Uitspraak 202106783/2/R2


Volledige tekst

202106783/2/R2.
Datum uitspraak: 18 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

en

de raad van de gemeente Cranendonck,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Budel en Budel-Dorplein" (hierna: het bestemmingsplan) gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder andere [verzoekster] beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 januari 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. van Moorsel, advocaat te Nijmegen, is verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       De voorzieningenrechter kan, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Voorgeschiedenis

3.       [verzoekster] wil op het perceel [locatie] in Budel (hierna: het perceel) een supermarkt bouwen en exploiteren. Daartoe heeft zij op 19 september 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd. Een supermarkt ter plaatse was op grond van het destijds geldende bestemmingsplan "Kom Budel" niet uitgesloten.

Het op deze aanvraag afwijzende besluit van 1 februari 2018 van het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck (hierna: het college) is bij besluit op bezwaar van 3 juli 2018 gehandhaafd.

Bij uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 januari 2019 is het besluit van 3 juli 2018 vernietigd en heeft de rechtbank bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 29 januari 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Budel en Kom Maarheeze, herziening supermarkten en parkeren" (hierna: het paraplubestemmingsplan) vastgesteld. In dit paraplubestemmingsplan wordt voor vijf locaties binnen het plangebied, waaronder voor het perceel, de vestiging van een supermarkt uitgesloten. [verzoekster] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Op 2 april 2019 heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen en aan [verzoekster] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een supermarkt.

[verzoekster] heeft op 2 september 2020 een nieuwe, tweede aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een supermarkt op het perceel ingediend. Deze nieuwe aanvraag is gelijk aan de oorspronkelijke aanvraag van 19 september 2017. Nadat de raad bij besluit van 17 november 2020 heeft geweigerd een verklaring van geen bedenkingen voor deze ontwikkeling te verlenen, heeft het college bij besluit van 18 november 2020 de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. [verzoekster] heeft hiertegen beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2189, heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het besluit van 2 april 2019 vernietigd. Bij uitspraak van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2190, heeft de Afdeling ook het besluit van 29 januari 2019 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit zijn in stand gelaten.

Naar aanleiding van de eerstgenoemde uitspraak van 6 oktober 2021 heeft het college bij besluit van 30 november 2021 een nieuw besluit op bezwaar genomen en de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.

Bij uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2021 is het beroep van [verzoekster] tegen het besluit van 18 november 2020 ongegrond verklaard.

[verzoekster] heeft bij brief van 27 december 2021 rechtstreeks beroep bij de Afdeling ingesteld tegen het besluit van 30 november 2021.

Het bestreden besluit en het verzoek om voorlopige voorziening

4.       De raad heeft bij besluit van 20 juli 2021 het bestemmingsplan "Budel en Budel-Dorplein" gewijzigd vastgesteld. Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Voor zover hier relevant, wordt in dit bestemmingsplan, net als in het paraplubestemmingsplan, voor vijf locaties binnen het plangebied de vestiging van een supermarkt uitgesloten. Doordat aan het perceel de bestemming "Wonen" met de functieaanduiding "detailhandel" is toegekend, is ingevolge artikel 20.1, onder c, onder 3, van de planregels ter plaatse een supermarkt uitgesloten.

5.       [verzoekster] kan zich niet met het besluit van 20 juli 2021 verenigen en heeft daartegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek strekt tot schorsing van het besluit van 20 juli 2021 om te voorkomen dat, bij een gegrondverklaring van het door haar ingestelde beroep tegen het besluit van 30 november 2021, het college een mogelijk nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van het bestemmingsplan "Budel en Budel-Dorplein".

Spoedeisend belang

6.       [verzoekster] betoogt dat zij een spoedeisend belang heeft bij een schorsing van het besluit van 20 juli 2021. Volgens [verzoekster] heeft zij er belang bij dat een mogelijk nieuw te nemen besluit op bezwaar aan het paraplubestemmingsplan wordt getoetst, omdat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Budel en Budel-Dorplein" er geen rekening mee heeft gehouden dat zij door het besluit van 2 april 2019 al een gevestigd recht tot vestiging van een supermarkt op het perceel had. Hoewel dit besluit door de Afdeling is vernietigd, had de vergunning rechtskracht toen de raad het bestemmingsplan "Budel en Budel-Dorplein" vaststelde, aldus [verzoekster]. Zij betoogt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarom ten onrechte voorbij is gegaan aan het uitgangspunt dat een bouwwerk dat nog niet is opgericht, maar wel is vergund als zodanig in het bestemmingsplan dient te worden bestemd. De raad heeft weliswaar gesteld dat de vestiging van een supermarkt op deze locatie niet in overeenstemming is met het gemeentelijk detailhandelsbeleid en een goede ruimtelijke ordening, maar daarmee is volgens [verzoekster] niet gemotiveerd dat het belang van de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen van [verzoekster]. Daarnaast betoogt [verzoekster] dat zij een spoedeisend belang bij een schorsing van het besluit van 20 juli 2021 heeft, omdat zij dan een beroep op het overgangsrecht van het paraplubestemmingsplan kan doen.

6.1.    Hoewel het vaststellingsbesluit van het paraplubestemmingsplan bij uitspraak van 6 oktober 2021 door de Afdeling is vernietigd, zijn de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Bij een schorsing van het besluit van 20 juli 2021 zal het paraplubestemmingsplan daarom een geldend toetsingskader voor het college vormen bij het nemen van een eventueel nieuw besluit op bezwaar. Doordat de vestiging van een supermarkt ter plaatse ingevolge artikel 3.6 van de regels ook in het paraplubestemmingsplan is uitgesloten, acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij het verzoek om schorsing van het besluit van 20 juli 2021 niet aanwezig.

6.2.    Op grond van artikel 5.1, onder a, van de regels van het paraplubestemmingsplan valt een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dat plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, onder het overgangsrecht.

Het paraplubestemmingsplan is op 29 maart 2019 in werking getreden, terwijl de oorspronkelijke omgevingsvergunning op 2 april 2019 is verleend. Doordat het college deze omgevingsvergunning na de inwerkingtreding van het paraplubestemmingsplan heeft verleend, valt de omgevingsvergunning naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet onder het overgangsrecht van het paraplubestemmingsplan. De omstandigheid dat de Afdeling de bij besluit van 2 april 2019 verleende omgevingsvergunning bij uitspraak van 6 oktober 2021 heeft vernietigd, heeft dus geen gevolgen voor het toetsingskader met betrekking tot het overgangsrecht. Ook de aanvraag die [verzoekster] op 2 september 2020 heeft ingediend valt, bij een eventueel nieuw te nemen besluit op bezwaar, niet onder het overgangsrecht van het paraplubestemmingsplan.

6.3.    Gelet op het voorgaande, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [verzoekster] met een schorsing van het besluit van 20 juli 2021 niet kan bereiken hetgeen zij wil bereiken, zodat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.

Conclusie

7.       Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2022

531-975