Uitspraak 201907392/1/V3


Volledige tekst

201907392/1/V3.
Datum uitspraak: 8 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 september 2019 in zaak nr. NL19.21265 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.

Bij uitspraak van 27 september 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De vreemdeling klaagt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om haar verzoek van 26 september 2019 om heropening van het onderzoek in te willigen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten op 23 september 2019. De vreemdeling heeft aan haar verzoek onder meer een besluit van 24 september 2019 ten grondslag gelegd. Bij dat besluit heeft de staatssecretaris aan haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, geldig van 11 mei 2019 tot 11 mei 2024.

2.    De rechtbank kan het onderzoek heropenen, indien zij van oordeel is dat dit niet volledig is geweest (artikel 8:68, eerste lid, van de Awb). Dit is een discretionaire bevoegdheid van de rechtbank. Doorgaans hoeft de rechtbank de beslissing over de toepassing daarvan niet nader toe te lichten. In dit geval had de rechtbank, nu uit het besluit van 24 september 2019 blijkt dat de vreemdeling achteraf bezien gedurende de bewaring steeds rechtmatig verblijf heeft gehad, het verzoek niet zonder nadere motivering mogen afwijzen. De grief slaagt.

3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig om wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 september 2019 in zaak nr. NL19.21265;

III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Van Dijken
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2019

595.