Uitspraak 201802371/1/A3


Volledige tekst

201802371/1/A3.
Datum uitspraak: 23 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C] en [appellant sub 1D] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
2. het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk en de burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2018 in zaak nr. 17/7788 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2017 heeft de burgemeester een evenementenvergunning verleend aan [bedrijf A] voor een evenement op 30 juni en 1 juli 2017 op het parkeerterrein van het kerkplein ter hoogte van de Kerkstraat in Bodegraven.

Bij besluit van 29 juni 2017 heeft het college verzoeken van [appellant sub 1] om handhavend op te treden tegen het aangekondigde evenement afgewezen.

Bij besluit van 26 oktober 2017 hebben de burgemeester en het college de door [appellant sub 1] gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 9 mei 2017 en 29 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 16 november 2017 heeft het college het besluit van 26 oktober 2017 voor zijn rekening genomen.

Bij uitspraak van 20 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 26 oktober 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1] heeft een zienswijze ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2018, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H.E. Jansen-van der Hoek en R. Karstens, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij het besluit van 9 mei 2017 heeft de burgemeester krachtens artikel 2:25, eerste lid, van de APV een evenementenvergunning verleend aan [bedrijf A] voor een evenement op 30 juni en 1 juli 2017 op het parkeerterrein van het kerkplein ter hoogte van de Kerkstraat in Bodegraven.

Op 12 en 14 juni 2017 heeft [appellant sub 1] het college verzocht om handhavend op te treden tegen het festival omdat het in strijd is met het bestemmingsplan en er geen omgevingsvergunning is verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan.

Bij het besluit van 29 juni 2017 heeft de gemeentesecretaris namens het college, onder verwijzing naar een brief van de burgemeester van 22 juni 2017, het handhavingsverzoek van [appellant sub 1] afgewezen, omdat geen sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik, nu het gaat om een kortdurend evenement met een incidenteel karakter.

Bij het besluit van 26 oktober 2017 heeft de gemeentesecretaris namens de burgemeester en het college de bezwaren van [appellant sub 1] tegen de evenementenvergunning en de afwijzing om handhavend op te treden niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen belang heeft bij de beoordeling van de bezwaren. Het evenement heeft al plaatsgevonden en er is geen reële vrees voor herhaling van het evenement op het perceel. Indien wel een aanvraag voor hetzelfde evenement op dezelfde locatie wordt aangevraagd, gaat het niet om dezelfde besluitvorming omdat dan een omgevingsvergunning nodig is wegens afwijking van het bestemmingsplan.

2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 oktober 2017 vernietigd omdat zowel dat besluit als de afwijzing van het verzoek om handhaving is ondertekend door de gemeentesecretaris. Dit gebrek is weliswaar hersteld bij op 16 november 2017 verzonden besluit, maar het beroepschrift van [appellant sub 1] was al op die dag bij de griffie van de rechtbank afgegeven, waardoor hij geen kennis had van de bekrachtiging van het besluit. De bekrachtiging achteraf maakt een bevoegdheidsgebrek als hier aan de orde niet ongedaan.

De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten wegens het ontbreken van procesbelang.

Het incidenteel hoger beroep van de burgemeester en het college.

3. De burgemeester en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte het beroep gegrond heeft verklaard en het besluit van 26 oktober 2017 heeft vernietigd wegens een bevoegdheidsgebrek. Het gebrek was uit eigen beweging hersteld. De gemeente had het beroepschrift namelijk pas op 20 november 2017 ontvangen.

Subsidiair betogen de burgemeester en het college dat de rechtbank bij het berekenen van de proceskosten ten onrechte is uitgegaan van wegingsfactor 1 in plaats van van 0,25. Het herstelde bevoegdheidsgebrek is ter zitting niet aan de orde gekomen, aldus de burgemeester en het college.

3.1. Niet in geschil is dat aan het besluit van 26 oktober 2017 een bevoegdheidsgebrek kleeft. Dat het college het besluit van 16 november 2017 waarin het het besluit van 26 oktober 2017 heeft bekrachtigd, uit eigen beweging heeft genomen en niet naar aanleiding van het beroepschrift van [appellant sub 1] is niet van belang. De rechtbank heeft terecht aanleiding gezien om het besluit van 26 oktober 2017 te vernietigen gelet op het bevoegdheidsgebrek.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 24 november 2010 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2010:BO4857) behoort de behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie ‘gemiddeld’, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Van dergelijke redenen is in deze zaak niet gebleken. De rechtbank heeft daarom terecht wegingsfactor 1 toegepast.

Het betoog van de burgemeester en het college faalt.

4. Het hoger beroep van de burgemeester en het college is ongegrond.

Het hoger beroep van [appellant sub 1].

5. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 26 oktober 2017 in stand heeft gelaten wegens het ontbreken van procesbelang. Op 11 oktober 2017 heeft de gemeente een melding van de organisator van het Foodtruckfestival ontvangen dat een aanvraag zal worden ingediend voor een evenementenvergunning voor het festival op het plein bij de hervormde kerk. De rechtbank heeft dus ten onrechte overwogen dat in 2018 geen evenementenvergunning voor het Foodtruckfestival zal worden verleend. Er is niet gebleken dat de organisator (ook) om een omgevingsvergunning zal verzoeken. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het in 2018 zal gaan om een omgevingsvergunning, aldus [appellant sub 1].

5.1. Vast staat dat het evenement ten tijde van de beslissing op bezwaar reeds had plaatsgevonden. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling overwogen dat er in beginsel geen belang meer is bij een inhoudelijk oordeel over de vraag of een evenementenvergunning verleend had mogen worden, als het evenement al heeft plaatsgevonden. Er kan een uitzondering worden gemaakt als aannemelijk is dat nieuwe besluiten over soortgelijke situaties volgen en het evenement bijvoorbeeld jaarlijks plaatsvindt. Het belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de verleende vergunning kan dan gelegen zijn in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor een vergunning en de toetsing ervan.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant sub 1] in dit geval geen belang kan ontlenen aan een eventuele herhaling van hetzelfde evenement. Van een jaarlijks terugkerend evenement was ten tijde van het besluit van 26 oktober 2017 nog geen sprake. Het Foodtruckfestival vond in 2017 voor het eerst plaats. Op 11 oktober 2017 heeft [bedrijf B] weliswaar een melding gedaan bij de gemeente voor eenzelfde Foodtruckfestival in 2018, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, maar deze melding was te vaag om ervan uit te gaan dat het evenement een repeterend karakter had. Op dat moment was immers nog niet duidelijk of het evenement weer zou plaatsvinden en zo ja, hoe het zou plaatsvinden. Uit de stukken blijkt dat de organisator van het evenement de voorkeur had voor een groene locatie en om die reden op zoek was naar een andere locatie dan het kerkplein bij herhaling van het evenement. In reactie op de melding heeft de gemeente vermeld dat uiterlijk voor 2 mei 2018 een aanvraag moet worden ingediend. De gemeente heeft ter zitting bij de rechtbank toegelicht dat de melding van 11 oktober 2017 alleen een vooraanmelding was met het oog op de evenementenkalender. Verder heeft de gemeente uiteengezet dat als een aanvraag wordt ingediend voor eenzelfde Foodtruckfestival in 2018, de aanvraag zal worden behandeld als een aanvraag om zowel een evenementenvergunning als een omgevingsvergunning. Het evenement duurt weliswaar maar twee dagen, maar gebleken is dat de op- en afbouw langer duurt dan gepland, waardoor geen sprake is van kortdurend en incidenteel gebruik en er dus een omgevingsvergunning is vereist.

Overigens is inmiddels gebleken dat het evenement in 2018 wederom op het kerkplein heeft plaatsgevonden. Daarmee staat het repeterend karakter van het evenement, anders dan ten tijde van het besluit op bezwaar, nu wel vast. In de procedure over de evenementenvergunning en de omgevingsvergunning voor het evenement in 2018 kan [appellant sub 1] het ontbreken van procesbelang dan ook niet worden tegengeworpen.

Het betoog faalt.

6. Gelet op het ontbreken van procesbelang behoeven de betogen van [appellant sub 1] over de onbevoegdheid van de gemeentesecretaris geen bespreking meer.

7. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.

w.g. Hagen w.g. Niane-van de Put
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019

805.