Uitspraak 201005173/1/H2


Volledige tekst

201005173/1/H2.
Datum uitspraak: 22 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], kantoorhoudende te [plaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 april 2010 in zaak nr. 09/8156 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: de raad)

1. Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 10, 11 en 12 maart 2009 heeft de raad de aanvragen van [appellant] om vergoeding van op grond van zeventien afgegeven toevoegingen verleende rechtsbijstand, afgewezen.

Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 oktober 2009 vernietigd en bepaald dat ten aanzien van twaalf toevoegingen de rechtsgevolgen in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 26 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 juni 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2010, waar [appellant] in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr 2000), ontvangen rechtsbijstandverleners overeenkomstig de bepalingen van dit besluit een vergoeding voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging als bedoeld in artikel 37 van de wet alsmede voor de verlening van rechtsbijstand in een piketzaak.

Volgens paragraaf 12 van de Nieuwsbrief van de raad van maart 1999 wordt in een asielzaak, indien de rechtsbijstand wordt overgenomen door een rechtsbijstandverlener in een ander ressort, op diens naam een nieuwe toevoeging verleend. De eerst toegevoegde rechtsbijstandverlener kan onmiddellijk na de overname zelf de vergoeding aanvragen. De overnemende rechtsbijstandverlener declareert eventueel zijn/haar werkzaamheden vervolgens nadat de rechtsbijstand is beëindigd. Beide vergoedingen worden onafhankelijk van elkaar vastgesteld.

Volgens de Nieuwsbrief van de raad van augustus 2007 behoort in beginsel de vergoeding te worden verstrekt op naam van de rechtsbijstandverlener die de toevoeging heeft aangevraagd voor de rechtzoekende. Voorts is het volgens die brief ingeval de rechtsbijstandverlener van kantoor is gewisseld gedurende de behandeling van de zaak aan de advocaten onderling om de zaken te verdelen en te beslissen welke zaken meegenomen worden dan wel op het oude kantoor achterblijven. Toevoegingen die op het kantoor achterblijven, kunnen gedeclareerd worden door de overige rechtsbijstandverleners met een schriftelijke machtiging van de toegevoegde rechtsbijstandverlener.

2.2. [appellant] heeft vergoeding aangevraagd van op grond van zeventien afgegeven toevoegingen verleende rechtsbijstand in asielzaken. Van de zeventien toevoegingen zijn er vijf afgegeven op naam van [appellant] en twaalf op naam van [partij sub 1]. De zaken waarvoor de toevoegingen zijn afgegeven, zijn binnen het kantoor van [appellant] behandeld door [partij sub 1]. Deze heeft dit kantoor tezamen met [partij sub 2] op 1 mei 2003 verlaten. De zaken zijn op verzoek van de rechtzoekenden door [appellant] overgedragen aan het kantoor van [partij sub 1] en [partij sub 2] in het ressort Arnhem. Door [partij sub 2] en door een kantoorgenoot van [partij sub 2] en [partij sub 1], [kantoorgenoot], zijn binnen dit ressort voor deze zaken nieuwe toevoegingen aangevraagd, verkregen en gedeclareerd.

Bij besluiten van 10, 11 en 12 maart 2009 heeft de raad, zoals gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 6 oktober 2009, de aanvragen om vergoeding van [appellant] afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank gegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de raad het beleid neergelegd in de Nieuwsbrief van maart 1999 ten onrechte niet van toepassing heeft geacht. Volgens de rechtbank geldt dit beleid, anders dan de raad heeft aangenomen, niet alleen bij verhuizing van de asielzoeker naar een ander ressort, maar ook ingeval die zaak wegens verhuizing van de rechtsbijstandverlener wordt meegenomen naar een ander ressort. Tegen dit oordeel zijn partijen niet opgekomen.

Voorts heeft de rechtbank overwogen, voor zover thans van belang, dat er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het besluit van 6 oktober 2009 in stand te houden voor wat betreft twaalf toevoegingen, omdat die niet op naam van [appellant] zijn afgegeven, maar op naam van [partij sub 1], en [appellant] derhalve niet is aan te merken als de eerst toegevoegde rechtsbijstandverlener.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 6 oktober 2009 ten aanzien van de twaalf niet op zijn naam afgegeven toevoegingen in stand heeft gelaten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij met betrekking tot deze toevoegingen niet is aan te merken als de eerst toegevoegde rechtsbijstandverlener en heeft miskend dat hij door zijn vertrokken kantoorgenoot [partij sub 1] is gemachtigd haar toevoegingen te declareren. In dit verband wijst [appellant] op de Nieuwsbrief van de raad van augustus 2007.

2.3.1. De twaalf toevoegingen waren op naam van [partij sub 1] afgegeven, op een moment dat [partij sub 1] nog op het kantoor van [appellant] werkzaam was. Deze betroffen asielzaken die door [partij sub 1] zijn meegenomen naar het ressort Arnhem en waarvoor door [partij sub 2] en [kantoorgenoot], kantoorgenoten van [partij sub 1], binnen dit ressort nieuwe toevoegingen zijn aangevraagd en verkregen. Uit de uitspraak van de rechtbank, voor zover niet bestreden, volgt dat het met toepassing van de Nieuwsbrief van maart 1999, mogelijk is dat in een asielzaak, ook buiten de situatie waarin sprake is van een verhuizende asielzoeker, twee toevoegingen worden afgegeven en op basis van beide toevoegingen wordt gedeclareerd. In de Nieuwsbrief van augustus 2007 is neergelegd dat in het geval dat na vertrek van een advocaat naar een ander kantoor diens toevoegingen bij het oude kantoor achterblijven, deze toevoegingen met een schriftelijke machtiging van de vertrekkende advocaat door een advocaat van het oude kantoor kunnen worden gedeclareerd. Het betoog van [appellant] komt erop neer dat het, met toepassing van het in beide Nieuwsbrieven neergelegde beleid, mogelijk is om hem vergoedingen toe te kennen op basis van aan [partij sub 1] voor asielzaken afgegeven toevoegingen, nu wordt gedeclareerd voor werkzaamheden die zijn verricht op een moment dat [partij sub 1] op het kantoor van [appellant] werkzaam was en nu [partij sub 1] hem heeft gemachtigd deze declaraties in te dienen. Aan dit betoog kan, zonder een gemotiveerde reactie van verweerder hierop, niet voorbij worden gegaan. Een dergelijke reactie ontbreekt evenwel. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank ten onrechte besloten de rechtsgevolgen van het besluit van 6 oktober 2009 ten aanzien van de twaalf toevoegingen in stand te laten. De uitspraak van de rechtbank dient in zoverre te worden vernietigd. Het is aan verweerder in een nieuwe beslissing op bezwaar aan te geven of en zo ja waarom hij, in het licht van beide Nieuwsbrieven in samenhang bezien, vasthoudt aan zijn besluit om vergoeding te weigeren.

2.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar van 6 oktober 2009 in stand heeft gelaten. De raad dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

2.5. De raad dient in beginsel in de proceskosten te worden veroordeeld. Onder verwijzing naar haar uitspraken van 13 november 1998, JB 1998/284 en 4 september 1997, AB 1997, 384, is de Afdeling echter van oordeel dat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. De werkzaamheden, die voor een advocaat verbonden zijn aan het declareren van de kosten van door hem verleende rechtsbijstand, zijn inherent aan de uitoefening van de eigen praktijk, zodat niet kan worden gezegd dat een advocaat daarvoor redelijkerwijs kosten moet maken door inschakeling van een derde, die terzake beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Voorts heeft [appellant] zich in de procedure doen bijstaan door een kantoorgenote, welke niet kan worden gezien als een derde als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 april 2010 in zaak nr. 09/8156, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar van 6 oktober 2009 in stand zijn gelaten;

III. gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdenvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R.R. Winter en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010

47-616.