Uitspraak 201905138/4/A2


Volledige tekst

201905138/4/A2.
Datum beslissing: 3 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op verzoeken van:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te [woonplaats],

verzoekers,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Tijdens de openbare behandeling ter zitting van 21 oktober 2020 van zaak nr. 201905138/3/A2 hebben [verzoekers] verzocht om wraking van mr. N. Verheij, als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van deze zaak.

Staatsraad Verheij heeft niet in de wraking berust.

Staatsraad Verheij heeft een schriftelijke reactie ingediend, die aan [verzoekers] is toegezonden.

[verzoekers] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 30 oktober 2020 ter openbare zitting behandeld, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door ir. R.G. van Popta, zijn gehoord.

Ter zitting hebben [verzoekers] verzocht om wraking van mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. A.W.M. Bijloos, de leden van de wrakingskamer belast met de behandeling van het verzoek om wraking van staatsraad Verheij.

Staatsraden Van der Beek-Gillessen en Scholten-Hinloopen hebben niet in de wraking berust. Staatsraad Bijloos heeft in de wraking berust.

Dit wrakingsverzoek, voor zover het betrekking heeft op staatsraden Van der Beek-Gillessen en Scholten-Hinloopen, is op 12 november 2020 door een tweede wrakingskamer ter zitting behandeld. Bij beslissing van 16 november 2020 is dit wrakingsverzoek afgewezen.

Bij brief van 27 november 2020 hebben [verzoekers] verzocht om wraking van staatsraden Van der Beek-Gillessen, Scholten-Hinloopen en Drop, de leden van de wrakingskamer belast met de behandeling van het verzoek om wraking van staatsraad Verheij.

De Afdeling heeft het verzoek om wraking van staatsraad Verheij op 27 november 2020 ter zitting aan de orde gesteld. [verzoekers] zijn niet verschenen.

Overwegingen

Het verzoek om wraking van staatsraden Van der Beek-Gillessen, Scholten-Hinloopen en Drop

1.    Volgens artikel 3, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 (hierna: de Wrakingsregeling) kan de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het verzoek evident blijk geeft van misbruik van het wrakingsmiddel.

2.    Na het verzoek om wraking van staatsraad Verheij hebben [verzoekers] direct bij aanvang van de behandeling ter zitting van dit wrakingsverzoek verzocht om wraking van de leden van de wrakingskamer. Dit wrakingsverzoek is door een nieuwe wrakingskamer behandeld en bij beslissing van 16 november 2020 afgewezen. De behandeling van het wrakingsverzoek van staatsraad Verheij is voortgezet op de zitting van 27 november 2020. Kort voor aanvang van deze tweede zitting hebben [verzoekers] per fax een verzoek om wraking ingediend van wederom de staatsraden Van der Beek-Gillessen en Scholten-Hinloopen en nu ook van staatsraad Drop. De Afdeling stelt vast dat sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het laatste verzoek om wraking evident blijk geeft van misbruik van het wrakingsmiddel. Dit verzoek wordt daarom, gelet op artikel 3, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wrakingsregeling, buiten behandeling gelaten.

Verzoek om wraking van staatsraad Verheij

3.    Uit het verhandelde ter zitting van 21 oktober 2020 volgt dat [verzoekers] staatsraad Verheij ter zitting onder meer hebben gevraagd hun de garantie te geven dat hij het onderzoek zou heropenen als daartoe aanleiding zou bestaan. Ook hebben zij hem gevraagd welke overwegingen hij aan de uitspraak ten grondslag zou gaan leggen. Staatsraad Verheij heeft ter zitting te kennen gegeven de door [verzoekers] bedoelde garantie niet te kunnen geven en dat hij niet kon vooruitlopen op de raadkamer. Daarop hebben [verzoekers] staatsraad Verheij gewraakt. Aan het wrakingsverzoek hebben zij ten grondslag gelegd dat staatsraad Verheij partijdig is, omdat hij hun niet de transparantie biedt die zij willen hebben.

3.1.    Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De ratio van deze bepaling is, blijkens de wetsgeschiedenis, gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Een wrakingsgrond moet volgens vaste jurisprudentie dan ook gelegen zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt. Daarbij geldt als maatstaf dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker om wraking is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.

3.2.    Ingevolge artikel 8:68, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter het onderzoek heropenen indien hij van oordeel is dat dit niet volledig is geweest. Dit is een bevoegdheid die ter discretie van de bestuursrechter staat. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3787. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Awb doet de bestuursrechter uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van het derde lid van deze bepaling (Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 142) volgt dat als eerst in raadkamer blijkt van feiten die voor de uitspraak van substantiële betekenis zijn, de aangewezen weg is dat de bestuursrechter het onderzoek heropent en partijen in de gelegenheid stelt zich hieromtrent alsnog te uiten. Uit het proces-verbaal van de zitting kan worden afgeleid dat staatsraad Verheij [verzoekers] hierop ook heeft gewezen.

Alleen al hierom geven de aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde uitlatingen van staatsraad Verheij ter zitting van 21 oktober 2020 geen blijk van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek om wraking van staatsraad Verheij wordt daarom afgewezen.

Overige verzoeken

4.    [verzoekers] hebben in hun nader stuk verzocht om vergoeding van door hen gemaakte kosten die verband houden met het verzoek om wraking van staatsraad Verheij. Uit rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 7 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2846), volgt dat het inwilligen van een wrakingsverzoek een bijzondere omstandigheid is die noopt tot vergoeding van daarmee verband houdende kosten. Aangezien het wrakingsverzoek van [verzoekers] wordt afgewezen, wordt ook hun verzoek om vergoeding van kosten afgewezen. Dat [verzoekers] niet in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord over hun wrakingsverzoek op dezelfde dag als die waarop de behandeling ter zitting van hun verzetzaak is aangevangen, leidt niet tot een ander oordeel. Een wrakingsverzoek wordt weliswaar ingevolge artikel 8:18, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk ter zitting behandeld, maar dat is niet in alle gevallen mogelijk op dezelfde dag als die waarop de onderliggende zaak is behandeld.

5.    Voor zover [verzoekers] het wrakingsverzoek mede doen steunen op het niet inwilligen van hun verzoek om transcripties van de zitting van 21 oktober 2020, overweegt de Afdeling dat hierin geen grond voor wraking van de staatsraad kan zijn gelegen. Overigens is overeenkomstig artikel 8:61, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb een proces-verbaal van die zitting opgemaakt, dat op 26 oktober 2020 aan [verzoekers] is verzonden.

Slotsom

6.    Het verzoek om wraking van staatsraden Van der Beek Gillessen, Scholten-Hinloopen en Drop wordt buiten behandeling gelaten. Het verzoek om wraking van staatsraad Verheij wordt afgewezen.

7.    Mede gelet op het hiervoor onder 2. overwogene is de Afdeling van oordeel dat [verzoekers] de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruiken. De Afdeling bepaalt daarom op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb dat een volgend wrakingsverzoek van [verzoekers] in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    laat het verzoek om wraking van mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.Th. Drop buiten behandeling;

II.    wijst het verzoek om wraking van mr. N. Verheij af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

670.