Uitspraak 200805310/1


Volledige tekst

200805310/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], kantoorhoudend te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2008 in zaak nr. 07/1994 in het geding tussen:

appellant

en

de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: de raad) het verzoek van [appellant] om vergoeding van extra uren rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 29 maart 2007 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 mei 2008, verzonden op 28 mei 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2008, hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2009, waar [appellant] is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit Vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven deze grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Bvr 2000 - voor zover thans van belang - dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.

2.2. [appellant] heeft inzake een verleende toevoeging voor 30 uren in een echtscheidingszaak, verzocht om vergoeding van 20 extra uren. Ten tijde van het indienen van het verzoek, had [appellant] reeds 20 uren aan de zaak besteed. In verband met de mogelijkheid dat, na het opstellen van een echtscheidingsconvenant, alsnog een inhoudelijke procedure zou moeten worden gevoerd, waardoor meer dan 30 uren aan de zaak zouden moeten worden besteed, heeft hij op voorhand reeds een verzoek om vergoeding van 20 extra uren ingediend. De raad heeft het verzoek afgewezen, omdat volgens hem geen sprake is van een feitelijk of juridisch complexe zaak.

De bezwarencommissie heeft geadviseerd het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond te verklaren, het besluit te herroepen en in te stemmen met de ingediende begroting omdat volgens haar de zaak een zodanig karakter heeft dat de behandeling in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en nog de begrote tijd vergt.

In afwijking van dit advies heeft de raad het bezwaar ongegrond verklaard waarbij is overwogen dat moeizame onderhandelingen of koudwatervrees bij de wederpartij geen aanleiding zijn voor het verlenen van toestemming om meer uren te mogen besteden.

2.3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaak feitelijk niet gecompliceerd is. Daartoe voert hij aan dat zich, na het indienen van de aanvraag maar voorafgaand aan het nemen van het besluit op bezwaar, een veelheid aan juridisch relevante feiten heeft voorgedaan. Deze feiten zijn het gevolg van de weigering van de wederpartij om het echtscheidingsconvenant te ondertekenen, waarna alsnog een inhoudelijke procedure diende te worden gevoerd waarin over vrijwel iedere deelvraag is geprocedeerd. De rechtbank en de raad zijn volgens [appellant] ten onrechte voorbijgegaan aan de feiten die zich na het indienen van het bezwaarschrift hebben voorgedaan.

2.4. Blijkens het Handboek Vergoedingen hanteert de raad als beleid dat de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr 2000, wordt goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en nog de begrote tijd vergt. Een zaak is volgens de raad feitelijk gecompliceerd, indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet. Een zaak is volgens hem juridisch gecompliceerd, indien, binnen het bereik van de afgegeven toevoeging, rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en slechts zeer incidenteel voorkomen.

2.5. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het hiervoor weergegeven, door de raad gevoerde beleid niet onredelijk is.

Niet in geschil is dat de zaak waarvoor de toevoeging is verleend ten tijde van de afwijzing van het verzoek van [appellant] feitelijk of juridisch niet gecompliceerd was. Nadat de wederpartij het echtscheidingsconvenant, aan het opstellen waarvan door [appellant] op dat moment ruim twintig uren waren besteed, weigerde te ondertekenen, diende alsnog een inhoudelijke procedure te worden gevoerd. In de periode gelegen tussen het besluit van 12 april 2006 en het besluit van 29 maart 2007, diende door [appellant] een groot aantal proceshandelingen te worden verricht, waaronder het indienen van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, het leggen van executoriaal beslag op het loon van de wederpartij omdat deze de getroffen voorlopige voorziening niet nakwam en het voeren van verweer tegen het verzoek van de wederpartij om wijziging van de getroffen voorlopige voorziening. Deze proceshandelingen zijn niet het gevolg van moeizame onderhandelingen of koudwatervrees bij de wederpartij, die immers reeds had geweigerd het echtscheidingsconvenant te ondertekenen, maar van diens weigerachtige houding in de echtscheidingsprocedure.

Deze weigerachtige houding heeft een veelheid aan juridisch relevante feiten veroorzaakt, waardoor de zaak ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar feitelijk gecompliceerd was in de zin van voormeld beleid.

De rechtbank heeft dat miskend door in navolging van de raad de feitelijke gang van zaken voorafgaand aan het nemen van het bij haar bestreden besluit niet in haar oordeel te betrekken. Het betoog slaagt.

Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 29 maart 2007 wegens strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. Nu van de zijde van raad niet is gesteld dat de rechtsbijstand niet doelmatig is verleend en de Afdeling daarvoor in de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten heeft gevonden, ziet zij aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2008 in zaak nr. 07/1994;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam van 29 maart 2007;

V. herroept het besluit van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam van 12 april 2006;

VI. wijst het verzoek van [appellant] om vergoeding van twintig extra uren rechtsbijstand toe;

VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VIII. gelast dat de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.

w.g. Wortmann w.g. Rop
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009

417.