenuitkering. [appellant] meent dat het pensioen te laag is. De LAT is op 28 mei 2015 omgezet in een reguliere toevoeging voor procedure of advies in het pensioengeschil. Op basis van de toevoeging worden forfaitair 24 uren vergoed. Omdat dat aantal nagenoeg bereikt was, heeft de advocaat op 7 juni 2017 een aanvraag om toekenning van extra uren ingediend. Hij verwacht voor de afhandeling van de zaak minimaal 33 uren nodig te hebben en maximaal, indien het tot een procedure komt, 40 uren. De raad heeft de aanvraag afgewezen omdat de door de advocaat geschetste feiten en omstandigheden noch elk voor zich noch in onderling verband beschouwd aanleiding geven voor het oordeel dat sprake is van bijzondere rechtsvragen of van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex.

Uitspraak rechtbank

2.    De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 oktober 2017 vernietigd omdat de raad eerst op zitting een concrete en uitgebreide toelichting heeft gegeven op de afwijzing van de aanvraag om extra uren. De rechtbank heeft evenwel de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten omdat zij het, gelet op die toelichting, onvoldoende aannemelijk acht dat in de onderliggende zaak sprake is van feitelijke of juridische complexiteit.

Geschil

3.    Het hoger beroep is niet gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het besluit van 13 oktober 2017, maar tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. [appellant] betoogt dat de onderliggende pensioenzaak wel feitelijk en juridisch complex is. Zijn voormalige werkgever bestaat niet meer en de overdragende pensioenverzekeraar evenmin, waardoor relevante stukken niet meer te achterhalen zijn. De zaak gaat terug tot 1993. [appellant] heeft uiteengezet dat het gaat om verschillende kwesties. Zo moet er duidelijkheid komen of er, op het moment dat hij arbeidsongeschikt werd, sprake was van een dienstverband tussen hem en zijn werkgever. Daarbij is van belang vanaf welk moment de arbeidsongeschiktheid bestaat en wat de mate van arbeidsongeschiktheid was op de verschillende tijdstippen. Tijdens arbeidsongeschiktheid kan premievrije pensioenopbouw aan de orde zijn. Er moet duidelijkheid komen over de toepasselijke cao en er moet worden onderzocht hoe de pensioenopbouw in het verleden heeft plaatsgevonden. De zaak is ook voorgelegd aan de Ombudsman Pensioenen, als deskundige. Om de informatie volledig en gestructureerd te kunnen presenteren diende de advocaat daarbij te worden ingeschakeld. Hetgeen hij, ook in bezwaar, naar voren heeft gebracht, is volgens [appellant] voldoende om de bewijslast dat geen sprake is van feitelijke en/of juridische complexiteit bij de raad te leggen. De raad heeft echter niet kunnen motiveren dat de zaak niet feitelijk en juridisch complex is. Daarbij speelt een rol dat de raad in zijn algemene beleid over het toekennen van extra uren geen kaders heeft geschetst op grond waarvan kan worden beargumenteerd dat wel of geen sprake is van complexiteit. De rechtbank heeft voorts ten onrechte niet onredelijk geacht dat de raad geen apart beleid heeft voor pensioenkwesties. De raad heeft niet weten te motiveren waarom terzake geen beleid is vastgesteld. Dit alles zou moeten leiden tot herroeping van het besluit van 6 juli 2017 en tot toekenning van extra uren, aldus [appellant].

Beoordeling

4.    De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving op het gebied van rechtsbijstand is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

5.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:389, overweegt de Afdeling dat artikel 31, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr 2000) de raad beoordelingsruimte geeft en daarmee de bevoegdheid beleid vast te stellen ten aanzien van de afhandeling en beoordeling van bewerkelijke zaken en het op grond daarvan toekennen van extra uren rechtsbijstand boven de forfaitaire urengrens. Het algemene beleid van de raad voor het toekennen van extra uren, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van het Bvr 2000, is neergelegd in de werkinstructie "Eerste aanvraag extra uren". Dat beleid is niet onredelijk. De stelling dat de raad niet genoegzaam heeft gemotiveerd waarom er geen aanvullend beleid is voor pensioenkwesties, leidt niet tot een ander oordeel. Ook als zich op dat gebied veel zaken voordoen, is de raad niet verplicht om specifiek, aanvullend beleid vast te stellen. Wel dient de raad in elk concreet geval te motiveren waarom al dan niet extra uren worden toegekend. In dit kader is van belang dat de raad het verzoek heeft beoordeeld op basis van zijn algemene beleid en dit beleid voldoende ruimte biedt om aan de hand van de specifieke omstandigheden van een bepaalde zaak te bezien of aanleiding bestaat extra uren toe te kennen. Inherent aan een forfaitair stelsel van vergoedingen is dat de gemiddelde tijdsbesteding in de ene zaak niet wordt gehaald en in de andere zaak wellicht wordt overschreden. Het forfaitaire stelsel gaat ervan uit dat een normatieve, kwalitatief verantwoorde behandeling van bepaalde zaken een bepaalde modale tijdsbesteding vergt. Gegeven het forfaitaire karakter van het toevoegingenstelsel behoeft niet iedere overschrijding van het aantal verleende uren tot honorering van een verzoek om extra uren te leiden.

6.    Het is in eerste instantie aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat sprake is van een bijzondere zaak. Beoordeeld moet worden of de door [appellant] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden van het geval met zich brengen dat sprake is van een zodanig omvangrijk juridisch relevant feitencomplex of zodanig complexe rechtsvragen, dat de raad niet in redelijkheid het verzoek om extra uren heeft kunnen afwijzen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de kwesties die in de pensioenzaak spelen en de daarover met verschillende betrokkenen gevoerde correspondentie de zaak voor de advocaat weliswaar tijdrovend kunnen maken, maar dat de raad dit niet zo bijzonder heeft hoeven achten dat daarvoor binnen het forfaitaire stelsel extra uren moeten worden toegekend. Hoewel het voorleggen van het geschil aan de Ombudsman Pensioenen hierbij, anders dan de rechtbank in navolging van de raad heeft overwogen, in dit geval op zichzelf wel kan worden betrokken omdat dit van andere orde is dan het indienen van een klacht bij de Nationale Ombudsman, waar de raad bij het besluit van 13 oktober 2017 ten onrechte van was uitgegaan en waarvoor geen toevoeging pleegt te worden verstrekt, maakt dit de zaak nog niet feitelijk of juridisch complex. Ook hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de raad in dit geval niet in redelijkheid het verzoek om extra uren heeft kunnen afwijzen. De raad heeft in de door [appellant] geschetste feiten en omstandigheden geen aanleiding hoeven zien de zaak aan te merken als feitelijk of juridisch complex in de zin van het beleid.

Het betoog faalt.

7.    Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat de raad de door hem in bezwaar gemaakte kosten moet vergoeden, faalt dat. Daarvoor is gelet op artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen ruimte indien het besluit van 6 juli 2017 zou worden herroepen wegens aan de raad te wijten onrechtmatigheid. Uit het vorenoverwogene blijkt dat daarvan hier geen sprake is.

Slotsom

8.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 13 oktober 2017 in stand heeft gelaten. Dit betekent dat de gevraagde extra uren niet worden toegekend.

9.    Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019

18.

BIJLAGE

I. De relevante bepalingen uit de Wrb en het Bvr 2000 luiden als volgt:

Artikel 37 van de Wrb

1. Het bestuur verstrekt aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor:

a. de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand;

[…]

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot:

a. het bedrag van de vergoeding en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

b. de aanvraag van de vergoeding en de besluitvorming daarover;

[…]

Artikel 13 van het Bvr 2000

1. Indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, wordt voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

2. Indien in een advieszaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven de 24 uur, wordt voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

[…]

Artikel 31 van het Bvr 2000

1. In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.

2. Het bestuur stemt geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.

[…]

II. Beleid

De raad voert beleid voor het toekennen van extra uren als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van het Bvr 2000, neergelegd in de werkinstructie "Eerste aanvraag extra uren". In paragraaf 2.2 is voor wat betreft de vraag wat onder ‘doelmatig’ moet worden verstaan, vermeld dat dit criterium is gekoppeld aan de feitelijke en/of juridische complexiteit van de zaak.

Ten aanzien van de feitelijke complexiteit is uiteengezet dat van een bewerkelijke zaak wordt gesproken, als sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire tijdgrens kan worden verleend.

Feitelijke complexiteit moet objectief vast te stellen zijn in vergelijking met een soortgelijke zaak. Bijvoorbeeld uitvoerige inhoudelijke correspondentie, een bijzonder en/of langdurig procesverloop met een groot aantal zittingen of noodzakelijk overleg met een deskundige.

Geen bewerkelijkheid van de zaak wordt aangenomen als uitsluitend wordt verwezen naar het aantal aan de zaak bestede uren, de omvang van het dossier of factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende of de wederpartij.

Ten aanzien van de juridische complexiteit is uiteengezet dat daarvan sprake is als er bijzondere rechtsvragen zijn, die zelden voorkomen in soortgelijke zaken. De advocaat moet aantonen dat sprake is van een bijzondere rechtsvraag, omdat in die zaak geen of beperkte jurisprudentie aanwezig is én de wetgeving onduidelijk is, of omdat nieuwe Nederlandse wetgeving moet worden getoetst aan Europese wetgeving.

Juridische complexiteit van een zaak moet ook objectief vast te stellen zijn, aldus het beleid.