Uitspraak 202002919/1/A2


Volledige tekst

202002919/1/A2.
Datum uitspraak: 16 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] [bedrijf], wonend te [woonplaats], (hierna: [appellant],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 26 maart 2020 in zaak nr. 19/2152 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel .

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2017 heeft het dagelijks bestuur het verzoek van [appellant] om nadeelcompensatie afgewezen.

Bij besluit van 9 juli 2019 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het dagelijks bestuur hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, vergezeld door ir. L.J. Vollebregt, deskundige, en [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. R.M. Pieterse, advocaat te Middelburg, ir. H.G. Westerhof-Graafstal, W.J.T. Cardinaal,

E. van den Brule-Bertomeu Soler en M. Strikker zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] exploiteert een rundveehouderij in [woonplaats]. Hij verbouwt op enkele van zijn percelen gras en snijmais. Dit wordt als ruwvoer voor het rundvee gebruikt. Zware regenval in de periode 30 mei tot 30 juni 2016 heeft tot wateroverlast geleid op twee percelen die langs de Buulder Aa liggen. Het overtollige water heeft tot halverwege juni op het land extreme vernatting gegeven. Volgens [appellant] bedraagt de schade in de vorm van beschadiging en een verminderde opbrengst van gras en snijmais € 16.097,- exclusief BTW.

Onrechtmatig handelen

2.       Op 3 juni 2016 heeft [appellant] de schade gemeld en het waterschap De Dommel aansprakelijk gesteld voor gewasschade. Volgens [appellant] is vanuit de Buulder Aa water geïnundeerd op zijn percelen, die hierdoor in extreme mate zijn vernat. [appellant] stelde dat het waterschap onrechtmatig heeft gehandeld door achterstallig onderhoud van het watersysteem en het nalaten van maaien en vegen van sloten en watergangen. Ook zijn de waterpeilen in de watergang te hoog aangehouden en zijn er bomen naast de watergang aangeplant. Hierdoor was er geen goede en snelle afvoer van water mogelijk. Ter onderbouwing van de schadeclaim heeft [appellant] een rapport van Agro Expertiseburo bv van 20 september 2016 overgelegd.

3.       Het waterschap heeft deze schademelding ter beoordeling voorgelegd aan zijn aansprakelijkheidsverzekeraar Centraal Beheer Achmea.

4.       Volgens de verzekeraar heeft het waterschap niet gehandeld in strijd met de op haar rustende zorgplicht en is daarom niet aansprakelijk voor de gestelde schade.

5.       Bij brief van 4 juli 2017 heeft het waterschap de aansprakelijkheid voor de door [appellant] gestelde schade op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek afgewezen.

Rechtmatig handelen

6.       Het dagelijks bestuur heeft het verzoek om vergoeding van schade ook beoordeeld op basis van artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet en de Verordening schadevergoeding Waterschap De Dommel 2015.

7.       [appellant] stelt dat de schade het gevolg is van de uitvoering van de projectplannen ‘Renheide op Peil’ van maart 2012 en ‘Herinrichting Buulder Aa’ van 20 oktober 2014. [appellant] stelt dat de waterstand in de Buulder Aa tijdens de hevige neerslag in mei en juni 2016 35 tot 40 cm hoger was dan het geval zou zijn geweest wanneer de projecten niet waren uitgevoerd. Zonder de projecten was de Buulder Aa niet buiten haar oevers getreden, waren zijn percelen niet overstroomd en had hij geen schade geleden, aldus [appellant].

8.       Meer in het bijzonder wijst [appellant] op de aanleg van een vispassage, omdat de bronbemaling niet kon worden uitgezet tijdens de hevige regenval. Ook wijst hij op verhoging van de bodem van de beek door aanvoer van zand uit het gebied waar het beekherstel is uitgevoerd. Verder wijst hij op het op transport gaan van stobben uit nieuw aangelegde meanders, die vervolgens ter hoogte van zijn percelen zijn blijven liggen. Tot slot stelt hij dat de zuidzijde van de beek sinds 2015 niet meer is gemaaid en dit heeft geleid tot extra begroeiing op de oever van de beek. Ook was er extra begroeiing op de bodem van de beek, omdat de bodem als gevolg van zandaanvoer was verhoogd.

9.       [appellant] stelt recht te hebben op nadeelcompensatie en verwijst naar het rapport van Vollebregt van 5 februari 2018 ‘Rapport inzake de hydrologische aspecten van de overstroming in juni 2016 van percelen langs de Buulder Aa onder [woonplaats]’ en aanvullingen van Vollebregt daarop. Ook wijst hij op het rapport van Aveco de Bondt van 9 januari 2020, dat hij in de procedure bij de rechtbank heeft overgelegd ter nadere onderbouwing van zijn verzoek om nadeelcompensatie.

Advisering en besluitvorming

10.     Op 22 augustus 2016 heeft het dagelijks bestuur de schademelding ter plaatse beoordeeld.

11.     Het waterschap heeft vervolgens hydrologisch onderzoek gedaan naar de door [appellant] gestelde mogelijke schadeoorzaken.

12.     Het dagelijks bestuur heeft aan de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie bij besluit van 3 juli 2017 ten grondslag gelegd dat er geen causaal verband bestaat tussen de door [appellant] gestelde schade aan zijn percelen en de projecten ‘Renheide op Peil’ en 'Herinrichting Buulder Aa’. Het dagelijks bestuur heeft aan deze conclusie het rapport ‘Van huisbezoek naar hydrologische analyse’ ten grondslag gelegd. Uit het hydrologisch onderzoek volgt dat de schade op de percelen is ontstaan door de extreme regenval op (met name) 30 mei 2016 en 1 juni 2016. Als gevolg daarvan is het grondwater sterk gestegen met meer dan 80 cm. De schade zou ook zijn opgetreden als de projecten niet zouden zijn uitgevoerd.

13.     Bij besluit van 9 juli 2019 heeft het dagelijks bestuur de afwijzing gehandhaafd onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften. De commissie heeft aanleiding gezien nader onderzoek te laten verrichten naar de hydrologische effecten van de projecten 'Renheide op Peil' en 'Herinrichting Buulder Aa'. Het waterschap heeft daarop de notitie 'Nader onderzoek inzake de behandeling van het bezwaarschrift van [appellant]', voorzien van een bijlage 'Hydrologische gebiedsanalyse' opgesteld. Onder verwijzing naar de notitie stelt het dagelijks bestuur dat er geen causaal verband bestaat tussen de projecten en de gestelde schade. De overvloedige neerslag heeft de schade veroorzaakt, aldus het dagelijks bestuur. Als gevolg van de extreme neerslag in juni 2016 zijn de grondwaterstanden fors gestegen, ook ter hoogte van de percelen van [appellant]. Gelet op de extreme neerslag (met als gevolg hoge afvoerpieken en hoge grondwaterstanden op de percelen) zouden de effecten op die percelen naar verwachting dezelfde zijn wanneer de projecten niet zouden zijn uitgevoerd. Dit wordt bevestigd door het feit dat er zowel voor als na de extreme regenval geen wateroverlast meer is geweest.

Uitspraak van de rechtbank

14.     De rechtbank is van oordeel dat de door [appellant] gestelde schade niet het gevolg is van de uitvoering van de projecten Renheide op Peil en Herinrichting Buulder Aa en de in dit verband door [appellant] genoemde specifieke omstandigheden, waaronder de bronbemaling, zandaanvoer, het blijven liggen van stobben en de aanwezigheid van extra begroeiing in de Buulder Aa. Volgens de rechtbank heeft het dagelijks bestuur het verzoek om nadeelcompensatie dan ook op goede gronden afgewezen.

Beoordelingskader in hoger beroep

15.     Artikel 7.14 van de Waterwet bepaalt dat degene die schade lijdt door de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer, in aanmerking komt voor een vergoeding.

16.     Het dagelijks bestuur hoeft dergelijke schade slechts te vergoeden als deze een gevolg is van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van [appellant] behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

17.     In hoger beroep is in geschil of de door [appellant] gestelde schadeoorzaken onder de reikwijdte van artikel 7.14 van de Waterwet vallen, en zo ja of er causaal verband is tussen deze schadeoorzaken en de door [appellant] gestelde schade.

18.     Hieronder worden de door [appellant] gestelde schadeoorzaken, die verband houden met de uitvoering van de projecten en het debat zoals dat daarover is gevoerd, afzonderlijk besproken.

Bronbemaling bij de aanleg van een vispassage

19.     In het kader van het project ‘Renheide op Peil’ is in 2016 ter hoogte van de percelen een vispassage aangelegd, zodat vissen de stuwen Bierings en Liebregts kunnen passeren. Bij het aanleggen van de vispassage is gebruik gemaakt van een bronbemaling die tijdens de hevige regenval niet kon worden uitgezet. Hierdoor was volgens [appellant] de waterstand in de Buulder Aa 0,73 cm hoger dan normaal.

20.     Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat de bronbemaling tijdens de hevige regenval geen invloed heeft gehad op de hoogte van de waterstand in de Buulder Aa. De toepassing van de bronbemaling was een tijdelijke maatregel die tot doel had de betonnen bouwput van de aan te leggen vispassage droog te houden. Het water dat zich in de bouwput verzamelde en door de bronbemaling vanuit de put in de Buulder Aa werd gepompt, was afkomstig vanuit die beek. Er is dus geen extra water in de Buulder Aa terecht gekomen dat zou hebben geleid tot een verhoging van de waterstand. Er is geen causaal verband tussen de bronbemaling en de overstroming van de percelen, aldus het dagelijks bestuur.

21.     De rechtbank is van oordeel dat het dagelijks bestuur zich op goede gronden op dit standpunt heeft gesteld.

22.     In hoger beroep houdt [appellant] vast aan zijn standpunt dat de bronbemaling bij de aanleg van een vispassage tot verhoging van de waterstand in de Buulder Aa heeft geleid. Kort vóór de hevige regenval (rond 1 juni 2016) was de put of sleuf al gegraven, maar waren de betonnen elementen nog niet aangebracht. In afwachting daarvan moest de bronbemaling de sleuf droog houden door het toestromende grondwater op te pompen. De stelling van het dagelijks bestuur dat het water afkomstig was uit de Buulder Aa is onjuist, omdat het (grond)water op een diepte van 2 tot 4 meter onder de sleuf werd opgepompt. Het merendeel van het door de bronbemaling opgepompte water bestond uit grondwater vanuit de omgeving. Er is dus extra water uit de omgeving in de beek gepompt en dat heeft geleid tot verhoging van de waterstand. Dit blijkt volgens [appellant] ook uit de rapporten van Vollebregt en van Aveco de Bondt.

23.     Het dagelijks bestuur heeft hier tegenover gesteld dat voor zover er al grondwater uit de omgeving zou zijn opgepompt, dit water hoe dan ook (als grondwater) in de beek terecht zou zijn gekomen. In de omgeving van de beek is een grote kweldruk aanwezig, waardoor de grondwaterstroming ook op een diepte van 6 meter onder maaiveld naar de beek stroomt. [appellant] heeft dit niet bestreden.

24.     De Afdeling is van oordeel dat [appellant] niet heeft aangetoond dat de peilstijging in de Buulder Aa tijdens de hevige regenval mede is veroorzaakt door de bronbemaling. Daarbij komt dat ook de deskundige van [appellant] heeft geconcludeerd dat de bijdrage van het oppompen van het grondwater aan de wateroverlast verwaarloosbaar is (zie het rapport van Aveco de Bondt, p. 32.). Het dagelijks bestuur heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen de bronbemaling en de wateroverlast.

25.     Het betoog faalt.

Losgeraakte en meegevoerde stobben

26.     [appellant] betoogt dat de waterstand in de Buulder Aa is verhoogd door een opeenhoping van stobben ter hoogte van zijn percelen. Stobben zijn boomstronken of boomstompen die overblijven na het (af)kappen of snoeien van bomen. De stobben zijn in de Buulder Aa aangebracht bij de uitvoering van het project ‘Beekherstel Buulder Aa’. De stobben zijn losgeraakt en meegevoerd door de stroom en terechtgekomen in de bocht vlak voor de brug over de Oude Dijk bij zijn percelen. Onder verwijzing naar het rapport van Vollebregt stelt [appellant] dat de waterstand in de Buulder Aa 9,4 centimeter hoger was door de opeenhoping van stobben tijdens de hevige regenval.

27.     Het dagelijks bestuur stelt dat de stobben zijn aangebracht in de Buulder Aa in een buitenbocht voor de percelen als onderdeel van het project Beekherstel Buulder Aa. De stobben zijn conform een werkinstructie geplaatst en hebben enige tijd nodig om zich te zetten. Op het moment van de extreme regenval was die tijd nog niet verstreken en zijn enkele (5 tot 6) stobben losgeraakt. De stobben zijn door de extreme neerslag en de hoge afvoer van water losgeraakt en meegevoerd door de stroom. De stobben zijn ter hoogte van de brug over de snelweg A2 zo snel mogelijk verwijderd en hebben niet geleid tot een verhoging van de waterstand in de Buulder Aa.

28.     De rechtbank is van oordeel dat het dagelijks bestuur zich op goede gronden op dit standpunt heeft gesteld.

29.     [appellant] houdt in hoger beroep vast aan zijn betoog dat de waterstand in de Buulder Aa is verhoogd door een opeenhoping van enkele stobben in de beek ter hoogte van zijn percelen. [appellant] stelt dat een zeer groot deel van de nieuwe meanders al voor maart 2016 is aangesloten in het kader van het project ‘Herinrichting Buulder Aa’. Vanuit die meanders zijn tijdens de hoge afvoeren van 1 december 2015, 31 januari 2016, 9 februari 2016, 23 februari 2016 en 4 maart 2016 aanzienlijke aantallen stobben losgeraakt en meegevoerd. Enkele van die stobben hebben zich vastgezet in de bocht van de beek juist bovenstrooms van de brug in de weg Oude Dijk. Deze stobben zijn - mede door de aanzanding die door het project is veroorzaakt - op de bodem van de beek en tegen het talud blijven liggen. Hierdoor is een verkleining van het doorstroomprofiel van de beek ontstaan waardoor de waterstand is verhoogd. De losgeraakte stobben hebben geleid tot doorstroombeperkingen en hebben wel degelijk invloed gehad op de verhoogde waterstand in de Buulder Aa, aldus [appellant].

30.     Tussen partijen is niet in geschil dat er al eerder dan in maart 2016 meanders zijn aangesloten als onderdeel van het project 'Herinrichting Buulder Aa'. Het dagelijks bestuur betwist dat er al op een eerder moment dan juni 2016 stobben zijn losgeraakt. Voor zover dat wel het geval zou zijn geweest, is het onduidelijk waar en hoeveel stobben er zijn losgeraakt, zich vervolgens hebben vastgezet en voor een waterstandsverhoging hebben gezorgd. Het dagelijks bestuur blijft bij het standpunt dat er ten tijde van de extreme neerslag 5 of 6 stobben zijn losgeraakt en meegevoerd uit de meander die pas in maart 2016 is aangesloten. Deze stobben zijn zo snel mogelijk verwijderd.

31.     De Afdeling stelt vast dat [appellant] niet langer betwist dat de 5 of 6 stobben die zijn losgeraakt uit de meander voor de stuw Bierings ter hoogte van de percelen niet tot een waterstandsverhoging hebben geleid. [appellant] heeft niet bestreden dat het waterschap deze stobben zo spoedig mogelijk uit het water heeft gehaald.

32.     De Afdeling stelt verder vast dat [appellant] niet heeft aangetoond dat er meer stobben uit andere meanders voorafgaande aan de hevige regenval in mei/juni 2016 zijn losgekomen. Daarbij komt dat het betoog van [appellant] er op neerkomt dat het dagelijks bestuur heeft verzuimd om losgeraakte stobben tijdig op te ruimen. Daarmee verwijt [appellant] het waterschap onrechtmatig handelen, althans nalaten waarvan door [appellant] wordt gesteld dat het onrechtmatig is, en waarvoor geen compensatie op grond van artikel 7.14 Waterwet kan worden gekregen.

33.     Het betoog faalt.

Zand op de bodem van de beek

34.     Volgens [appellant] heeft de aanwezigheid van zand op de bodem van de Buulder Aa een hogere waterstand tot gevolg gehad. Dat zand is volgens hem vrijgekomen bij de uitvoering van het project ‘Herinrichting Buulder Aa’ en ter hoogte van zijn percelen op de bodem terechtgekomen. In het rapport van Aveco de Bondt is vermeld dat op foto's van onderhoud aan de Buulder Aa in oktober 2017 is te zien dat er een forse hoeveelheid zand moet zijn los gekomen. Het zand is licht van kleur en dit duidt op transport- en sedimentatieprocessen. Door de aanzanding van de Buulder Aa is het doorstroomprofiel verkleind en de waterstand verhoogd. Volgens het rapport van Vollebregt is op de bodem van de Buulder Aa een laag zand afgezet van minstens 25 cm en dit heeft geleid tot een verhoging van de waterstand met 15,1 cm.

35.     Het dagelijks bestuur stelt daar tegenover dat de verplaatsing van zand is veroorzaakt door de extreme regenval in mei/juni 2016. Deze omstandigheid staat daarom niet in causaal verband met de uitvoering van één van de twee projecten. Volgens het dagelijks bestuur kan er in een overgangsperiode extra zand vrijkomen van locaties waar werkzaamheden in watergangen zijn uitgevoerd. Dat was ook het geval bij de uitvoering van het project ‘Herinrichting Buulder Aa’. Om te voorkomen dat het zand zich verder zou verspreiden zijn benedenstrooms 'slimme' zandvangen aangelegd. Dat is gebeurd op locaties waar de watergang is verbreed en verdiept om de stroomsnelheid te verminderen, zodat eventueel meegevoerd zand kan bezinken. De zandvang is zo ontworpen dat juist tijdens hoge afvoergolven het meegevoerde zand voor het overgrote deel op deze plek kan bezinken. Het zand dat bezonken is, wordt regelmatig uit de zandvang verwijderd en afgevoerd. Een klein gedeelte van het zand dat niet bezinkt en verder wordt meegevoerd, zal bovenstrooms van de stuw Bierings bezinken, omdat de stroomsnelheid op die locatie lager wordt door de opstuwende werking van de stuw. Het dagelijks bestuur sluit niet uit dat tijdens de hevige regenval in mei/juni 2016 een klein gedeelte van het zand is meegevoerd. Het dagelijks bestuur sluit wel uit dat dit zand bij de percelen van [appellant] op de bodem terecht is gekomen. Dit komt door de hoge stroomsnelheid tijdens de regenval. Het meegevoerde zand is dus niet de oorzaak geweest van de schade, aldus het dagelijks bestuur.

36.     De rechtbank is van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat vrijgekomen zand heeft geleid tot een zodanige verhoging van de waterstand in de Buulder Aa ter hoogte van zijn percelen dat dit heeft bijgedragen aan de gestelde schade. Zand dat mogelijk tijdens de hevige regenval is vrijgekomen, kan pas na vermindering van de stroomsnelheid op de bodem van de Buulder Aa terecht zijn gekomen. Volgens het rapport van Aveco de Bondt staat ook niet vast of de versmalling van het profiel van de Buulder Aa het gevolg is van een langdurig proces of een direct gevolg van de herinrichting van de Buulder Aa, omdat meetdata van de profielen van de Buulder Aa in de periode 2006-2017 ontbreken.

37.     In hoger beroep houdt [appellant] vast aan zijn betoog dat de aanwezigheid van zand op de bodem van de Buulder Aa ter hoogte van zijn percelen een hogere waterstand tot gevolg heeft gehad. De rechtbank heeft volgens hem niet onderkend dat de herinrichting van de Buulder Aa is uitgevoerd in een aantal achtereenvolgende trajecten, waarin nieuwe meanders zijn aangesloten en de naastliggende delen van de oorspronkelijke loop van de Buulder Aa zijn gedempt. De zandaanvoer is dus al in het najaar van 2015 gestart en heeft vooral in de winter 2016 plaatsgevonden. Ook heeft de rechtbank miskend dat de foto’s op pagina 23 van het rapport van Aveco de Bondt laten zien dat er een forse hoeveelheid zand is vrijgekomen en dat het niet gaat om een in de loop der jaren gevormde sliblaag, maar om het resultaat van daadwerkelijke transport- en sedimentatieprocessen. Daarmee is duidelijk aangetoond, dat de 'versmalling' van het profiel is ontstaan door de aanvoer van zand afkomstig uit de nieuw gegraven meanders, aldus [appellant].

38.     Het dagelijks bestuur heeft hiertegen over gesteld dat de omstandigheid dat eerder dan in maart 2016 meanders zijn aangesloten, niet betekent dat er al vóór de hoogwaterperiode zand op transport is gegaan en zich heeft afgezet op de bodem van de Buulder Aa bij de percelen van [appellant]. De Afdeling is van oordeel dat het dagelijks bestuur dit standpunt deugdelijk heeft onderbouwd. Zand dat vrijkwam uit de meanders werd opgevangen in de zandvangen en is anders bij stuw Bierings bezonken.

[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er voorafgaand aan mei/juni 2016 zand bij het schadeperceel op de bodem terecht is gekomen. Het zand dat tijdens de hoogwaterperiode verder is gekomen dan de zandvang en stuw Bierings, kon niet bij het perceel van [appellant] bezinken vanwege de hoge stroomsnelheden. Dat zand kon pas na die periode bezinken en heeft dus geen effect gehad op de waterstanden tijdens de wateroverlast. Daarbij komt dat de foto's in het rapport van Aveco de Bondt in oktober 2017 zijn genomen, dus na de wateroverlastperiode in juni 2016. Ook als de aanwezigheid van het zand het resultaat is van transport- en sedimentatieprocessen, zoals [appellant] betoogt, wordt hiermee niet aangetoond dat het zand vóór mei/juni 2016 is bezonken en een rol heeft gespeeld bij de wateroverlast in die maand. In het rapport is ook vermeld (p. 27) dat niet met zekerheid is te zeggen of de versmalling van het profiel het directe gevolg is van het projectplan 'Herinrichting Buulder Aa'. De slotsom is dat [appellant] niet heeft aangetoond dat aanwezigheid van zand op de bodem van de Buulder Aa het gevolg is van de aanleg van de meanders in de periode vóór juni 2016 en daarmee heeft geleid tot de gestelde schade.

39.     Het betoog faalt

Begroeiing

40.     In het kader van het project ‘Renheide op Peil’ zijn bomen geplant aan de zuidzijde van de Buulder Aa. Volgens [appellant] is hierdoor in 2015 en 2016 maar aan één kant van de beek gemaaid, terwijl daarvoor beide kanten werden gemaaid. Volgens [appellant] is dit van invloed geweest op de waterstand van de Buulder Aa.

41.     Het dagelijks bestuur bestrijdt dat het planten van bomen op de insteek van de watergang heeft geleid tot verhoging van de waterstand. Volgens het dagelijks bestuur is er niet minder onderhoud geweest en is er niet slechts aan één kant gemaaid. In 2015 en 2016 is overeenkomstig het maaibestek gemaaid en aan de zijde met de nieuw geplante bomen is dat gebeurd met ander materiaal. Op het moment van de extreme neerslag was er nog niet gemaaid ter plaatse van de percelen, omdat de in het maaibestek opgenomen maaiperiode toen nog maar net begonnen was en nog niet alle watergangen waren gemaaid. Het planten van de bomen en maaibeleid zijn volgens het dagelijks bestuur niet de oorzaak geweest van de verhoging van de waterstand van de Buulder Aa.

42.     De rechtbank is van oordeel dat, daargelaten of de begroeiing daadwerkelijk van invloed is geweest op de hoogte van de waterstand, schade door het slecht uitvoeren van een onderhoudstaak niet voor vergoeding in aanmerking komt op grond van artikel 7.14. eerste lid, van de Waterwet. De rechtbank heeft verder overwogen dat de aanwezige begroeiing geen beoogd resultaat is geweest van één van de twee projecten. Dat er op het moment van de zware regenval nog niet gemaaid was, komt doordat de in het maaibestek voorgeschreven eerste maaiperiode nog maar net was aangevangen. [appellant] legt het maaibestek echter niet ten grondslag aan zijn verzoek om nadeelcompensatie, aldus de rechtbank.

43.     In hoger beroep bestrijdt [appellant] dat de zuidzijde van de beek in 2015 en 2016 is gemaaid. Hieraan legt hij zijn eigen waarneming ten grondslag. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat er niet alleen op het talud van de beek aan de zuidzijde extra begroeiing was, maar ook op de bodem van de beek. Volgens [appellant] is in het kader van het project 'Renheide op Peil' besloten tot wijziging van het peilregime voor de stuw Liebregts. Hierdoor is de waterdiepte in de beek ter hoogte van de percelen met 20 cm afgenomen. Zonlicht kan de bodem beter bereiken en daardoor is er meer begroeiing op de bodem gekomen. Daarbij komt dat ook als gevolg van de aanzanding ter hoogte van de percelen met 20 tot 25 cm er meer begroeiing op de bodem is gekomen. De peilverandering en de bodemverhoging hebben tezamen tot gevolg dat de waterdiepte in de beek ter hoogte van de percelen 40 tot 45 cm is afgenomen. [appellant] wijst ter ondersteuning van zijn betoog op meetgegevens van de waterstanden benedenstrooms van stuw Bierings en bovenstrooms van stuw Liebregts in het rapport van Vollebregt, p. 14 en bijlage 1. Daaruit blijkt dat de begroeiing tussen half april en half mei 2016 fors moet zijn toegenomen.

44.     De Afdeling stelt vast dat [appellant] in essentie betoogt dat de schade is ontstaan doordat het dagelijks bestuur heeft nagelaten tijdig onderhoud te plegen aan de Buulder Aa, zowel aan de zuidzijde van de watergang als op de bodem. Dit betoog komt erop neer dat [appellant] het waterschap onrechtmatig nalaten verwijt, omdat het waterschap de op haar rustende onderhoud- en beheerverplichtingen niet tijdig of deugdelijk zou zijn nagekomen. Dit gestelde schadeveroorzakende handelen of nalaten valt niet binnen de reikwijdte van artikel 7.14 van de Waterwet. Schade als gevolg daarvan komt dan ook niet op grond van dit artikel voor vergoeding in aanmerking (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2925.).

45.     Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij niet langer nalatigheid of achterstallig onderhoud als schadeoorzaak aanwijst. Hij stelt schade te hebben geleden door rechtmatige maatregelen en handelingen in het kader van het waterbeheer. Hij stelt schade te hebben geleden door het onderhoud- en maaibeleid en de wijze van het maaien van de begroeiing van de watergangen.

46.     Nu [appellant] stelt dat de schade is veroorzaakt door het niet tijdig maaien van de oever van de Buulder Aa, moet worden bezien of het maairegime in het nadeel van [appellant] is gewijzigd. Zo ja, dan moet worden bezien of [appellant] door deze wijziging, in verband met de zware regenval in mei en juni 2016, vernattingsschade heeft geleden. Vergelijk de uitspraak van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1199.

47.     Het dagelijks bestuur stelt, onder verwijzing naar het rapport Van huisbezoek naar hydrologische analyse (p. 14), dat in 2015/2016, conform beleid en maaibestek is gemaaid en dat er geen wijzigingen hebben plaatsgevonden. Ter plaatse van de percelen wordt twee keer per jaar gemaaid en voor zover nodig een derde keer op regie. In 2016 was er geen aanleiding om een derde keer te maaien. Dat er ten tijde van de extreme neerslag nog niet was gemaaid, komt doordat de eerste (in het maaibestek voorgeschreven) maaiperiode nog niet was aangevangen. De maaiwerkzaamheden vinden aan twee zijden plaats. Door de aanplant van de bomen kan niet aan beide zijden van de Buulder Aa met hetzelfde materiaal onderhoud uitgevoerd worden, maar dat houdt niet in dat er niet of minder wordt gemaaid. Het maaiwerk wordt alleen met andere machines uitgevoerd. In het maaibestek staat daarom achter deze bestekpost ‘aangepast materiaal’.

48.     Het betoog van [appellant] dat het beleid in zijn nadeel is gewijzigd door de aanplant van de bomen, omdat er daardoor slechts aan een kant is gemaaid en dit heeft geleid tot verhoging van de waterstand, treft geen doel. [appellant] heeft niet aangetoond dat door de uitvoering van het project 'Herinrichting Buulder Aa' het onderhoud minder is en dat er daardoor meer begroeiing aanwezig is dan vóór uitvoering van dat project het geval was. Zijn stelling dat door het project (de aanplant van de bomen) er eenzijdig wordt gemaaid is niet onderbouwd. De enkele stelling dat hij dit heeft waargenomen, is daartoe onvoldoende. Dit betekent dat [appellant] te weinig heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat het beleid en de uitvoering daarvan in zijn nadeel zijn gewijzigd en dat daardoor de waterstand ter plekke van zijn percelen is gestegen tijdens de extreme neerslag.

49.     [appellant] heeft evenmin aangetoond dat er in juni 2016 overmatige begroeiing op de bodem van de watergang aanwezig was door de uitvoering van het project. Onder 38 is overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat voorafgaande aan de extreme regenval de uitvoering van het project ‘Herinrichting Buulder Aa’ heeft geleid tot verhoging van de bodem door aanzanding. Anders dan [appellant] stelt, kan daardoor in combinatie met de gestelde peilverlaging dus geen extra begroeiing op de bodem zijn ontstaan. Verder volgt uit het onderzoek van Arcadis en Aequator van 9 juni 2017, waarbij ook de (zomer)begroeiing is betrokken, dat het project geen negatieve gevolgen voor de waterbergings- en afvoercapaciteit nabij het schadeperceel heeft.

50.     Het betoog faalt.

Afsluiting causaal verband

51.     Uit het bovenstaande volgt dat [appellant] niet heeft aangetoond dat de uitvoering van de projecten van invloed is geweest op de afvoercapaciteit van de Buulder Aa en daardoor op de hoogte van de waterstanden in de beek in juni 2016 en de overstroming op de percelen. Daarbij komt dat het dagelijks bestuur zich in deze procedure herhaaldelijk op het standpunt heeft gesteld dat de extreme neerslag heeft geleid tot stijging van het grondwater. In combinatie met de kweldruk heeft dat ertoe geleid dat het grondwater voor een aantal dagen boven het maaiveld is gekomen, waardoor grote delen van de percelen onder water zijn komen te staan. De schade als gevolg van wateroverlast is hierdoor ontstaan

Uit de meetgegevens van de grondwaterstand in peilbuizen Renheide 8, 9 en 10 blijkt dat door de zware neerslag in mei/juni 2016 de grondwaterstand ter plaatse met meer dan 80 cm was gestegen. Peilbuis 8 ligt in het midden van een van de percelen, buiten het bereik van het oppervlaktewater van uit de Buulder Aa, en laat zien dat het grondwater ook daar tot boven het maaiveld is gestegen. Peilbuis 10 ligt bij de Buulder Aa en heeft een grondwaterstand geregistreerd die hoger lag dan het maximaal gemeten oppervlaktewaterpeil.

[appellant] heeft te weinig aangevoerd om de conclusie te bestrijden dat de stijging van de grondwaterstand de oorzaak is van de wateroverlast op de percelen. De Afdeling ziet hierin een bijkomende reden om [appellant] niet te volgen in zijn betoog dat de projecten hebben geleid tot verhoging van de waterstand van de Buulder Aa en daarmee tot de wateroverlast in mei/juni 2016.

Conclusie

52.     Om het causaal verband vast te stellen moet een vergelijking worden gemaakt tussen de feitelijke situatie waarin [appellant] door de zware regenval is terechtgekomen en de hypothetische situatie waarin hij zou hebben verkeerd indien de projecten niet zouden zijn uitgevoerd. Hierbij is van belang dat de bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade en het causaal verband met de gestelde oorzaak van de schade op de aanvrager rust. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schade door de extreme regenval in mei en juni 2016 zonder de uitvoering van de projecten zou zijn uitgebleven.

53.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

54.     Het dagelijks bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2022

299