Uitspraak 200905093/1/H2


Volledige tekst

200905093/1/H2.
Datum uitspraak: 24 maart 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2009 in zaak nr. 08/4181 in het geding tussen:

appellant,

en

de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam een aanvraag om vergoeding van extra uren rechtsbijstand van [appellant] afgewezen.

Bij besluit van 5 september 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 juni 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Amsterdam het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 augustus 2009.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, voor zover thans van belang, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikel 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.

Ingevolge het tweede lid stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.

Volgens de Leidraad extra uren van december 2007 (hierna: de Leidraad) kan bewerkelijkheid van de zaak worden aangenomen, indien sprake is van juridische complexiteit dan wel van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens kan worden verleend. Feitelijke complexiteit zal slechts worden aangenomen indien deze kan worden aangetoond aan de hand van objectieve factoren.

Juridische complexiteit kan worden aangenomen, indien binnen het bereik van de afgegeven toevoeging bijzondere rechtsvragen beantwoord moeten worden, die zich in het soort zaak in kwestie zelden voordoen en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld gemoeid is. De tijd die in een dergelijk specifiek geval gemoeid is met studie van specifiek op de zaak toegespitste literatuur, wet- en regelgeving en (soms) jurisprudentie mag worden opgegeven en kan in principe voor vergoeding in aanmerking komen. Algemene studie die zaaksoverstijgend is, is niet declarabel. Ook hier geldt dat de juridische complexiteit van een zaak objectiveerbaar moet zijn. Zo zal het ontbreken van een zeker deskundigheidsniveau aan de zijde van de advocaat geen reden zijn om juridische complexiteit, en dus bewerkelijkheid van de zaak, aan te nemen, aldus de Leidraad.

Volgens de Leidraad zal een aanvraag om toekenning van extra uren per definitie worden afgewezen, als er geen sprake is feitelijke en/of juridische complexiteit, ook al is in de betreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een soortgelijke zaak.

2.2. De zaak waarvoor [appellant] om vergoeding van extra uren rechtsbijstand heeft gevraagd betreft de ontbinding van een huurovereenkomst wegens het kweken van hennep in de huurwoning. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de zaak zowel juridisch als feitelijk complex is. [appellant] voert hiertoe aan dat de juistheid van zijn urenopgave nooit door de raad is betwist. Voorts voert [appellant] aan dat de jurisprudentie over de ontbinding van een huurovereenkomst in samenhang met het kweken van hennep in een huurwoning volop in ontwikkeling is. [appellant] stelt dat niet alleen zeer veel jurisprudentie voorhanden is, maar dat deze zeer divers is en dat tevens rekening gehouden moet worden met de civielrechtelijke- en strafrechtelijke aspecten van de zaak. [appellant] wijst er in dat verband op dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2009 in zaaknr. 200805310/1.

2.3. Dit betoog faalt. De aan [appellant] verleende toevoeging is forfaitair vastgesteld op 27 uren. Gegeven het forfaitaire karakter van het toevoegingenstelsel behoeft niet iedere overschrijding van het aantal verleende uren tot honorering van een verzoek om extra uren te leiden. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de ervaring heeft geleerd dat zaken over huurontbinding die verband houden met het aantreffen van hennepkweek zich in Amsterdam vaker voordoen en dat weinig wordt verzocht om extra uren. Daarom worden deze zaken door de raad niet als bewerkelijk aangemerkt. Gelet hierop en in aanmerking genomen de beoordelingsruimte die de raad heeft bij de vaststelling van de bewerkelijkheid van een zaak, heeft de raad in de door [appellant] gegeven toelichting op zijn aanvraag om extra uren geen aanleiding hoeven zien om de zaak als bewerkelijk aan te merken. [appellant] heeft daarin niet duidelijk gemaakt dat in deze zaak sprake is van een bijzonder, afwijkend feitencomplex en evenmin aannemelijk gemaakt dat de rechtsvraag van de zaak dermate bijzonder is dat met de behartiging daarvan aanzienlijk meer tijd dan gemiddeld gemoeid is. De ontbinding van de huurovereenkomst vanwege het houden van een hennepkwekerij kan niet als een ongebruikelijk geschil worden aangemerkt. Dat hierover veel en uiteenlopende jurisprudentie is, maakt dat niet anders. Verder biedt het gegeven dat aan een zaak meer tijd is besteed, op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de zaak zodanig feitelijk of juridisch gecompliceerd is dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden.

Het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2009 in zaak nr. 200805310/1 kan niet baten. In de zaak waarop die uitspraak betrekking heeft, moesten door de weigerachtige houding van de wederpartij een groot aantal extra proceshandelingen worden verricht, waaronder het indienen van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, het leggen van executoriaal beslag op het loon van de wederpartij en het voeren van verweer tegen het verzoek van de wederpartij om wijziging van de voorlopige voorziening. Extra proceshandelingen van dien aard zijn in dit geval niet nodig geweest. De poging om een minnelijke schikking te bereiken, het oproepen van getuigen en het opstellen van een conclusie van antwoord, heeft de raad in redelijkheid kunnen aanmerken als handelingen die niet nopen tot toekenning van extra uren. De veelheid aan juridisch relevante feiten in zaak nr. 200805310/1 is verder evenmin op een lijn te stellen met de door [appellant] gestelde juridisch relevante feiten in deze zaak. De gebleken onterechte vaststelling door een verbalisant van illegaal stroomgebruik kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een met die zaak vergelijkbare feitelijke complexiteit.

2.4. Voorts voert [appellant] aan dat de raad geen kennis heeft genomen van het volledige dossier en dan ook niet kon beoordelen of sprake was van juridische en/of feitelijke complexiteit. Voor de beoordeling van de aanvraag was de raad niet gehouden het volledige dossier te bestuderen. De raad heeft zich aan de hand van de door de [appellant] overgelegde stukken een oordeel kunnen vormen over de bewerkelijkheid van de zaak. Indien [appellant] van mening was dat dit niet goed mogelijk was, had het op zijn weg gelegen om het volledige dossier over te leggen.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010

47-630.