Uitspraak 202004911/1/A2


Volledige tekst

202004911/1/A2.
Datum uitspraak: 12 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], kantoorhoudend te [plaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 augustus 2020 in zaak nr. 19/3077 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2019 heeft de raad de aan [appellant] voor verleende rechtsbijstand toegekende vergoeding ingetrokken.

Bij besluit van 1 mei 2019 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2021, waar [appellant], via een videoverbinding, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

Inleiding

2.       [appellant] is rechtsbijstandverlener en neemt deelt aan het High Trust-programma van de raad. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door de raad naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaande aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden vervolgens achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.

3.       De raad heeft aan [cliënt] bij onderscheiden besluiten van 19 januari 2017 twee toevoegingen verleend voor gesubsidieerde rechtsbijstand, verleend door [appellant]. De eerste toevoeging, met kenmerk 4MG7115, is verstrekt voor een vordering tot toegang tot de huurwoning van [cliënt], die gedwongen is ontruimd. De tweede toevoeging, met kenmerk 4MG7287, is verstrekt voor een vordering tot afgifte van de persoonlijke eigendommen van [cliënt] na die gedwongen ontruiming en een betwisting van de vordering tot betaling van de transport-/verhuiskosten en opslagkosten.

Bij onderscheiden besluiten van 25 mei 2018 heeft de raad aan [appellant] twee keer een vergoeding toegekend van - na aftrek van de eigen bijdrage van [cliënt] - € 584,22 voor de advieswerkzaamheden die hij in het kader van beide toevoegingen heeft verricht.

4.       Bij besluit van 8 januari 2019 heeft de raad na een steekproefcontrole de aan [appellant] voor werkzaamheden onder toevoeging 4MG7287 toegekende vergoeding ingetrokken. Volgens de raad vallen deze werkzaamheden onder het bereik van de toevoeging met kenmerk 4MG7115, omdat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. De geschillen komen namelijk voort uit het feit dat [cliënt] gedwongen is ontruimd, waarbij de deurwaarder in opdracht van de verhuurder heeft gehandeld en daarbij een verhuisbedrijf heeft ingeschakeld. Nu de verhuurder de opdrachtgever van de ontruiming is, vallen het handelen van de deurwaarder en de verhuizer onder diens verantwoordelijkheid, aldus de raad.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich op dit standpunt heeft mogen stellen.

Hoger beroep

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er wel degelijk sprake is van verschillende rechtsbelangen. De toevoeging met kenmerk 4MG7287 heeft betrekking op een geschil wegens onrechtmatige daad van het verhuisbedrijf, nu het verhuisbedrijf [cliënt] ten onrechte gedurende 25 dagen geen toegang tot zijn persoonlijke eigendommen wilde verschaffen en hem ook niet te woord wilde staan. Bovendien heeft het verhuisbedrijf hem ten onrechte veel te hoge kosten in rekening gebracht, die ook nog eens deels voorkomen hadden kunnen worden als [cliënt] eerder toegang was verschaft tot zijn persoonlijke eigendommen. Deze onrechtmatige daad staat volledig los van de rechten en verplichtingen uit de contractuele huurrelatie tussen [cliënt] en de verhuurder en de derden die hij bij uitvoering van een vonnis inschakelt. Dat de oorsprong van de problemen dezelfde is, namelijk de gevolgen van een huurachterstand, is weliswaar juist, maar het gaat hier om gedragingen die enkel aan de verhuizer waren toe te rekenen en niet aan de deurwaarder of verhuurder. [cliënt] was dan ook genoodzaakt direct de verhuizer aan te spreken. Er waren, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dus ook twee wederpartijen, te weten de verhuurder in het geschil over weer toegang krijgen tot de woning en de verhuizer in het geschil over weer toegang krijgen tot de persoonlijke eigendommen en het verlagen van het door hem in rekening gebrachte bedrag aan verhuiskosten. Het eerstgenoemde geschil vindt zijn grondslag in een contractuele (huur)relatie, het laatstgenoemde geschil in een onrechtmatige daad, aldus [appellant].

5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 8 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:26, en 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3343) moeten, gelet op de tekst van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand, in onderlinge samenhang bezien, in geval van verschillende rechtsbelangen waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen worden verstrekt. Als er één rechtsbelang is, kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie. Het gaat dus in de eerste plaats om de vraag of het verzoek om een toevoeging gaat over hetzelfde rechtsbelang als dat waarvoor eerder een toevoeging is verleend.

5.2.    De rechtbank heeft terecht, in navolging van de raad, overwogen dat de werkzaamheden die [appellant] in het geschil van [cliënt] met de verhuizer heeft verricht hetzelfde rechtsbelang betreffen als de werkzaamheden die hij heeft verricht in het geschil van [cliënt] met de verhuurder van de woning, nu in beide gevallen de gevolgen van de gedwongen ontruiming centraal staan. Dat het geschil met de verhuizer zijn grondslag vindt in een onrechtmatige daad en het geschil met de verhuurder een contractuele grondslag heeft, maakt het voorgaande niet anders. Het weer toegang verkrijgen tot de ontruimde woning en de persoonlijke eigendommen en het betwisten van de hoogte van de door de verhuizer in rekening gebrachte kosten hangen zodanig nauw met elkaar samen dat niet gesproken kan worden van onderscheiden rechtsbelangen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4118.

De omstandigheid dat er meer dan één wederpartij is hoeft niet in de weg hoeft te staan aan de conclusie dat er sprake is van één rechtsbelang (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT8592). Bovendien had [appellant] er ook voor kunnen kiezen niet de verhuizer, maar de verhuurder rechtstreeks aan te spreken over de toegang tot de persoonlijke eigendommen van [cliënt] en de hoogte van de in rekening gebrachte ontruimingskosten. De ontruiming heeft immers plaatsgevonden in opdracht van de verhuurder en de verhuurder is degene die daarvoor kosten heeft gemaakt, die hij aan [cliënt] kon doorberekenen. Dat de verhuizer deze kosten niet eerst bij de verhuurder, maar direct bij [cliënt] in rekening heeft gebracht, doet hier niet aan af.

5.3.    Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Ouwehand
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2022

752

BIJLAGE - Wettelijk kader

Wet op de rechtsbijstand

Artikel 28

"1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:

[…]

b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging;

[…]."

Artikel 32

"De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen."

Werkinstructie "Bereik"

"1.2. Rechtsbelang

Het rechtsbelang is het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt en dat hem rechtstreeks en individueel aangaat (artikel 1 Brt). Bepalend voor de afbakening van het begrip is wat het doel én beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend (zie ook ‘na LAT aanvraag reguliere toevoeging’). Ook maakt het voor de beoordeling niet uit of aanvrager eisende dan wel verwerende partij is.

[…]

Als er meerdere aanvragen voor advieswerkzaamheden voor hetzelfde rechtsbelang worden ingediend, dan verstrek je één toevoeging voor advies c.q. procedure en wijs je de andere aanvragen af op bereik van die toevoeging. Ook als er meerdere wederpartijen zijn kan er nog steeds sprake zijn van één rechtsbelang (ECLI:NL:RVS:2011:BT8592)."