Uitspraak 201605384/1/A2


Volledige tekst

201605384/1/A2.
Datum uitspraak: 5 april 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juni 2016 in zaak
nr. 16/214 in het geding tussen:

[wederpartij] , kantoorhoudend te [plaats],

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2015 heeft de raad de aanvraag om vergoeding van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [persoon] afgewezen.

Bij besluit van 8 december 2015 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 juni 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 december 2015 vernietigd en de raad opgedragen om binnen 6 weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2017, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en mr. S.O. Vos, beiden werkzaam aldaar, en [wederpartij] zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. De raad heeft aan [persoon] een toevoeging verleend ten behoeve van 24 uren rechtsbijstand door [wederpartij] voor het voeren van een strafrechtelijke procedure. Op 11 juni 2015 heeft [wederpartij] een verzoek ingediend om toekenning van 50 extra uren rechtsbijstand. Dit verzoek heeft [wederpartij] later bijgesteld naar 46 uren. De raad heeft dit verzoek bij het besluit van 20 juli 2015 afgewezen, omdat niet is gebleken dat sprake is van een bijzondere rechtsvraag of juridisch relevant feitencomplex als gevolg waarvan de zaak niet in redelijkheid binnen de tijdgrens kan worden afgehandeld. Uit de geschetste omstandigheden, waaronder de omvang van het dossier en de veelheid aan medeverdachten, kan niet worden afgeleid dat de zaak zodanig bijzonder is in vergelijking met soortgelijke zaken dat het verzoek moet worden toegekend, aldus de raad. Bij het besluit van 8 december 2015 heeft de raad deze afwijzing gehandhaafd.

Oordeel van de rechtbank

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat volgens de Richtlijn dossierstudie in omvangrijke zaken (hierna: Richtlijn dossierstudie) van de raad de 24 forfaitair toegekende uren niet geacht kunnen worden te volstaan voor het globaal doornemen en schiften van het dossier van 6000 pagina’s. De stelling van de raad dat bestudering van het gehele dossier niet nodig zou zijn acht de rechtbank onbegrijpelijk. Dit niet alleen gezien het feit dat de raad in zijn eigen richtlijn anders vermeldt, maar ook omdat dit miskent dat voor een goede verdediging globaal doornemen van het gehele dossier noodzakelijk is. Voorts heeft de raad zich, eveneens gelet op zijn eigen beleid, niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake was van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex. De door [wederpartij] genoemde en niet door de raad betwiste feiten en omstandigheden die feitelijke complexiteit indiceren weegt de rechtbank bij dit oordeel mee. Dat de zaak binnen de 24 verleende forfaitaire uren kon worden afgewikkeld kan gelet op het voorgaande geen stand houden, aldus de rechtbank.

Wettelijk kader

3. De relevante regelgeving en het beleid van de raad zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Hogerberoepsgronden

4. De raad kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen. Hij voert daartoe aan dat pas kan worden toegekomen aan de toepassing van de Richtlijn dossierstudie als vaststaat dat sprake is van een feitelijk complexe zaak. Of dat het geval is wordt beoordeeld met behulp van de Beslisboom ‘handvatten voor een snelle beoordeling extra uren strafzaken’ (hierna: Beslisboom). Deze vermeldt feiten en omstandigheden die wijzen op een bewerkelijke zaak. In de Werkinstructie extra uren strafzaken, onder punt 2, is opgenomen dat de omvang van het dossier niet bepaalt of een zaak feitelijk complex is. Beoordeeld moet worden welke rol de verdachte in het geheel inneemt. Slechts het deel van het dossier dat betrekking heeft op de verdachte is relevant voor de beoordeling.

De raad betoogt dat het strafbare feit waarvan [persoon] werd verdacht, namelijk hennepteelt, een strafzaak niet complex maakt. Weliswaar was sprake van een omvangrijk dossier, maar dit zag niet alleen op [persoon]. Het had ook betrekking op veel andere verdachten, alsmede op delicten die [persoon] niet ten laste waren gelegd. Zodoende was bestudering van het gehele dossier niet noodzakelijk voor een goede behartiging van de zaak. Daar komt bij dat in vergelijking met de andere verdachten [persoon] werd verdacht van minder ernstige strafbare feiten. De raad voert in dit verband voorts aan dat het merendeel van de feiten en omstandigheden die volgens de Beslisboom op feitelijke complexiteit wijzen niet op [persoon] van toepassing zijn. Nu geen sprake is van een feitelijk complexe zaak, bestaat geen recht op extra uren overeenkomstig de Richtlijn dossierstudie. De raad wijst ten slotte op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juni 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:7080 waarin de rechtbank overwoog dat een noodzaak moet bestaan om het gehele dossier door te nemen en de raad in dat verband verlangt dat een inhoudsopgave van het proces verbaal wordt overgelegd.

Oordeel van de Afdeling

4.1. Tussen partijen is in geschil of de raad het verzoek om toekenning van extra uren rechtsbijstand terecht heeft afgewezen, omdat geen sprake is van feitelijke complexiteit.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juni 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX9070) beroept de verzoeker om toekenning van extra uren zich op een uitzonderingssituatie, waardoor het aan hem is om aannemelijk te maken dat sprake is van een bewerkelijke zaak die toekenning van een vergoeding voor extra uren rechtvaardigt. Daarbij is van belang dat, gegeven het forfaitaire karakter van het toevoegingenstelsel, niet iedere overschrijding van het aantal verleende uren tot honorering van een verzoek om extra uren behoeft te leiden (zie de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8694).

De raad betoogt terecht dat blijkens de Werkinstructie eerste aanvraag extra uren, onder punt 6, eerst dient te worden beoordeeld of een zaak feitelijk complex is. Pas als deze vraag bevestigend is beantwoord, wordt toegekomen aan de vraag of op grond van de Richtlijn dossierstudie een noodzaak bestaat om meer uren aan de zaak te besteden. De Werkinstructies extra uren van de raad, waarin de werkwijze betreffende het toekennen van extra uren staat vermeld, zijn volgens vaste jurisprudentie niet onredelijk (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX9070).

Op grond hiervan heeft de raad aan de hand van de Beslisboom kunnen beoordelen of sprake is van een bewerkelijke zaak. Volgens de Beslisboom is een zaak mogelijk bewerkelijk indien meer dan drie aspecten die wijzen op feitelijke complexiteit van toepassing zijn. [wederpartij] heeft gesteld dat de strafzaak feitelijk complex was door de omvang van het dossier in verhouding tot het aandeel van de verdachte, een ontkennende verdachte en een groot aantal ontkennende medeverdachten, alsmede een zeer grootschalige inzet van het opsporingsapparaat.

Ter zitting is gebleken dat in dit geval slechts de omvang van het dossier een indicatie is dat de zaak feitelijk complex was. Blijkens de overgelegde inhoudsopgave omvatte het dossier ongeveer 6000 pagina’s. Hoewel niet het hele dossier betrekking had op [persoon], is ter zitting vast komen te staan dat een groot deel van de delicten, zoals vermeld in de tenlastelegging, heeft plaatsgevonden op het ondernemersadres van [persoon], [locatie] te [plaats]. Op grond hiervan diende niet alleen het deel van het dossier dat betrekking had op het aan [persoon] ten laste gelegde door [wederpartij] te worden bestudeerd, maar diende tevens die delen die zagen op hetgeen heeft plaatsgevonden op zijn ondernemersadres en verklaringen bevatten van verdachten die daarbij waren betrokken, globaal te worden doorgenomen. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat ter zitting onweersproken is gesteld dat [wederpartij] de tenlastelegging pas kort voor de zitting bij de rechtbank heeft ontvangen. Anders dan de raad betoogt, kon [wederpartij] niet volstaan met bestudering van hetgeen aan [persoon] ten laste was gelegd.

Niet gebleken is echter dat het aandeel van [persoon] in de strafzaak aanzienlijk was. Uit de overgelegde stukken blijkt dat hij heeft meegeholpen de afgeknipte hennepplanten uit elkaar te trekken en te sorteren, zodat deze geknipt konden worden. De raad heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat [persoon] een ondergeschikte rol vervulde. Dit blijkt eveneens uit de opgelegde gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de vrijspraak van een van de twee ten laste gelegde strafbare feiten. Gelet hierop was het aandeel van [persoon] in de strafzaak beperkt. Voorts is ter zitting vast komen te staan dat, anders dan [wederpartij] betoogt, geen sprake was van een ontkennende verdachte, nu [persoon] deels heeft bekend. Voorts is komen vast te staan dat de rechter-commissaris geen onderzoekshandelingen met betrekking tot [persoon] heeft verricht.

Gelet op het voorgaande heeft [wederpartij] niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een feitelijk complexe zaak die toekenning van een vergoeding van extra uren rechtvaardigt. De enkele omstandigheid dat sprake was van een omvangrijk dossier is daartoe onvoldoende. Om die reden kan niet worden toegekomen aan de vraag of op grond van de Richtlijn dossierstudie een noodzaak bestond om meer uren aan de zaak te besteden. De rechtbank heeft dit niet onderkend en ten onrechte geoordeeld dat de raad het verzoek om toekenning van extra uren rechtsbijstand ten onrechte heeft afgewezen.

Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de raad van 8 december 2015 alsnog ongegrond verklaren.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juni 2016 in zaak nr. 16/214;

III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van de raad van 8 december 2015 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Verheij w.g. Lodder
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017

17-834.


Bijlage

De op het geschil betrekking hebbende bepalingen uit het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 luiden als volgt:

Artikel 22, eerste lid, onder a

Ten aanzien van strafzaken die in de bijlage zijn aangemerkt als strafrecht verdachten wordt indien in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, 0,955 punt toegekend, mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

Artikel 31, eerste lid

In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.

Artikel 31, tweede lid

Het bestuur stemt geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.

Het op het geschil betrekking hebbend beleid van de raad luidt als volgt:

Werkinstructie eerste aanvraag extra uren

Uitgangspunt is dat alle zaken binnen het forfait kunnen worden afgehandeld. In een klein aantal gevallen kan van de advocaat in redelijkheid niet worden verwacht dat hij een heel complexe zaak binnen de tijdgrens van het forfait afhandelt. Voor deze uitzonderlijke gevallen kan toestemming worden gevraagd om meer uren aan de zaak te mogen besteden. De extra uren moeten doelmatig worden besteed. In de nota van toelichting bij het Bvr is doelmatig als volgt toegelicht: de zaak moet een zodanig karakter hebben dat de behandeling ervan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en de rechtsbijstandverlening moet in verhouding staan tot het belang waarvoor de toevoeging is afgegeven (proportionaliteitsbeginsel). Het criterium ‘doelmatig’ is in het Bvr 2000 gekoppeld aan de ‘feitelijke en/of juridische complexiteit’ van de zaak. Je spreekt van een bewerkelijke zaak, als sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire tijdgrens kan worden verleend. Feitelijke complexiteit moet objectief vast te stellen zijn in vergelijking met een soortgelijke zaak. Bijvoorbeeld uitvoerige inhoudelijke correspondentie, een bijzonder en/of langdurig procesverloop met een groot aantal zittingen of noodzakelijk overleg met een deskundige. Je neemt geen bewerkelijkheid van de zaak aan als uitsluitend wordt verwezen naar het aantal aan de zaak bestede uren, omvang van het dossier of naar factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende of de wederpartij. Bijvoorbeeld maatschappelijke of culturele achtergrond, taalproblemen, gebruik van een tolk, psychische stoornis of een onverzoenlijke houding. Deze factoren maken de zaak wel intensief, maar niet feitelijk complex.

Werkinstructie extra uren strafzaken

Je beoordeelt de feitelijke complexiteit in een strafzaak aan de hand van de volgende omstandigheden: omvang van het dossier in relatie tot het aandeel dat verdachte daarin heeft; omvang van de getuigenverhoren en de daarmee gelijkgestelde werkzaamheden, zoals descente en Oslo-confrontatie; omvang en aard van de feiten op de dagvaarding; proceshouding verdachte en medeverdachten; hoeveelheid zittingen waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld; grootschalige inzet van het opsporingsapparaat; tenlastelegging lidmaatschap van criminele organisatie; verzwarende omstandigheden. Een strafzaak kan feitelijk complex zijn, als drie of meer van de bovenstaande omstandigheden van toepassing zijn. Het is aan de advocaat om dit te motiveren en aannemelijk te maken.

Beslisboom

Er is sprake van feitelijke complexiteit indien er sprake is van:

Ja Nee

1. een omvangrijk dossier en het aandeel van de verdachte in de

strafzaak is aanzienlijk

2. omvangrijke onderzoekshandelingen rechter-commissaris

3. een groot aantal feiten van ernstige aard

4. een ontkennende verdachte én medeverdachten

5. meerdere zittingen, niet zijnde enkel pro-forma zittingen

6. grootschalige inzet van het opsporingsapparaat

7. tenlastelegging van deelname aan een criminele organisatie

8. strafverzwarende omstandigheden

Zijn meer dan 3 van bovengenoemde aspecten met betrekking tot feitelijke complexiteit van toepassing, dan is de zaak mogelijk bewerkelijk.

Richtlijn dossierstudie, zoals vervat in de Werkinstructie eerste aanvraag extra uren

Voor de beoordeling van de begroting in een omvangrijke zaak maak je onderscheid tussen het globaal doornemen en het intensief bestuderen van (onderdelen van) het dossier. Als richtlijn voor de eerste, globale doorneming en schifting van het dossier geldt een maximale norm van drie pagina’s per minuut, vergelijkbaar met 3 à 4 uur per ordner van 500 pagina’s. In een omvangrijke strafzaak hanteer je deze richtlijn bijvoorbeeld voor het diagonaal doornemen van het dossier. De advocaat kan dan de aspecten die van belang zijn voor de verdediging van zijn cliënt uit het dossier filteren. Deze norm voor de eerste doorneming en schifting van het dossier staat los van de beoordeling van de tijdsbesteding aan het daadwerkelijk bestuderen van relevant gebleken onderdelen van het dossier. De advocaat moet de begroting van deze uren onderbouwen.