Uitspraak 201904500/1/A3


Volledige tekst

201904500/1/A3.
Datum uitspraak: 18 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant A] en [appellant B], wonend te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,

2. de burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk en het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 mei 2019 in zaken nrs. 18/7462 en 18/7471 in het geding tussen:

[appellanten]

en

de burgemeester en het college.

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2018 heeft het college een omgevingsvergunning aan [vergunninghoudster] verleend.

Bij besluit van 18 juni 2018 heeft de burgemeester een evenementenvergunning voor het organiseren van een foodtruckfestival en een ontheffing voor het schenken van zwak alcoholische dranken verleend aan [vergunninghoudster] en heeft het college aan haar een ontheffing verleend om geluidsapparaten in werking te hebben.

Bij besluit van 26 oktober 2018 heeft het college het door [appellanten] tegen het besluit van 16 mei 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 31 oktober 2018 hebben de burgemeester en het college het door [appellanten] tegen het besluit van 18 juni 2018 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 6 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellanten] tegen het besluit van 31 oktober 2018 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het tegen het besluit van 26 oktober 2018 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college niet opnieuw op de bezwaren hoeft te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellanten] hebben een schriftelijke reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2020, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de burgemeester en het college, vertegenwoordigd door mr. H.E. Jansen-van der Hoek en R. Karstens, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het foodtruckfestival waarvoor de vergunningen en ontheffingen zijn verleend, heeft plaatsgevonden op 28, 29 en 30 juni 2018. Ook in 2017 heeft het foodtruckfestival plaatsgevonden. Op 20 maart 2019 heeft de organisator van het foodtruckfestival gemaild: "Wij hebben gezien de groeimogelijkheden van de locatie aan het Kerkplein geen intentie meer om in 2019 of in de toekomst een foodtruck festival te organiseren."

2.    In beginsel is er geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel over de vraag of een vergunning of ontheffing verleend had mogen worden, als het evenement al heeft plaatsgevonden. Er kan een uitzondering worden gemaakt als aannemelijk is dat nieuwe besluiten over soortgelijke situaties volgen en het evenement bijvoorbeeld jaarlijks plaatsvindt. Het belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een verleende vergunning of ontheffing kan dan gelegen zijn in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor een vergunning of ontheffing en de toetsing ervan.

3.    In de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:164, werd de vraag betantwoord of [appellanten] procesbelang hadden in een zaak over een evenementenvergunning die het college en de burgemeester hadden verleend voor hetzelfde foodtruckfestival in 2017. De Afdeling overwoog: "Overigens is inmiddels gebleken dat het evenement in 2018 wederom op het kerkplein heeft plaatsgevonden. Daarmee staat het repeterend karakter van het evenement, anders dan ten tijde van het besluit op bezwaar, nu wel vast."

Weliswaar is dus in de uitspraak van 23 januari 2019 geoordeeld dat het foodtruckfestival een repeterend karakter heeft, maar dat betekent niet zonder meer dat het festival ook op dit moment nog een repeterend karakter heeft. Als een festival meerdere malen is georganiseerd, maar vervolgens niet meer wordt georganiseerd, vervalt daarmee het repeterende karakter van het festival. Uit de mail van de organisator van het foodtruckfestival blijkt dat hij niet de intentie heeft het foodtruckfestival nogmaals te organiseren. Het college heeft toegelicht dat het evenement op deze locatie volgens de organisator niet rendabel was. In 2019 heeft geen foodtruckfestival plaatsgevonden en het zal, zoals de burgemeester en het college ter zitting hebben toegelicht, ook in 2020 niet worden georganiseerd. Voor evenementen in 2020 had in 2019 een aanvraag ingediend moeten worden en dat is niet gebeurd. Er is daarom geen sprake meer van een evenement met een repeterend karakter. Het is niet aannemelijk dat nieuwe besluiten over het foodtruckfestival volgen. [appellanten] hebben daarom geen belang bij beoordeling van hun hoger beroep. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:186.

Het hoger beroep van [appellanten] is niet-ontvankelijk.

4.    Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen wat in het hogerberoepschrift is aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding ook het hoger beroep van de burgemeester en het college niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk en het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Klein
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2020

176-851.