Uitspraak 201809240/1/R3


Volledige tekst

201809240/1/R3.
Datum uitspraak: 4 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,

2.    [appellant sub 2], wonend te 's-Gravenhage, en anderen,

3.    [appellant sub 3], wonend te Schoonloo, gemeente Aa en Hunze,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Aa en Hunze,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Bungalowpark Boerhaarsveld Schoonloo" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Boerhaarsveld Vakanties C.V. (hierna: Boerhaarsveld) een nadere uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2020, waar [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2] en [appellant sub 2A], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. M.T. Hoen, advocaat te Wijnjewoude, en de raad, vertegenwoordigd door D.Y. Klees MSc, werkzaam bij de gemeente, en J.J. Stikkelbroek, werkzaam bij het Recreatieschap Drenthe, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord Boerhaarsveld, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.R. Kruisselbrink, advocaat te Zwolle.

Overwegingen

Algemeen

1.    Het plan maakt mogelijk dat 11 recreatiewoningen en een bedrijfswoning worden gerealiseerd ten zuiden van het bestaande bungalowpark "Boerhaarsveld". Het bestaande bungalowpark ligt aan de Warmenbossenweg 5 in Schoonloo. Het bestaande park heeft een oppervlakte van 6 ha en bestaat uit 57 woningen en een bedrijfswoning. Er kunnen op het terrein nog tot maximaal 72 recreatiewoningen worden gebouwd.

Het plangebied omvat het bestaande bungalowpark en de gronden waarop de nieuwe recreatiewoningen en een tweede bedrijfswoning zijn voorzien. Aan het hele terrein is een recreatiebestemming toegekend. Het nieuwe gedeelte heeft een omvang van ongeveer 2 hectare. Initiatiefnemer van het plan is Boerhaarsveld.

2.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] zijn eigenaren van bestaande bungalows op het bungalowpark. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij voeren onder meer aan dat er ten onrechte van uit is gegaan dat Boerhaarsveld exploitant is van het bestaande bungalowpark, inbreuk wordt gemaakt op eigendomsrechten, er geen sprake is van een kwaliteitsverbetering in relatie tot het bestaande bungalowpark, er geen behoefte is aan de voorziene woningen en het plan financieel niet uitvoerbaar is.

Toetsingskader

3.    Aan de orde is het bij besluit van 27 september 2018 vastgestelde plan en niet het ontwerpplan dat van 15 maart 2018 tot en met 25 april 2018 ter inzage heeft gelegen. Voor zover het betoog van [appellant sub 1] zich tegen dat ontwerpplan richt, kan het niet aan de orde komen.

In de uitspraken van 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2141, en 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2719, heeft de Afdeling de beroepsgronden beoordeeld die naar voren zijn gebracht tegen het bij besluit van het college van burgemeester en wethouders vastgestelde wijzigingsplan "Bungalowpark Boerhaarsveld Schoonloo, uitbreiding in zuidelijke richting", waarin werd voorzien in 22 nieuwe recreatiewoningen. De Afdeling heeft dat besluit vernietigd, omdat niet werd voldaan aan de voorwaarden die daaraan in de planvoorschriften van het onderliggende bestemmingsplan werden gesteld. Zoals ter zitting aan de orde is geweest, zijn deze voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat bij een uitbreiding sprake moet zijn van een kwaliteitsverbetering en de voorwaarde die ertoe strekt dat de uitbreiding van het bestaande park in belangrijke mate van betekenis moet zijn voor het voortbestaan van dat park, nu niet aan de orde. Het voorliggende bestemmingsplan is geen plan dat is vastgesteld op grond van een in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Aan de orde is een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van die wet. Voor zover de betogen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] ertoe strekken dat niet aan de bedoelde voorwaarden is voldaan, falen deze daarom.

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Privaatrechtelijke belemmering

5.    [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] stellen dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat zich evidente privaatrechtelijke belemmeringen voordoen. Ook het betoog van [appellant sub 1] strekt daartoe. Volgens [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] wordt met het plan inbreuk gemaakt op hun eigendomsrecht. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] voeren aan dat zij als eigenaren van woningen op het bestaande park ten onrechte niet zijn betrokken bij de nieuwe ontwikkeling, omdat Boerhaarsveld in haar plan een relatie legt met het bestaande park. [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] wijzen er daarbij op dat, anders dan in de plantoelichting wordt gesuggereerd, het bestaande bungalowpark niet wordt geëxploiteerd door Boerhaarsveld. Boerhaarsveld is ook geen eigenaar van woningen op het park. [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] brengen naar voren dat Boerhaarsveld slechts verantwoordelijk is voor onderhoud van het terrein en daarbij handelt in opdracht van de eigenaren van de woningen. Er worden volgens [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] maar drie woningen op het bestaande park verhuurd door middel van recreatieve exploitatie door Boerhaarsveld, op basis van vrijwilligheid van de eigenaren van die woningen. [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] brengen verder naar voren dat zij geen toestemming hebben gegeven voor het gebruik van de entree, de toegangsweg en de overige wegen op het bestaande park, het rioleringssysteem, de speeltuin en speelmateriaal en de ondergrondse afvalcontainer ten behoeve van de nieuwe recreatiewoningen. Zij stellen ten slotte dat de gronden waarop een toegangsweg zal worden aangelegd naar het terrein waarop de nieuwe recreatiewoningen zijn voorzien niet in eigendom zijn van Boerhaarsveld.

5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957, en 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:287, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.

5.2.    In paragraaf 1.1 van de plantoelichting staat dat het nieuwe gedeelte volledig in eigendom en in eigen beheer door Boerhaarsveld zal worden gerealiseerd en geëxploiteerd. De gestelde omstandigheden dat Boerhaarsveld niet de exploitant is van het bestaande bungalowpark en geen eigenaar is van de bestaande woningen op dat park staan niet in de weg aan het realiseren en het exploiteren van de nieuwe recreatiewoningen die in het plan zijn voorzien. Verder is ter zitting door Boerhaarsveld naar voren gebracht dat de gronden waarop de toegangsweg naar de nieuwe woningen zal worden aangelegd inmiddels ook in eigendom zijn van Boerhaarsveld. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Daarnaast is het gebruik kunnen maken van de speeltuin en andere voorzieningen op het bestaande park geen voorwaarde voor het realiseren van de recreatiewoningen, wat er verder ook zij van de zeggenschap over deze voorzieningen. Bovendien volgt uit paragraaf 5.1.2 van de plantoelichting dat het vuile afvalwater ook via een nieuw te realiseren rioleringsput kan worden afgevoerd. In zoverre is het realiseren van de nieuwe woningen daarom evenmin afhankelijk van de voorzieningen op het bestaande park. Ook anderszins is er geen aanleiding voor de conclusie dat het plan leidt tot een inbreuk op het eigendomsrecht van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1]. Voor het realiseren van het plan is hun toestemming niet vereist.

5.3.    Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor de conclusie dat zich een evidente privaatrechtelijke belemmering voordoet die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat.

De betogen falen.

Behoefte

6.    [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] betogen dat de behoefte aan de te realiseren recreatiewoningen niet is aangetoond. Daarom wordt volgens hen niet voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Ook het betoog van [appellant sub 1] strekt daartoe.

7.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

In artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, is bepaald dat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

8.    Boerhaarsveld stelt dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, niet van toepassing is. Zij voert aan dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, omdat recreatiewoningen doorgaans niet binnen stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd. Daarbij verwijst zij naar de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:178.

Daarnaast brengt zij naar voren dat de Afdeling in de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, heeft overwogen dat indien in niet meer dan 11 woningen wordt voorzien deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Zij wijst erop dat de tweede bedrijfswoning, die ook is voorzien in het zuidelijk deel van het plangebied, op grond van het voorheen geldende plan al op het bestaande park, het noordelijk deel van het plangebied, mocht worden gebouwd. Die mogelijkheid is niet benut en is in het voorliggende plan voor het noordelijk deel uitgesloten. Het plan maakt daarom per saldo maximaal 11 nieuwe woningen mogelijk, zo stelt Boerhaarsveld.

8.1.    De door Boerhaarsveld genoemde uitspraak van 23 januari 2019 gaat over een zonnepark. Een zonnepark kan naar zijn aard niet worden aangemerkt als een stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, zoals de Afdeling ook heeft geoordeeld in haar uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3591, onder 5.3. Uit deze uitspraken kan niet de conclusie worden getrokken dat dat ook geldt voor recreatiewoningen. Verder heeft de Afdeling in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, onder 6.1, ECLI:NL:RVS:2017:1724, overwogen dat blijkens de Nota van Toelichting bij het "Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking" (Stb 2017, 182)(2017) onder "andere stedelijke voorzieningen" als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro, worden verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Daartoe kan, zoals is overwogen in de uitspraak van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3931 (Medemblik), onder meer behoren een recreatiepark, bestaande uit een aantal recreatieverblijven.

De gestelde omstandigheid dat recreatiewoningen zich niet goed lenen om binnen bestaand stedelijk gebied te worden gerealiseerd betekent dus niet dat geen sprake kan zijn van een stedelijke ontwikkeling.

8.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, onder 6.3, dient een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. De Afdeling hanteert daarbij een aantal uitgangspunten. Als uitgangspunt geldt onder meer dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Een ander uitgangspunt is dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een van de andere in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een terrein met een ruimtebeslag van minder dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.

Verder heeft de Afdeling in de overzichtsuitspraak onder 7 overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling behelst, in onderlinge samenhang moet worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan (uitspraken van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915 (Oldenzaal), en van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1064 (Waalre)).

8.3.    In het licht van het voorgaande overweegt de Afdeling het volgende.

De 11 recreatiewoningen en de bedrijfswoning zijn voorzien op gronden waar ingevolge het voorheen geldende plan "Buitengebied" een agrarische bestemming gold, waar geen bebouwing was toegestaan. Het voorliggende plan voorziet in een functiewijziging en in een groter planologisch beslag op de ruimte. Het gaat niet om onbenutte planologische mogelijkheden op die gronden. Anders dan Boerhaarsveld stelt, is daarom de bedrijfswoning ook van betekenis voor de beantwoording van de vraag of zich een nieuwe stedelijke ontwikkeling voordoet.

Het plan voorziet in een bedrijfswoning en 11 recreatiewoningen. Naar het oordeel van de Afdeling kan deze ontwikkeling, gelet op de ruimtelijke uitstraling ervan, in dit geval worden gelijkgesteld met de ontwikkeling van één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Voorts kan, omdat het om recreatieverblijven gaat, de ontwikkeling ook worden aangemerkt als een andere stedelijke voorziening als bedoeld in die bepaling, met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2. Daarmee is sprake van een voldoende substantiële ontwikkeling die stedelijk van aard is. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze ontwikkeling is voorzien op gronden waar voorheen een agrarische bestemming gold en geen bebouwing mogelijk was.

Dat betekent dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

9.    [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] betogen dat de behoefte aan de te realiseren recreatiewoningen niet is aangetoond. Ook het betoog van [appellant sub 1] strekt daartoe. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] voeren aan dat concreet marktonderzoek moet aantonen of sprake is van een regionale behoefte en dat de behoefte daarbij moet worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] stellen dat de behoefte aan de recreatiewoningen voor de beoogde doelgroep "ingetogen aqua" niet is onderbouwd met de cijfers en feiten uit de onderzoeken waar de raad zich op heeft gebaseerd. In de plantoelichting is slechts verwezen naar die onderzoeken. De te bouwen recreatiewoningen zijn volgens [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] voorts geschikt voor verschillende doelgroepen en niet uitsluitend voor de beoogde doelgroep. Het in de plantoelichting genoemde model van RECRON, waarin doelgroepen en leefstijlen zijn beschreven, biedt daarom geen houvast voor de keuze voor en inrichting van de recreatiewoningen. Verder wordt dit model volgens [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] alleen gebruikt voor het bepalen van de behoefte aan dagrecreatieve activiteiten. Ook de karakterisering in de plantoelichting van de doelgroep voor de woningen op het bestaande park volgens dat model is niet juist. Zij wijzen erop dat naar aanleiding van een door hen gehouden enquête is gebleken dat de acht eigenaren die daarop hebben gereageerd vallen binnen de doelgroep "aqua" of "groen" of juist een gemengd profiel hebben. Verder stelt [appellant sub 1] dat de doelgroep door veranderingen in de maatschappij en in de economie kan wijzigen. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] brengen daarnaast naar voren dat de woningen op het bestaande park vooral worden gebruikt voor permanente huur, omdat juist daar behoefte aan bestaat. Dat zal volgens hen ook het geval zal zijn bij de woningen die in het plan zijn voorzien. Ook [appellant sub 1] wijst daarop.

[appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] stellen vervolgens dat uit de inventarisatie van de parken en campings in de omgeving, die in de plantoelichting is opgenomen, ook niet volgt dat er behoefte bestaat aan de recreatiewoningen bij de beoogde doelgroep. Aan die inventarisatie ligt volgens hen geen duidelijke onderzoeksmethodiek ten grondslag en de conclusie is slechts dat de voorziene ontwikkeling een uniek concept betreft. [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] stellen dat de voorziene ontwikkeling juist niet uniek en vernieuwend is. Zij wijzen erop dat er bij de totstandkoming van het voorgaande plan kritiek was vanuit de gemeente op de door Boerhaarsveld beoogde ontwikkeling, omdat die ontwikkeling niet vernieuwend zou zijn. Volgens [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] is er daarom sprake van een overschot aan recreatieve mogelijkheden rondom Schoonloo. Zij wijzen er daarbij op dat op de camping "De Warme Bossen" nog plaats is voor semipermanente verblijfplaatsen en dat er veel recreatiewoningen te koop staan op het landgoed "De Huynen" bij recreatiepark "De Tien Heugten". [appellant sub 1] brengt naar voren dat het vakantiepark "Puur Exloo" ontbreekt in de inventarisatie. Volgens [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] is bovendien op het bestaande park "Boerhaarsveld" nog ruimte voor nieuwe woningen, dus in het bestaande stedelijk gebied. Er zijn volgens hen nog 15 onbebouwde kavels over.

9.1.    Zoals in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017 is overwogen, zijn de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend voor de reikwijdte van het onderzoek naar, de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de uitkomsten dienen te zijn opgenomen in de plantoelichting. Het is primair aan het betrokken bestuursorgaan om op basis van het ruimtelijke verzorgingsgebied van de nieuwe stedelijke ontwikkeling te bepalen hoe uitgebreid het onderzoek moet plaatsvinden, met welke bestuursorganen en diensten het overleg over de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gevoerd en tot welk gebied de onderbouwing van de behoefte zich uitstrekt.

In die uitspraak is voorts overwogen dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of de beschrijving van de behoefte in de toelichting, dan wel in de documenten waarnaar in de toelichting ter beschrijving van deze behoefte wordt verwezen, niet zodanig gebrekkig is of zodanige leemten in kennis of dusdanige onjuistheden vertoont dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren (uitspraak van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1900 (Weesp)). Hierbij acht de Afdeling van belang of een appellant voldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de beschrijving van de behoefte naar voren heeft gebracht (uitspraak van 26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2679 (Nieuwkoop)).

9.2.    In paragraaf 2.1 van de plantoelichting staat dat uit diverse onderzoeken van onder andere RECRON en het Bureau Ruimte & Vrijetijd volgt dat er in Drenthe behoefte is aan nieuwe innovatieve, kwaliteitsverbeterende initiatieven, onder andere voor de doelgroep "blauw/aqua". Daarbij is aangesloten bij het zogeheten BSR-model van RECRON dat wordt gebruikt voor het beschrijven van belevingswerelden van doelgroepen. De doelgroep "blauw/aqua" heeft eigenschappen van zowel de groene wereld, die zich volgens het model laten kenmerken door "zekerheid" en waaraan de aanduiding "rustig groen" is gegeven, als de blauwe wereld, die zich laat kenmerken door "controle" en waaraan de aanduiding "stijlvol en luxe blauw" is gegeven. In de plantoelichting is verder in aanmerking genomen dat in het Toeristisch Recreatief Ontwikkelingsplan (hierna: TROP) van de gemeente staat dat uit een analyse van het toeristisch product en de markt volgt dat de gemeente Aa en Hunze een goede toeristische basis heeft, maar dat er behoefte is aan vernieuwing en samenhang om de positie vast te houden.

De voorziene ontwikkeling is volgens de plantoelichting vernieuwend en heeft een toegevoegde waarde, waardoor tegemoet wordt gekomen aan een behoefte. De ontwikkeling richt zich op de belevingswereld "ingetogen aqua" binnen de doelgroep "blauw/aqua" en biedt kwaliteit en luxe, een groene ruime opzet, privacy en mogelijkheden voor inspanning/ontspanning, wellness en onthaasting om die doelgroep aan te spreken. In de plantoelichting staat dat in de omgeving in een straal van ongeveer 20 km de grote meerderheid van bedrijven voor verblijfsrecreatie zich niet op die doelgroep richt. De bedrijven die zich wel focussen op deze doelgroep zijn niet met Boerhaarsveld te vergelijken, omdat dit, anders dan de voorziene ontwikkeling, veel grotere parken zijn met centrale voorzieningen. In hoofdstuk 4 van de plantoelichting is ingegaan op de door Boerhaarsveld opgestelde Toekomststrategie van 12 juni 2017, waarin een toelichting is gegeven op de beoogde ontwikkeling, en op het advies van het Kwaliteitsteam Natuurlijke Recreatie van 3 juni 2016 over deze strategie. Het Kwaliteitsteam is onderdeel van het Recreatieschap Drenthe en adviseert gemeenten en ondernemers bij het ontwikkelen van plannen die zijn gericht op de verbetering van het toeristisch bedrijf. In de Toekomststrategie staat dat Boerhaarsveld met het realiseren van de nieuwe recreatiewoningen een kwaliteitsslag wil realiseren voor ook het bestaande park, door daar stapsgewijs investeringen te doen. Volgens het advies van het Kwaliteitsteam is vernieuwing nodig, omdat stilstand achteruitgang is en het vele kampeer- en bungalowaanbod in Drenthe zich aan het einde van de productlevenscyclus bevindt.

De raad en Boerhaarsveld hebben ter zitting toegelicht dat het unieke karakter van het project er in is gelegen dat het, anders dan andere parken in de omgeving, een kleinschaliger karakter heeft met juist geen aanvullende voorzieningen op het terrein, in een omgeving waar ruimte, rust en een privé-omgeving met luxe worden geboden.

9.3.    Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 is het niet in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro dat voor de onderbouwing van de behoefte in de plantoelichting wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten. De omstandigheid dat feiten en gegevens uit onderzoeken van RECRON en het Bureau Ruimte & Vrije Tijd niet zijn geciteerd in de plantoelichting, betekent niet dat de raad de informatie daaruit niet aan de onderbouwing van de behoefte aan de woningen ten grondslag heeft mogen leggen. Een cijfermatige onderbouwing is, anders dan [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] stellen, voorts ook niet altijd vereist. Het kan, zoals in de overzichtsuitspraak is overwogen, ook gaan om een kwalitatieve behoefte. Ook de omstandigheid dat een kwantitatieve behoefte ontbreekt, betekent nog niet dat niet is voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

9.4.     De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad het model van RECRON voor het onderscheiden van verschillende doelgroepen niet geschikt heeft mogen achten voor het inventariseren van de behoefte aan verblijfsrecreatieve voorzieningen. De gestelde omstandigheid dat dit model normaliter wordt gebruikt voor het bepalen van de behoefte aan dagrecreatie is daarvoor niet voldoende. Dat niet is uitgesloten dat de voorziene woningen evenals de woningen op het bestaande park door verschillende doelgroepen kunnen worden gebruikt, betekent voorts niet dat de behoefte aan de te bouwen recreatiewoningen er bij de beoogde doelgroep "blauw/aqua" niet is. Verder heeft [appellant sub 1] geen concrete argumenten naar voren gebracht op grond waarvan eraan moet worden getwijfeld, zoals hij stelt, dat de behoefte van deze doelgroep aan de voorziene recreatiewoningen er in de nabije toekomst niet meer zal zijn. De gestelde omstandigheid dat zich veranderingen in de maatschappij en de economie kunnen voordoen geeft daarvoor geen aanleiding. Daarnaast is uitgesloten dat de nieuwe recreatiewoningen worden gebruikt voor permanente verhuur, omdat in artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels is bepaald dat deze recreatiewoningen uitsluitend zijn toegestaan als deze bedrijfsmatig worden geëxploiteerd en voorts omdat in lid 3.4.1, aanhef en onder a, is bepaald dat het gebruik van gebouwen, met uitzondering van bedrijfswoningen, voor permanente bewoning tot strijdig gebruik wordt gerekend.

9.5.    In de plantoelichting is een inventarisatie van andere verblijfsrecreatieve voorzieningen in de omgeving opgenomen. De raad heeft geconstateerd dat die voorzieningen geen van alle voorzien in de behoefte waarin het voorliggende project wel zal voorzien, omdat die parken zich richten op een andere doelgroep of weliswaar op dezelfde doelgroep maar veel grootschaliger zijn. Het park "Puur Exloo", dat door [appellant sub 1] wordt genoemd, en het landgoed "De Huynen" bij het park "De Tien Heugten" dat door [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] wordt genoemd, en die niet in de inventarisatie zijn opgenomen, zijn ook grootschaliger dan de voorziene ontwikkeling. De door [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] genoemde camping "De Warme Bossen" is niet vergelijkbaar met de beoogde ontwikkeling, omdat op die camping niet wordt voorzien in recreatiewoningen, maar in semipermanente verblijfplaatsen. De omstandigheid dat er op deze door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] genoemde recreatieparken nog plaats is voor verblijfsrecreatieve voorzieningen betekent daarom niet dat er geen behoefte is aan de voorziene ontwikkeling van 11 recreatiewoningen.

9.6.    Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor de conclusie dat de beschrijving van de behoefte in de plantoelichting zodanig gebrekkig is of zodanige leemten in kennis of dusdanige onjuistheden vertoont dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren. Dat betekent dat de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de voorziene recreatiewoningen bij de beoogde doelgroep, omdat sprake is van een vernieuwend concept met een toegevoegde waarde.

9.7.    In de plantoelichting staat verder dat de voorzieningen op het bestaande bungalowpark niet de mogelijkheid bieden om de beoogde doelgroep te benaderen. Alleen de kwalitatief minst mooie kavels zijn nog beschikbaar en de voor de beoogde doelgroep bedoelde ruime opzet kan daar niet worden gerealiseerd, zoals ter zitting door Boerhaarsveld nader is toegelicht. Omdat de recreatieparken in de omgeving een ander karakter hebben, zoals hiervoor is overwogen, kan de daar beschikbare ruimte volgens de raad ook niet voor de ontwikkeling voor de beoogde doelgroep worden benut.

Gelet daarop is naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd dat binnen het bestaand stedelijk gebied geen geschikte locatie beschikbaar is waar de recreatiewoningen voor de beoogde doelgroep zouden kunnen worden gerealiseerd.

10.    De conclusie is dat de betogen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] dat zich strijd voordoet met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, falen.

Gemeentelijk beleid en landschappelijke inpassing

11.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] stellen dat het plan in strijd is met gemeentelijk beleid, zoals dat is neergelegd in het TROP en in de "Nota van uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Aa en Hunze" (hierna: nota van uitgangspunten). Zij brengen naar voren dat in het TROP staat dat het accent wordt gelegd op vernieuwing en versterking van bestaande bedrijven en dat in de nota van uitgangspunten staat dat nieuwvestiging van een recreatiepark is verboden. Zij wijzen er daarbij op dat volgens hen sprake is van nieuwvestiging, omdat het bestaande bungalowpark niet in eigendom is van of geëxploiteerd wordt door Boerhaarsveld. Zij stellen dat de ontwikkeling van huisjes- en recreatieterreinen volgens die nota van uitgangspunten op gespannen voet staat met landbouw en natuur. [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] voeren verder aan dat in het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Aa en Hunze" was voorzien in de ontwikkeling van 22 recreatiewoningen en dat die ontwikkeling uiteindelijk niet in het vastgestelde bestemmingplan "Aa en Hunze" is opgenomen. Ook wijzen zij op memo’s van augustus 2016 van ambtenaren van de gemeente, waarin kritiek is geuit op de voorziene ontwikkeling.

[appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] brengen verder naar voren dat zich ook strijd voordoet met de op 29 september 2016 vastgestelde gemeentelijke "Structuurvisie Buitengebied Aa en Hunze". In de structuurvisie staat dat het landschap moet worden behouden, het landschap de onderliggende basis is voor ontwikkelingsmogelijkheden en dat de gemeente zich daarbij richt op bestaande ondernemers. Het voorliggende plan voldoet daar volgens [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] niet aan, omdat sprake is van nieuwvestiging. Zij brengen naar voren dat de recreatiewoningen negatieve gevolgen hebben voor het landschap. Zij voeren aan dat de recreatiewoningen in open landschap worden geplaatst en niet aan het zicht zullen worden onttrokken, de zonnepanelen op de daken geen groene uitstraling hebben en dat de beheerderswoning 8 m hoog mag zijn. De landschappelijke inpassing is volgens hen voorts niet geborgd.

11.1.    De raad heeft bij de vaststelling van het voorliggende plan niet aan de door [appellant sub 2] en anderen bedoelde nota van uitgangspunten van 7 februari 2013 getoetst. Naar het oordeel van de Afdeling was de raad daar ook niet toe gehouden, reeds omdat deze nota is opgesteld in verband met de totstandkoming van een bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Aa en Hunze. De daarin opgenomen uitgangspunten zijn verwerkt in het bestemmingsplan "Buitengebied Aa en Hunze". Dat plan ligt nu niet voor. De omstandigheden dat de nu voorziene ontwikkeling niet in dat plan is opgenomen en dat over het voornemen om de recreatiewoningen te realiseren kritische uitlatingen zijn gedaan door ambtenaren van de gemeente, betekenen voorts op zichzelf niet dat de raad het voorliggende plan niet heeft mogen vaststellen.

11.2.    In paragraaf 2.3 van de plantoelichting is ingegaan op het gemeentelijk beleid. Daarin staat dat in het TROP voorstellen worden gedaan om recreatie en toerisme in de gemeente verder te ontwikkelen en te versterken en dat er behoefte is aan vernieuwing en samenhang om de goede recreatieve basis van de gemeente vast te houden. Ook staat in de plantoelichting dat de gemeentelijke structuurvisie "Buitengebied Aa en Hunze" een integraal beleidskader is voor het landelijk gebied en wordt gebruikt als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied. Het landschap vormt daarbij de basis. In de structuurvisie staat dat verblijfsrecreatie belangrijk is voor de gemeente Aa en Hunze. De gemeente wil daarom stimuleren dat er meer diversiteit komt in de verblijfsrecreatiesector en daarbij juist ook het ruimtelijk beleid gebruiken om de sector te stimuleren om te innoveren. De gemeente richt zich op bestaande ondernemers, maar dat betekent niet dat nieuwe initiatieven niet welkom zijn. Die initiatieven zullen echter een toegevoegde waarde moeten leveren aan het bestaande product.

11.3.    Volgens de plantoelichting is het plan in overeenstemming met het TROP, omdat het plan zorgt voor verbetering en vernieuwing van het verblijfsrecreatieve aanbod. Verder past de in het plan voorziene ontwikkeling in het beleid uit de structuurvisie, omdat daarmee de uitbreiding en de diversiteit van de kwaliteit van verblijfsrecreatie wordt versterkt. Volgens de plantoelichting is sprake van een uniek concept in de omgeving van Schoonloo, dat inspeelt op de markt. Het plan zorgt voor een verbetering en versterking van de verblijfsrecreatieve sector. Verder gaat de uitbreiding volgens de plantoelichting gepaard met een landschappelijke inpassing, waardoor sprake is van behoud en ontwikkeling van het karakter van het landschap.

In paragraaf 4.3 van de plantoelichting wordt voorts nader ingegaan op het landschap en de inpassing van de ontwikkeling in het landschap. Daarin staat dat het plangebied ligt binnen het esdorpenlandschap in een jonge heideontginning. Het behoud en de ontwikkeling van de jonge heideontginning met daarin kleinschalige boselementen vormen het uitgangspunt voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen en dus voor de ontwikkeling van het plan. Daarvoor is een inrichtingsschets gemaakt. De landschappelijke inpassing gaat volgens de plantoelichting uit van de aanleg van groensingels bestaande uit streekeigen soorten, waarmee wordt aangesloten bij de kenmerkende kleinschalige boselementen van het ontginningslandschap. Volgens de plantoelichting wordt met een groensingel ten zuiden van het bestaande park ook de inpassing van dat park verbeterd. Verder zal transparante boombeplanting worden toegepast en zal geen bebouwing worden opgericht op het midden van de uitbreiding. Dit gedeelte van het plangebied zal worden ingericht als oorspronkelijk ruig terrein met heide en een ven.

11.4.    Anders dan [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] stellen, staan de structuurvisie en het TROP niet in de weg aan nieuwe initiatieven. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, ook gelet op wat hiervoor onder 9.6 is overwogen, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een ontwikkeling die een toegevoegde waarde heeft voor het bestaande verblijfsrecreatieve product, zoals bedoeld in de structuurvisie, en dat in zoverre sprake is van vernieuwing, zoals staat in het TROP. Voorts is in de plantoelichting aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van de nieuwe woningen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat een landschappelijke inpassing niet inhoudt dat de woningen volledig aan het zicht moeten worden onttrokken, maar dat rekening wordt gehouden met de kenmerken van het omliggende landschap, zoals in de plantoelichting is toegelicht. De landschappelijke inpassing is vastgelegd in de daarvoor opgestelde inrichtingsschets. In het plan is verder verzekerd dat de ontwikkeling overeenkomstig die schets wordt gerealiseerd. In artikel 3, lid 3.4.2, van de planregels is bepaald dat het gebruik van de nieuwe recreatiewoningen uitsluitend is toegestaan indien de groensingels, het natuurlijk gebied en de solitaire bomen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden overeenkomstig die schets, die in bijlage 2 van de regels is opgenomen, waarbij geldt dat de groensingels, het natuurlijk gebied en de solitaire bomen binnen één jaar na gereedmelding van de eerste recreatiewoningen dienen te zijn gerealiseerd.

11.5.    De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de landschappelijke inpassing is gewaarborgd. Er is geen grond voor het oordeel dat zich strijd voordoet met het TROP en de structuurvisie.

11.6.    De betogen falen.

Financieel-economische uitvoerbaarheid

12.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] betogen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet inzichtelijk is gemaakt. Zij brengen naar voren dat zij geen inzage hebben gekregen in de financiële onderbouwing van Boerhaarsveld. Zij voeren aan dat niet duidelijk is of sprake is van een rendabel initiatief, dat binnen een periode van 10 jaar kan worden gerealiseerd. Zij verwijzen daarbij naar kritiek in memo’s uit 2016 van ambtenaren van de gemeente over onder meer de financiële onderbouwing bij de Toekomststrategie van Boerhaarsveld uit 2016 en op berekeningen van twee eigenaren van bestaande woningen. [appellant sub 3] stelt dat Boerhaarsveld niet de financiële middelen heeft om het plan te realiseren. [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] brengen ten slotte naar voren dat de vergoedbaarheid van planschade niet is onderzocht.

12.1.    In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen niet uitvoerbaar is.

12.2.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat met Boerhaarsveld geen overeenkomst voor het verhalen van planschade is gesloten, zodat de gemeente eventuele planschade voor haar rekening zal moeten nemen. De stellingen die ertoe strekken dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is aangetoond vanwege de mogelijke planschade, geven geen aanleiding voor het oordeel dat eventuele aanspraken op planschade zodanig hoog zullen zijn dat deze op voorhand aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

12.3.    In paragraaf 6.7 van de plantoelichting staat dat de beoogde ontwikkeling een particulier initiatief is. Boerhaarsveld heeft de grond in eigendom en beschikt over de financiële middelen om het plan stapsgewijs en gefaseerd uit te voeren. Boerhaarsveld heeft voorts bevestigd dat zij de grond waarop de recreatiewoningen zullen worden gebouwd in eigendom heeft en naar voren gebracht dat zij beschikt over de financiële middelen om in ieder geval de eerste fase van de uitbreiding uit te voeren. De overige fasen worden zo nodig gefinancierd met vreemd vermogen en door opbrengsten uit de exploitatie. Volgens Boerhaarsveld kan het plan binnen 10 jaar worden gerealiseerd. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van wat in de plantoelichting is opgenomen en door Boerhaarsveld naar voren is  gebracht te twijfelen. Verder heeft, zoals hiervoor onder 9.6 is overwogen, de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de voorziene ontwikkeling. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om op voorhand aan te nemen dat het plan niet uitvoerbaar is. De raad heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om nader in de bedrijfseconomische afwegingen van Boerhaarsveld te treden. De behoefte van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] aan meer informatie over een aantal financiële aspecten is niet voldoende voor een ander oordeel.

12.4.    De betogen falen.

Gevolgen voor diersoorten

13.    [appellant sub 2] en anderen vrezen dat het plan negatieve gevolgen heeft voor weidevogels en andere diersoorten. Zij brengen naar voren dat het plangebied graslandareaal moet worden om de weidevogels meer de ruimte te geven. Zij stellen verder dat de kemphaan door woningbouw is verdwenen en dat de kwartelkoning voorkomt in de omgeving van Schoonloo nabij de Warmenbossenweg.

13.1.    De Afdeling begrijpt het betoog zo dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat het plan leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) over de soortenbescherming. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. De raad heeft het plan niet kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

13.2.    In paragraaf 5.3 van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen van het plan voor diersoorten. Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad onderzoek laten verrichten naar het voorkomen van beschermde diersoorten, waaronder broedvogels. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in de "Quikscan soorten Wet natuurbescherming Bungalowpark Boerhaarsveld Schoonloo" van 16 oktober 2017, die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Daarin staat dat in het plangebied geen jaarrond beschermde nesten en/of broedvogels met jaarrond beschermde nesten zijn aangetroffen. Ook in de directe omgeving zijn geen nesten van soorten met jaarrond beschermde nesten gevonden. Verder staat daarin dat er geen broedvogels in het plangebied aanwezig zijn. In de nabijheid van het plangebied kunnen wel vogelsoorten broeden en hun habitat vinden. Verstoring tijdens het broedseizoen dient daarom te worden voorkomen. Effecten op andere dieren zijn uitgesloten of kunnen worden voorkomen.

De conclusie van de quickscan is dat, indien de in de quickscan genoemde maatregelen worden getroffen, de soortenbeschermingsregels geen belemmering zijn voor het plan.

13.3.    [appellant sub 2] en anderen hebben deze conclusie niet bestreden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Hinder van bouwwerkzaamheden

14.    Zoals de Afdeling ook heeft overwogen in haar uitspraak van 27 november 2013, onder 3.4.2, over het hiervoor onder 3 genoemde wijzigingsplan waarin werd voorzien in de bouw van 22 recreatiewoningen, betreft de vrees voor hinder door bouwwerkzaamheden een uitvoeringsaspect. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen, zodat de beroepsgronden daarover van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] verder buiten beschouwing blijven.

Uitzicht, privacy, hinder

15.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] stellen dat de recreatiewoningen waar het plan in voorziet inbreuk maken op hun privacy, hun uitzicht aantasten en zorgen voor hinder vanwege auto’s op het bestaande park. Zij stellen dat in het plan geen rekening is gehouden met de schade die zij daarvan ondervinden, onder meer vanwege de waardedaling van hun eigendom. Volgens [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] is in dit verband ten onrechte geen onderzoek verricht naar de hoogte van planschade.

15.1.    Zoals de Afdeling ook in haar uitspraak van 27 november 2013, onder 5.4, over het hiervoor onder 3 genoemde wijzigingsplan al heeft overwogen, bestaat geen recht op een blijvend vrij uitzicht. Daarbij is van belang dat aan een geldend plan in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

15.2.    In artikel 3, lid 3.2.2, onder c, onderscheidenlijk onder e, van de planregels is bepaald dat de goothoogte van de recreatiewoningen ten hoogste 4 m is en de bouwhoogte van de recreatiewoningen ten hoogste 8 m is. Deze goot- en bouwhoogte gelden zowel voor de recreatiewoningen op het bestaande park als voor de nieuwe recreatiewoningen die het plan mogelijk maakt. Ook voor de bedrijfswoningen gelden ingevolge lid 3.2.5, onder c, deze goot- en bouwhoogte. Verder stelt de Afdeling vast dat de afstand tot de recreatiewoningen op het bestaande park die het meest dichtbij het gedeelte van het plangebied waar de nieuwe woningen zijn voorzien is gelegen ongeveer 30 m is. Daarnaast ligt het niet voor de hand dat auto’s van bezoekers van de nieuwe recreatiewoningen over het bestaande park zullen rijden, omdat het de bedoeling is dat zal worden voorzien in een parkeerterrein bij de ingang van het nieuwe terrein.

15.3.    Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich geen onaanvaardbare gevolgen zullen voordoen voor het uitzicht en de privacy van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] vanwege de nieuwe recreatiewoningen en vanwege hinder van auto’s op het park. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor de verwachting dat de eventueel nadelige invloed van het plan zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen aan de eventuele waardedaling van de bestaande woningen en percelen een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. De Afdeling tekent hierbij aan dat voor eventuele tegemoetkoming in planschade een afzonderlijke procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden bestaat.

15.4.    De betogen falen.

Conclusie

16.    De beroepen zijn ongegrond.

17.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020

378.