Uitspraak 201208418/1/R4
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2013:BY9957
- Datum uitspraak
- 30 januari 2013
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 5 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Zorgvliet (Eurojust)" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
- Eerste aanleg - meervoudig
- RO - Zuid-Holland
201208418/1/R4.
Datum uitspraak: 30 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Wijkoverleg Statenkwartier, gevestigd te 's-Gravenhage,
2. [appellant sub 2], wonend te ‘s-Gravenhage,
3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te 's-Gravenhage,
4. [appellant sub 4], wonend te 's-Gravenhage,
5. [appellanten sub 5] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te 's-Gravenhage,
6. [appellanten sub 6] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 6]), wonend te 's-Gravenhage,
7. de stichting Stichting Wijkoverleg Zorgvliet, gevestigd te ‘s-Gravenhage, en anderen,
8. [appellant sub 8], wonend te 's-Gravenhage,
9. [appellanten sub 9], wonend te ‘s-Gravenhage,
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Zorgvliet (Eurojust)" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben Stichting Wijkoverleg Statenkwartier, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen en [appellanten sub 9] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 4] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2012, waar Stichting Wijkoverleg Statenkwartier, vertegenwoordigd door R.P. van der Helm, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. E.R. Koster, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.H. Fleers, advocaat te ’s-Gravenhage, [appellant sub 8], [appellanten sub 9], vertegenwoordigd door mr. A.M.H. Dellaert, en de raad, onder meer vertegenwoordigd door
mr. E.C.M. Schippers en mr. J.A. Spee, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van de betrokken partijen heeft de raad op verzoek van de Afdeling na zitting een stuk in het geding gebracht. Daarna is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan maakt kantoren met bijbehorend erf en tuin mogelijk aan de Jan Willem Frisolaan te Den Haag ten behoeve van de vestiging van Eurojust, een internationale organisatie die zich bezighoudt met de coördinatie van nationale opsporings- en vervolgingsactiviteiten tegen ernstige (grensoverschrijdende) criminaliteit. Het plan maakt voorts ondergrondse parkeerruimte mogelijk.
Intrekking beroepsgronden
2. Ter zitting zijn de door de Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 8] en [appellant sub 4] aangevoerde beroepsgronden over de planregels met betrekking tot het peil en de bouwhoogte ingetrokken.
Toepasselijkheid Crisis- en herstelwet
3. Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 8] en [appellant sub 4] betwisten het standpunt van de raad dat de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing is op het bestreden besluit, nu het plangebied volgens hen niet is gelegen in het World Forum gebied.
3.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, onder a, van de Chw is afdeling 2 van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
In bijlage II wordt onder 25 genoemd: "Den Haag Internationale Stad (onderdeel Worldforum). Vestigingsplaats voor internationale bedrijven + bereikbaarheid".
In bijlage II bij de Chw, onder 25, wordt de ligging van het onderdeel World Forum gebied omschreven als "bij het Statenkwartier". Daarbij is voor de vindplaats van dit project verwezen naar het MIRT projectenboek 2009, p. 145, en de Nota Ruimte Uitvoeringsbudget 2007-2014, p. 26 en 27. In het MIRT projectenboek 2009 is vermeld dat de gemeente Den Haag zich met het project "Den Haag Internationale Stad" richt op het creëren van een aansprekend vestigingsmilieu voor internationale organisaties van recht, vrede en bestuur. Als onderdeel 2. van dit project wordt genoemd de gebiedsontwikkeling World Forum Gebied. Volgens voornoemde Nota behoort tot de ruimtelijke opgaven van het project "Den Haag Internationale Stad" de herstructurering van het Worldforum-gebied.
3.2. De Afdeling stelt vast dat de ligging van het World Forum gebied als bedoeld in de Chw niet is beperkt tot het Statenkwartier, gelet op de omschrijving "bij het Statenkwartier". Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het Statenkwartier. Het plan maakt de vestiging van Eurojust, een internationale organisatie op het gebied van criminaliteitsbestrijding, mogelijk. De Afdeling concludeert uit het voorgaande dat het plangebied betrekking heeft op het project "Den Haag Internationale Stad (onderdeel Worldforum)", vermeld in bijlage II van de Chw, onder A, nummer 25, zodat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing is.
Het betoog faalt in zoverre.
Ontvankelijkheid
4. De raad stelt dat het beroep van Stichting Wijkoverleg Statenkwartier niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het gebied waarvoor zij zich op grond van haar statutaire doelstellingen inzet.
4.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4.2. Ingevolge artikel 2 van de statuten van de Stichting Wijkoverleg Statenkwartier, hebben de activiteiten van de stichting betrekking op het gebied gelegen te ’s-Gravenhage tussen de President Kennedylaan, Johan de Wittlaan, Scheveningseweg, Duinstraat, Doornstraat, Van Boetzelaerlaan, Willem de Zwijgerlaan en Kranenburgweg, dat bekend staat als het Statenkwartier.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, heeft de stichting ten doel: in overleg met de bewoners een goed woon- en leefklimaat in de wijk te bevorderen en in stand te houden, alsmede het cultuurhistorische karakter van de wijk te behouden.
4.3. Vast staat dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het Statenkwartier. Wel maakt het Statenkwartier evenals het plangebied deel uit van het beschermde stadsgezicht Zorgvliet. Voorts overweegt de Afdeling dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat het plan geen gevolgen heeft voor het verkeer op de Johan de Wittlaan, die een deel van de grens vormt van het Statenkwartier. Gelet op de doelstellingen van Stichting Wijkoverleg Statenkwartier ten aanzien van het bevorderen van het woon- en leefklimaat binnen de wijk en het behoud van het cultuurhistorische karakter van de wijk zoals omschreven in haar statuten, is de Afdeling gezien het voorgaande van oordeel dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat Stichting Wijkoverleg Statenkwartier met het plan rechtstreeks wordt getroffen in belangen die zij in het bijzonder behartigt. Het standpunt van de raad kan dan ook niet worden gevolgd. Het beroep is ontvankelijk.
Procedurele bezwaren
5. De Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] betogen dat de bekendmaking en de terinzagelegging van het plan in strijd met het gemeentelijke beleid gedurende de vakantieperiode heeft plaatsgevonden. Zij verwijzen in dit verband naar de aangenomen motie van de raad van 8 juni 2004. Volgens hen is de kans groot dat één of meerdere belanghebbenden niet of niet tijdig op de hoogte zijn geraakt van de wettelijke beroepstermijn.
5.1. De raad stelt dat voornoemde motie ziet op de inspraakmogelijkheden van inwoners bij de planvorming en derhalve uitsluitend betrekking heeft op de terinzagelegging van het ontwerpplan. Nu het ontwerpplan buiten de vakantieperiode ter inzage heeft gelegen, is volgens de raad niet in strijd met het gemeentelijk beleid gehandeld.
5.2. De Afdeling overweegt dat, daargelaten of de door appellanten genoemde motie van toepassing is, deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Het betoog ter zitting dat het besluit tot vaststelling van het plan en de bekendmaking daarvan zodanig zijn verweven dat deze niet los van elkaar kunnen worden gezien, volgt de Afdeling niet. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dan ook geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
Beschermd stadsgezicht
6. Stichting Wijkoverleg Statenkwartier, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 8] en [appellanten sub 9] betogen dat het plan leidt tot een aantasting van het beschermde stadsgezicht Zorgvliet. Volgens hen passen de bouwhoogte en het bouwvolume van het door het plan mogelijk gemaakte kantoorgebouw niet binnen het beschermde beeld van Zorgvliet, dat zich onder meer kenmerkt door laagbouw. [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 6], Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] voeren aan dat het plan in strijd is met de stedenbouwkundige uitgangspunten van Dudok en de uitgangspunten van het in 2004 vastgestelde bestemmingsplan "Zorgvliet en omgeving". Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] betogen dat de in voornoemd bestemmingsplan neergelegde zware beschermingsmaatregelen haaks staan op het thans in geding zijnde plan. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de uitbreiding van het kantooroppervlak een bedreiging vormt voor de historische en kleinschalige structuur van Zorgvliet. Stichting Wijkoverleg Statenkwartier vreest voor een verdergaande negatieve beïnvloeding van de randen van het beschermde stadsgezicht als gevolg van de massale bouw langs die randen. Volgens haar beschermt het plan de aanblik van de wijk het Statenkwartier onvoldoende.
Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] betogen dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het deel van Zorgvliet dat in het besluit tot aanwijzing van het rijksbeschermd stadsgezicht van 31 oktober 1996 (hierna: het Aanwijzingsbesluit) is uitgesloten van bescherming. Volgens hen vertoont het in opdracht van de raad door SteenhuisMeurs B.V. verrichte cultuurhistorische onderzoek "Den Haag - vestiging Eurojust Cultuurhistorisch onderzoek en aanbevelingen" van oktober 2011 (hierna: het cultuurhistorisch onderzoek) gebreken, nu daarin niet is beoordeeld of het plan passend is in het rijksbeschermd stadsgezicht Zorgvliet. Zij verwijzen in dit verband naar het rapport dat door Scala architecten Den Haag is opgesteld.
[appellant sub 5], [appellant sub 8] en [appellant sub 6] betogen dat de in het plan opgenomen mogelijkheid voor een tweede kantoor voor Eurojust nog een extra aanslag op de kwaliteit van het beschermde stadsgezicht vormt.
[appellant sub 4], [appellant sub 8] en [appellant sub 5] betogen dat de in het plan voorziene mogelijkheid voor het plaatsen van hekken van 2,5 m hoog niet in overeenstemming is met het uitgangspunt dat wordt gestreefd naar een harmonieuze doorkijk vanaf de Johan de Wittlaan naar een wijk met een landgoed- en villaparksfeer. [appellanten sub 9] betogen dat geen rekening is gehouden met de mogelijkheden die het plan biedt in onder meer artikel 5, leden 5.2.1, onder f en g, 5.3, onder c, 5.4, onder c en d, artikel 7, leden 7.2.1, onder e en f, 7.3 en artikel 16, lid 16.1, aanhef en onder a, van de planregels.
6.1. De raad stelt dat met een aanwijzing van een beschermd stadsgezicht geen bevriezing van de bestaande situatie wordt beoogd, maar dat het er om gaat dat ontwikkelingen binnen een beschermd stadsgezicht op zodanige wijze plaatsvinden dat het beschermde stadsgezicht niet, dan wel zo min mogelijk, wordt aangetast. Op grond van het aanwijzingsbesluit zijn volgens de raad geen waarden in het plangebied als beschermd aangewezen en worden beschermde waarden derhalve niet aangetast. De raad stelt voorts dat de aanbevelingen ten aanzien van situering, schaal, maat en uitvoering uit het cultuurhistorisch onderzoek als uitgangspunten zijn gehanteerd voor de vormgeving van het kantoorgebouw voor Eurojust en zijn vertaald in zowel de planregels als de verbeelding. Volgens de raad is dan ook op zorgvuldige wijze aansluiting gezocht bij de cultuurhistorische waarden van het plangebied.
6.2. Het plangebied ligt binnen het beschermd stadsgezicht Zorgvliet zoals neergelegd in het Aanwijzingsbesluit. Uit de plantoelichting en de toelichting van de raad ter zitting is het volgende naar voren gekomen.
Door onder andere de sterke scheidslijn - opgeworpen door de Johan de Wittlaan - is het deel van de oorspronkelijke wijk Zorgvliet, dat loopt tot aan de Stadhouderslaan (Pres. Eisenhowerlaan) zodanig veranderd van karakter dat het niet meer past binnen het stadsbeeld van het te beschermen gezicht. Uitsluitend het groen tussen de Verlengde Tolweg en de Scheveningseweg is gewaardeerd als "belangrijke duinstructuur". Op de bijbehorende Waarderingskaart wordt het plangebied en zijn omgeving voor het overige omschreven als: "gebouwen/gebieden van na 1940 die afwijken van het oorspronkelijk weefsel", waarover in de toelichting van het aanwijzingsbesluit niets wordt bepaald.
De formuleringen uit de toelichting bij de aanwijzing tot rijksbeschermd stadsgezicht tonen dan ook een lacune in de bepaling van cultuurhistorische waarden van het plangebied en haar omgeving. Om deze lacune weg te nemen is in overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voornoemd cultuurhistorisch onderzoek verricht.
6.3. In het cultuurhistorisch onderzoek zijn de mogelijkheden van het plangebied bekeken binnen de cultuurhistorische waarden van dit gebied en zijn omgeving. In het cultuurhistorisch onderzoek staat dat deze cultuurhistorische waarden in de historische gelaagdheid van het plangebied en zijn omgeving gelegen zijn. Uit vier tijdsperioden is telkens met een nieuwe bril aan dit gebied gebouwd, gesleuteld en aangehaakt. De constante factoren die nog altijd in meer of mindere mate het karakter bepalen zijn het vele groen en een hoogwaardig ingerichte openbare ruimte.
De aanbevelingen in het cultuurhistorisch onderzoek beantwoorden twee vragen: welke elementen uit deze verschillende tijdsperiodes hun waarde hebben behouden en op welke wijze het gebied waarop het Eurojustkantoor geprojecteerd is een zo vanzelfsprekend mogelijk onderdeel kan worden van deze ruimtelijke compositie. De eerste vraag wordt beantwoord met de aanbeveling om de groene scheg te herstellen. De tweede vraag wordt globaal beantwoord door het Eurojustgebouw onderdeel te laten vormen van de routebeleving van de Johan de Wittlaan. Dat betekent een terugliggend volume met een groene voorruimte langs de Johan de Wittlaan, dat onder een hoek van circa 45º ten opzichte van deze laan staat. Zo blijft de compositie van een reeks van gebouwen met een terugliggende rooilijn intact. Daarnaast dient de veiligheidszone rond het gebouw vanaf het begin integraal met het gebouw als een landschapsarchitectonische opgave te worden onderzocht.
Naast het routeontwerp van de Johan de Wittlaan loopt de route door zijn historische gelaagdheid langs architectonisch bijzondere gebouwen: het Gemeentemuseum, het Congresgebouw en het Joegoslaviëtribunaal, zo staat in het cultuurhistorisch onderzoek. Het ontwerp voor Eurojust zou volgens het onderzoek ook in deze reeks een logische schakel moeten vormen. Daarbij dient het zich wat betreft uitstraling en ingetogenheid te verhouden tot de koele grandeur van deze drie gebouwen en zou het achterste volume zich moeten verhouden tot de sfeer van het villapark. Dat betekent in materiaal en kleur aansluiten op de bestaande bebouwing.
6.4. Voornoemde aanbevelingen uit het cultuurhistorische onderzoek zijn vertaald in het plan door onder meer:
- het bouwvlak te omgeven door de bestemming "Tuin", ten behoeve van een voorziene hoogwaardige invulling van groen;
- het bouwvlak te situeren in overeenstemming met de aanbeveling;
- wat betreft schaal en maatvoering aan te sluiten bij de aanbevelingen;
- de toekenning van de bestemming "Waarde-Cultuurhistorie" aan het plangebied, waardoor het ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels mede bestemd is voor het behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht.
6.5. De Afdeling overweegt dat, anders dan in het rapport van Scala architecten wordt gesteld, in het cultuurhistorisch onderzoek wel naar de invulling van het beschermde stadsgezicht vanaf 1970 is gekeken. Nu het cultuurhistorisch onderzoek in overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is verricht en deze bij brief van 6 december 2012 te kennen hebben gegeven de uitkomsten van het cultuurhistorisch onderzoek te onderschrijven, ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd, waaronder het rapport van Scala architecten, geen aanleiding voor het oordeel dat het cultuurhistorisch onderzoek zodanige gebreken bevat dat de raad zich hierop bij de vaststelling van het plan niet in redelijkheid heeft kunnen baseren. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voldoende rekening houdt met het beschermd stadsgezicht Zorgvliet, nu de aanbevelingen ten aanzien van situering, schaal, maat en uitvoering uit het cultuurhistorisch onderzoek als uitgangspunten zijn gehanteerd voor de vormgeving van het kantoorgebouw voor Eurojust en zijn vertaald in zowel de planregels als op de verbeelding. Gelet hierop heeft de raad zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene kantoorgebouw aansluit bij de routebeleving van de Johan de Wittlaan.
6.6. Voor zover appellanten zich beroepen op de regeling in het vorige plan, overweegt de Afdeling dat aan een geldend plan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en de raad op grond van gewijzigde inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen.
Ten aanzien van hekwerken overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 7, lid 7.2.2, onder b, van de planregels mogen op gronden met de bestemming "Tuin" erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 m worden gebouwd. Een hogere erfafscheiding tot 3 m is op grond van lid 7.3, onder b, slechts mogelijk indien blijkt dat het veiligheidsniveau van Eurojust anders onvoldoende kan worden gegarandeerd en daarnaast het zicht op de beplantingen vanaf de openbare weg gewaarborgd blijft. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan opgenomen mogelijkheid tot het realiseren van hekwerken geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden van het plangebied. Overigens heeft de raad ter zitting toegelicht dat de uitvoering van het hekwerk in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen moet worden afgewogen waarbij het, mede gelet op de welstandsvereisten, denkbaar is dat voor uitvoering in transparante materialen wordt gekozen.
Voor zover [appellanten sub 9] wijzen op diverse uitbreidingsmogelijkheden die het plan biedt, overweegt de Afdeling als volgt. Voornoemde mogelijkheden betreffen onderscheidenlijk het realiseren van onder meer parkeerplaatsen en verkeersruimten in 3 lagen onder het peil, het doortrekken van de buitengevels met dien verstande dat geen extra bouwlaag ontstaat, de wijziging van de situering van het gebouwencomplex in verband met windhinder, het plaatsen van lichtmasten, het bouwen van erfafscheidingen en het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van perceelsafstanden met maximaal 15%. Onder meer gezien het ondergronds realiseren van parkeerruimten, de situering van het bouwvlak op de verbeelding, de in de planregels opgenomen maximale bouwhoogte, is de Afdeling van oordeel dat de door [appellanten sub 9] genoemde mogelijkheden die het plan biedt relatief geringe afwijkingen betreffen, waarvan niet aannemelijk is dat deze kunnen leiden tot een wezenlijk ander beeld van de in het plan voorziene ontwikkelingen. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan op deze punten rechtsonzeker is.
Ten aanzien van de door appellanten genoemde uitbreidingsbehoefte van Eurojust, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het plan voorziet in de actuele behoefte van Eurojust, die is gesteld op een brutovloeroppervlakte van 18.000 m², en dat geen concrete aanwijzingen bestaan dat Eurojust niet zou passen binnen deze actuele behoefte. Het gedeelte van het plangebied met de bestemming "Kantoor-2" heeft deze bestemming gekregen vanwege reeds in vorige plannen opgenomen bestemmingen ten behoeve van kantoren en is thans ook in gebruik door een kantoor. In het plan is niet voorzien in een uitbreiding van Eurojust, buiten het geval dat dit binnen de grenzen van de bestemming "Kantoor-2" zou plaatsvinden, en dient voor een eventuele verdere uitbreiding een nieuw plan te worden vastgesteld.
Gelet op het thans aanwezige gebouw en de maximale bouwhoogte van 17 m die geldt voor gronden met de bestemming "Kantoor-2", ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de voornoemde bestemming een onevenredige aantasting vormt van het beschermde stadsgezicht.
De betogen falen.
Servituten
7. [appellant sub 5], [appellant sub 4], [appellant sub 8] en Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen betogen dat de gevestigde servituten ten laste van een deel van de beoogde locatie een belemmering vormen voor de te realiseren nieuwbouw ten behoeve van Eurojust. Deze servituten houden volgens [appellant sub 4] in dat ter plaatse slechts een villa of een schoolgebouw mag worden gerealiseerd. [appellant sub 4], [appellant sub 8] en Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen betogen dat opheffing of wijziging van een servituut alleen civielrechtelijk mogelijk is en de raad zich derhalve ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de servituten zijn komen te vervallen na de onteigening van de desbetreffende erven ingevolge het Algemene Vorderingsbesluit van 1940. De servituten zoals verbonden aan onder meer het perceel van [appellant sub 4] zijn dan ook rechtsgeldig waardoor het plan volgens [appellant sub 4], [appellant sub 8] en Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen niet uitvoerbaar is.
7.1. De raad stelt dat de servituten niet in de weg staan aan de uitvoering van het plan. De Eurojust-locatie is volgens de raad in 1942 (bekrachtigd in 1944, 1945 en 1950) en in 1951 onteigend, laatstelijk ten name van de gemeente. Deze onteigeningen hebben volgens de raad tot gevolg gehad dat alle beperkte rechten op deze locatie, waaronder de servituten, zijn komen te vervallen. Er kan dan ook geen beroep meer worden gedaan op de servituten waardoor geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering voor de uitvoering van het plan, aldus de raad.
7.2. De Afdeling stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (vgl. bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2010 in zaak nr. 200903222/1/R3) voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding is wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels.
7.3. Bij akten is de voorziene Eurojust-locatie, althans delen daarvan, bezwaard met verschillende erfdienstbaarheden, de servituten. Deze servituten zagen vooral op een groot aantal bepalingen over het bouwen van villa’s (of een schoolgebouw) en de daarbij toegestane bouwhoogten.
In 1942 is de Eurojust-locatie ten name van de staat gevorderd (onteigend) op basis van het Algemeen Vorderingsbesluit van 1940 en het Besluit op de Bezettingschaden uit 1942. De Nederlandse regering in ballingschap heeft bij het Besluit Bezettingsmaatregelen van 17 september 1944 bepaald dat onder meer het besluit tot vordering van de Eurojust-locatie voorlopig in stand bleef. Het Besluit op de Materiële Oorlogsschaden uit 1945 bekrachtigde het vorderingsbesluit uit 1942. De in 1942 gevorderde onroerende zaken, welke, anders dan [appellant sub 4] heeft gesteld, blijkens het door de raad overgelegde kadastrale onderzoek ook het voormalige perceel 6731 omvatten, bleven daarmee in eigendom van de staat. Ter bevordering van de wederopbouw is de Eurojust-locatie in 1951 door de staat in eigendom overgedragen aan de gemeente Den Haag. In het daartoe strekkende Besluit van toewijzing van 17 januari 1951, in bewaring genomen door het kadaster op 28 februari 1951, staat dat de genoemde, inmiddels vernummerde percelen zoals te zien in het door de raad overgelegde kadastrale onderzoek, waaronder de Eurojust-locatie, in volle en onbezwaarde eigendom worden toegewezen aan de gemeente.
Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat.
Het betoog faalt.
Verkeer
8. Stichting Wijkoverleg Statenkwartier, Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 8] en
[appellant sub 3] vrezen gelet op het aantal te verwachten werknemers bij Eurojust voor een aanzienlijke toename van het aantal verkeersbewegingen. Stichting Wijkoverleg Statenkwartier betoogt dat de verkeerstoename leidt tot een toename van de milieubelasting en tot een verdere barrièrewerking voor het Statenkwartier. [appellant sub 5] betoogt dat het sluiten van de tweede uitweg van de wijk naar de Johan de Wittlaan richting de Scheveningseweg tevens voor een toename van het aantal verkeersbewegingen zal zorgen. [appellant sub 3] betoogt dat, gelet op de afsluiting van het plantsoen en de daarom heen lopende weg, de verkeersontwikkeling als gevolg van het plan sterk wordt belemmerd.
[appellant sub 3] en [appellant sub 6] voeren aan dat het verkeer naar en van de woningen in de omgeving als gevolg van het plan ernstig zal worden belemmerd. [appellant sub 5] betoogt dat de toegang tot het appartementencomplex "De Wildernisse" door de te verwachten toename van het verkeer in de verdrukking zal komen.
8.1. De raad stelt dat de medewerkers en bezoekers van Eurojust niet door de wijk rijden, nu de ingang van de parkeergarage zal worden gerealiseerd aan de westzijde van het kantoorgebouw aan de Johan de Wittlaan. Gelet op het huidige geringe verkeersaanbod in de wijk zullen de bouw van het kantoorgebouw ten behoeve van Eurojust en de herinrichting van de Jan Willem Frisolaan volgens de raad geen problemen voor de verkeersafwikkeling geven.
De raad stelt voorts dat de bereikbaarheid van de woningen geenszins in gevaar komt, nu de verkeersdrukte in de wijk niet toeneemt. Voorts zal volgens de raad de Johan de Wittlaan na uitvoering van het plan goed bereikbaar blijven, zij het met een geringe omweg via de Willem Lodewijklaan. Ook via de Verlengde Tolweg kan de wijk verlaten worden, aldus de raad.
8.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onder e, sub 3, van de planregels, dient de erfontsluitingsweg voor de ondergrondse parkeergarage ten behoeve van de bestemming "Kantoor 1" te worden ontsloten ter hoogte van de westelijke bestemmingsgrens van de bestemming "Tuin".
8.3. In de plantoelichting staat dat in het kantoorgebouw ten behoeve van Eurojust ongeveer 500 mensen werkzaam zullen zijn. Voorts staat in de plantoelichting dat de Johan de Wittlaan een stedelijke hoofdweg vormt en doorgaand autoverkeer in de woonwijken niet welkom is, reden waarom deze wegen zodanig worden ingericht dat zij een minder dominante positie voor autoverkeer vormen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het door de op korte afstand gelegen aansluiting op de Johan de Wittlaan aannemelijk is dat het bestemmingsverkeer niet van de wegen in de wijk gebruik zal maken, nu deze de ondergrondse parkeergarage als bestemming hebben en derhalve vanaf de Johan de Wittlaan direct deze parkeergarage in zullen rijden. In het belang van een vlotte doorstroming en de verkeersveiligheid op de Johan de Wittlaan (als hoofdontsluitingsweg) is geen extra aansluiting op deze weg vanuit het plangebied geprojecteerd.
Gelet op het aantal werknemers en het aantal mogelijk gemaakte parkeerplaatsen ten behoeve van het voorziene kantoorgebouw van maximaal 275 en gezien de functie van de Johan de Wittlaan als stedelijke hoofdweg, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan. Voorts heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk kunnen achten dat gezien de op korte afstand gelegen aansluiting van het plangebied op de Johan de Wittlaan, het bestemmingsverkeer niet van de wegen in de wijk gebruik zal maken. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad had moeten oordelen dat het verkeer naar en van de woningen in de omgeving als gevolg van het plan ernstig zal worden belemmerd.
De betogen falen.
Parkeren
9. [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 6], Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 8] en [appellanten sub 9] vrezen, gelet op de thans heersende parkeerdruk, voor parkeerproblematiek als gevolg van het plan. Volgens [appellanten sub 9] is de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen onvoldoende inzichtelijk en is voorts onduidelijk hoeveel parkeerplaatsen verloren gaan en welke parkeernormen zijn gehanteerd. Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen betogen dat met onjuiste parkeernormen is gerekend en onvoldoende duidelijk is of het genoemde aantal van 275 parkeerplaatsen toereikend zal zijn.
9.1. De raad stelt dat, doordat de voor Eurojust benodigde parkeerplaatsen volledig op eigen terrein worden gerealiseerd en het aantal vervallen parkeerplaatsen zal worden gecompenseerd, is gegarandeerd dat de parkeerdruk in de wijk niet zal toenemen.
9.2. De raad heeft uiteengezet dat het aantal benodigde parkeerplaatsen is berekend volgens de gemeentelijke parkeernormen die van kracht waren ten tijde van de vaststelling van de Nota van uitgangspunten Huisvesting Eurojust op 14 april 2011. Deze normen houden in dat voor werknemers 1 parkeerplaats per 2 werknemers (250 parkeerplaatsen) en voor bezoekers 1 parkeerplaats per 20 werknemers (25 parkeerplaatsen), derhalve in totaal 275 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd.
Gelet op het voorgaande heeft de raad voldoende inzichtelijk gemaakt welke parkeernormen zijn gehanteerd en hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn voor de werknemers en bezoekers van Eurojust. Voor zover Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen betogen dat met de nieuwe Nota Parkeernormen Den Haag had moeten worden gerekend, overweegt de Afdeling dat de raad inzichtelijk heeft gemaakt dat het aantal benodigde parkeerplaatsen op basis van die normen aanzienlijk lager zou zijn uitgevallen, zodat dit betoog geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan in onvoldoende parkeerruimte voorziet.
De betogen falen.
10. Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen achten de realisatie van het aantal benodigde parkeerplaatsen onvoldoende gewaarborgd door het plan. [appellant sub 2] voert aan dat de parkeergelegenheid in de openbare ruimte zal afnemen met 45 parkeerplaatsen, terwijl onduidelijk is waar, op welke afstand en hoe nieuwe parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. [appellant sub 3] en [appellant sub 5] betogen dat onvoldoende inzichtelijk is hoe de parkeerproblematiek zal worden opgelost. Volgens [appellant sub 3] kan de raad dit probleem niet doorschuiven zonder concrete oplossing en wordt de buurt nu ten onrechte geconfronteerd met de parkeerproblematiek.
10.1. De raad stelt dat het aantal te realiseren parkeerplaatsen van 275 planologisch is gewaarborgd in de planregels en dat bij de aanvraag van de omgevingsvergunning hieraan zal worden getoetst. De omgevingsvergunning zal volgens de raad slechts worden verleend indien voldaan wordt aan het in het plan voorgeschreven minimum aantal te realiseren parkeerplaatsen.
De raad stelt voorts dat de 45 parkeerplaatsen die vervallen in de openbare ruimte zullen worden gecompenseerd binnen het plangebied, zodat er uiteindelijk 116 parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn. Om voornoemd aantal planologisch te garanderen is volgens de raad in de gebruiksregels voor de bestemming "Verkeer-Straat" vastgelegd dat niet minder dan 116 parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn. Deze parkeerplaatsen zullen verspreid over de gronden met voornoemde bestemming worden aangelegd. Volgens de raad zal de Verlengde Tolweg hiertoe worden heringericht, hetgeen mogelijk is op grond van de bestemming "Verkeer - Straat".
10.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.2.1, aanhef en onder d, van de planregels, voor zover hier van belang, gelden de volgende regels voor het bouwen van gebouwen:
er mogen niet minder dan 275 overdekte gebouwde parkeerplaatsen gebouwd worden ten behoeve van de bestemming "Kantoor 1" en voor de bestemming "Kantoor 2" in totaliteit niet minder dan 32 en niet meer dan 42 parkeerplaatsen binnen de bestemming "Kantoor 2" en binnen de onderhavige bestemming ter plaatse van de functieaanduiding "parkeergarage" gebouwd mogen worden.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder d zijn de voor "Verkeer - Straat" aangewezen gronden bestemd voor parkeren op parkeerplaatsen.
Ingevolge lid 9.3 betreft het gebruik als bedoeld in 9.1, onder d, voor parkeren op parkeerplaatsen niet minder dan 116 parkeerplaatsen.
Ingevolge artikel 15, onder b, van de planregels moet, indien de ligging, de omvang of een bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, volgens de parkeernormen en -kaart zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels ten behoeve van het parkeren of stallen van personenauto’s ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein bij dat gebouw behoort, tenzij in de regels anders is bepaald.
10.3. Uit het bepaalde in artikel 7, lid 7.2.1, aanhef en onder d, in samenhang gelezen met artikel 15, onder b, van de planregels volgt dat het plan voorziet in een regeling om realisatie van de voorziene parkeerplaatsen ten behoeve van Eurojust te waarborgen. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het realiseren van de voorziene parkeerplaatsen ten behoeve van Eurojust voldoende gewaarborgd is in het plan.
Ten gevolge van het realiseren van Eurojust zullen 45 parkeerplaatsen verdwijnen, welke in de openbare ruimte dienen te worden gecompenseerd. De raad heeft ter zitting verklaard dat de gronden met de bestemming "Verkeer-Straat" in eigendom zijn van de gemeente en dat zal worden voldaan aan de verplichting om ingevolge artikel 9, lid 9.3, van de planregels het benodigde aantal parkeerplaatsen te realiseren. Gelet hierop acht de Afdeling voldoende gewaarborgd dat de benodigde 45 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
De betogen falen.
Geluid
11. Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen betogen dat ten onrechte geen akoestisch onderzoek is verricht naar de geluidbelasting als gevolg van het kantoorgebouw van Eurojust op de omliggende woningen. Hierdoor is volgens hen onvoldoende inzichtelijk of het plan niet leidt tot een toename van de geluidbelasting bij geluidgevoelige objecten en of voldaan kan worden aan de eisen die genoemd staan in onder meer artikel 2.17, tweede lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (thans: Activiteitenbesluit milieubeheer).
11.1. De raad stelt dat een concrete toets aan de normen zoals neergelegd in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer pas kan geschieden op het moment dat het kantoorgebouw daadwerkelijk is gerealiseerd. Volgens de raad staat, mede gelet op de afstand van het kantoorgebouw tot de omliggende woningen, niet op voorhand vast dat het in het plan voorziene kantoorgebouw niet aan de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer zal gaan voldoen en was er dan ook geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de geluidbelasting vanwege het voorziene kantoorgebouw op de gevels van de omliggende woningen.
11.2. In de plantoelichting staat dat het plan niet leidt tot een toename van de geluidbelasting bij geluidgevoelige objecten. Een van de normen in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is dat de geluidbelasting die gedurende de dagperiode door de betreffende inrichting op omliggende geluidgevoelige objecten wordt veroorzaakt, niet hoger is dan 50 dB(A). Gelet op de afstand van minimaal ongeveer 30 m tussen het kantoorgebouw ten behoeve van Eurojust en de dichtstbijgelegen woningen acht de Afdeling een overschrijding van voornoemde norm niet aannemelijk.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen hebben aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid op voorhand ervan heeft kunnen uitgaan dat voldaan zal kunnen worden aan de normen zoals neergelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Het betoog faalt.
12. Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen vrezen voor gezondheidsklachten als gevolg van laagfrequente geluiden en betogen dat ten onrechte geen onderzoek hiernaar is verricht. Zij verwijzen in dit verband naar de gezondheidsklachten die omwonenden van Europol ervaren in het nabijgelegen Statenkwartier.
12.1. De Afdeling ziet in de niet nader onderbouwde stelling van Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van gezondheidsrisico’s als gevolg van laagfrequente geluiden.
Het betoog faalt.
Veiligheid
13. Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] betogen dat onvoldoende aandacht is besteed aan de veiligheid van omwonenden als gevolg van het vestigen van Eurojust. Volgens hen houdt de raad rekening met aanslagen en terrorisme en is onduidelijk of, en zo ja, op welke wijze de veiligheid van omwonenden wordt gegarandeerd. Zij vragen zich af hoe het voorgaande zich verhoudt met artikel 21 van de Grondwet.
13.1. De raad stelt dat de aan te leggen stand off-zone niet alleen zal worden aangelegd ten behoeve van de veiligheid van het Eurojustgebouw, maar tevens de veiligheid van omwonenden ten goede komt. Door de hantering van deze stand off-zone en andere veiligheidsmaatregelen worden volgens de raad eventuele bedreigingen zoveel als mogelijk tegen gegaan. De raad stelt voorts dat de formulering van artikel 21 van de Grondwet zich niet leent voor een rechtstreekse toetsing door de rechter.
13.2. In de plantoelichting staat dat om het kantoor ten behoeve van Eurojust heen een stand off-zone van 30 m wordt gerealiseerd, een zone die uit veiligheidsoverwegingen bebouwingsvrij dient te blijven. Ten behoeve van de realisering van de stand off-zone is de bestemming "Tuin" toegekend rondom het voorziene kantoorgebouw. Dit zorgt voor een bepaald beschermingsniveau van de locatie, aldus de plantoelichting.
Gelet hierop hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat de raad onvoldoende gewicht heeft toegekend aan veiligheidsaspecten bij de besluitvorming over het plan. Voorts heeft de raad aannemelijk gemaakt dat de veiligheid van omwonenden in voldoende mate is betrokken bij de besluitvorming ten aanzien van het plan.
13.3. In artikel 21 van de Grondwet is neergelegd dat de zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201111765/1/R1 onder verwijzing naar de uitspraak van 4 december 2002 in zaak nr. 200201931/1 heeft overwogen lenen bepalingen inzake sociale grondrechten zoals artikel 21 van de Grondwet zich in beginsel niet voor rechtstreekse toetsing door de rechter. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe moeten leiden dat het bestreden besluit - in aanvulling op de toetsing aan de toepasselijke wetgeving, waaronder de Wro - desondanks in aanmerking komt voor rechtstreekse toetsing aan artikel 21 van de Grondwet.
Het betoog faalt.
14. [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 8] betogen dat onvoldoende inzichtelijk is welke veiligheidsmaatregelen ten behoeve van Eurojust zullen worden genomen en wat de effecten van deze maatregelen zijn voor de omwonenden. [appellant sub 5] en [appellant sub 8] vrezen dat de te treffen veiligheidsmaatregelen zullen leiden tot een vermindering van privacy en woongenot. Volgens hen moeten ten behoeve van hun woonomgeving vanwege de vestiging van Eurojust veiligheidsmaatregelen worden getroffen waar het plan niet in voorziet.
14.1. De raad stelt dat het karakter van de wijk niet drastisch zal veranderen omdat zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij het bestaande beeld van de wijk. Onderdeel van deze inpassing is volgens de raad een hoogwaardige en groene invulling van de stand off-zone. De raad stelt voorts dat de in de stand off-zone te gebruiken veiligheidsmaatregelen alleen betrekking zullen hebben op de zone zelf en niet op de omgeving daarvan. De desbetreffende veiligheidsmaatregelen zullen de privacy en het woongenot van de omwonenden dan ook niet aantasten, aldus de raad.
14.2. Gelet op de in het plan gewaarborgde stand off-zone en de afstand van ongeveer 75 m tot de dichtstbijzijnde woning van [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 8], acht de Afdeling het, gezien het standpunt van de raad en de niet nader onderbouwde stellingen van appellanten hierover, niet aannemelijk dat de te treffen veiligheidsmaatregelen leiden tot een onaanvaardbare vermindering van privacy en woongenot. Het aangevoerde geeft voorts geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende inzicht is geboden in de veiligheidsmaatregelen.
De betogen falen.
Stand off-zone
15. Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] betogen dat in het plan op meerdere plaatsen wordt afgeweken van de afstandsnorm van 30 m als stand off-zone, nu bestaande bebouwing aan de Jan Willem Frisolaan binnen een kortere afstand van de bouwvlakken voor Eurojust ligt. Het is volgens hen onduidelijk waarom op voornoemde plaatsen niet behoeft te worden voldaan aan de eis van 30 m. Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen vragen zich dan ook af waarom voornoemde eis als reden is aangevoerd voor de afwijzing van alternatieve locaties.
15.1. De raad stelt dat de stand off-zone weliswaar op een klein deel ten noordoosten van het voorziene kantoorgebouw van Eurojust niet de volledige 30 m zal bestrijken. Echter, de raad acht deze inperking van de stand off-zone acceptabel omdat de veiligheidssituatie hier goed te controleren is. Volgens de raad wil deze inperking niet zeggen dat op andere plaatsen ook kan worden volstaan met een kleinere zone.
15.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat bedoelde beperkte inperking van de stand-off zone de situatie betreft waarin een bestaand appartementencomplex aan de Jan Willem Frisolaan op ongeveer 25 m van het voorziene kantoorgebouw is gesitueerd en daarmee op een klein gedeelte niet wordt voldaan aan de afstandsnorm van 30 m.
Gelet op de relatief geringe afwijking van de afstandsnorm vanwege bestaande bebouwing, welke door de raad nadrukkelijk is betrokken bij de belangenafweging ten behoeve van de besluitvorming van het plan, ziet de Afdeling in hetgeen appellanten op dit punt hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege voornoemde afwijking het plan niet heeft mogen vaststellen.
Het betoog faalt.
16. Stichting Wijkoverleg Statenkwartier vreest voor een negatieve ruimtelijke uitstraling op het aangezicht van de wijk als gevolg van de inrichting en begrenzing van de stand off-zone. Volgens haar dient de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van hogere afscheidingen gekoppeld te worden aan verplichte inschakeling van de raad dan wel de desbetreffende raadscommissie. [appellant sub 2] vreest dat het karakter van haar woonomgeving, mede gelet op de stand-off zone, zodanig zal veranderen dat haar woon- en leefklimaat ernstig wordt aangetast.
16.1. De raad stelt dat uitgangspunt voor de invulling van de stand off-zone is dat het plaatsen van hekken hoger dan 1 m, met een maximumhoogte van 3 meter, zoals in de planregels mogelijk gemaakt, in de uitvoering zoveel als mogelijk zal worden voorkomen. Dit uitgangspunt is volgens de raad vertaald door een duinachtig landschap te creëren, waarbij door hoogteverschillen in het landschap natuurlijke barrières worden opgeworpen, welke het plaatsen van hekwerken overbodig moet maken. De raad stelt voorts dat, zoals hiervoor reeds in relatie tot het beschermd stadsgezicht aangehaald in 6.6, de uitvoering van het hekwerk in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen moet worden afgewogen waarbij, mede gelet op de welstandsvereisten, denkbaar is dat voor uitvoering in transparante materialen wordt gekozen.
16.2. In de plantoelichting staat dat de stand off-zone met veel groen zal worden ingericht. De stand off-zone is daartoe grotendeels bestemd als "Tuin". Voorts staat in de plantoelichting dat de breedte van de veiligheidszone voldoende waarborg biedt voor de veiligheid van het gebouw. Het plaatsen van hogere erfafscheidingen is om deze reden en om redenen van cultuurhistorie alleen mogelijk door middel van een afwijkingsmogelijkheid in het plan indien dat uit een oogpunt van veiligheid noodzakelijk blijkt.
Gelet op de bestemming "Tuin" die een groene inrichting mogelijk maakt en de in de planregels opgenomen mogelijkheid tot het realiseren van hekwerken, hebben Stichting Wijkoverleg Statenkwartier en [appellant sub 2] naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de stand off-zone leidt tot een onevenredig negatieve ruimtelijke uitstraling op de wijk dan wel een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Het betoog faalt.
Overigens is het verlenen van omgevingsvergunningen een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders en kunnen daartegen rechtsmiddelen worden aangewend.
Omvang
17. [appellant sub 8] vreest dat de in het plan opgenomen omvang van 18.000 m² kantooroppervlakte ten behoeve van de realisering van Eurojust te weinig is en dat uitbreiding nodig zal zijn vanwege de verwachte groei van Eurojust. Volgens haar zal dit leiden tot een verdere inbreuk op het woongenot van de omwonenden en de leefbaarheid van de omgeving.
17.1. De raad stelt dat bij het bepalen van de locatie voor het nieuwe kantoor van Eurojust rekening is gehouden met een eventuele toekomstige uitbreiding van deze organisatie. Volgens de raad wordt in het onderhavige plan niet in voornoemde uitbreiding voorzien en dient daarvoor een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld, behoudens de situatie dat die uitbreiding wordt gerealiseerd op de gronden met de bestemming "Kantoor-2". In die eventuele toekomstige bestemmingsplanprocedure dienen de door [appellant sub 8] genoemde factoren te worden afgewogen, aldus de raad.
17.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.2.1, onder b, van de planregels moeten op gronden met de bestemming "Kantoor-1" de bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak met dien verstande dat het totale brutovloeroppervlak boven peil niet meer dan 18.000 m² mag bedragen.
17.3. Gelet op het bepaalde in de planregels kan op gronden met de bestemming "Kantoor-1" boven het peil niet meer dan 18.000 m² aan bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd. Buiten de mogelijkheden die de bestemming "Kantoor-2" hiertoe biedt, kan een uitbreiding hiervan, zoals ook overwogen in 6.6, derhalve niet binnen het plan worden gerealiseerd. Nu het onderhavige plan niet in de uitbreiding voorziet, ligt deze thans niet ter toetsing voor en kan deze beroepsgrond voor het overige inhoudelijk niet worden besproken.
De bestemming "Tuin"
18. Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] betogen dat in de planregels ten onrechte geen maximale maatvoering is opgenomen van de ontsluitingswegen, welke mogelijk worden gemaakt door de bestemming "Tuin". Voorts achten zij de omschrijving "Tuin" misleidend, nu de gronden met deze bestemming in belangrijke mate kunnen worden bebouwd dan wel zullen worden verhard met straatstenen en/of asfalt.
18.1. De raad stelt dat gelet op de omvang van het terrein, ook na de realisering van het aantal toegestane bouwwerken, voldoende ruimte overblijft om als tuin in te richten.
18.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onder e, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor de ontsluiting van deze bestemming en de bestemmingen "Kantoor 1" en/of "Kantoor 2" met dien verstande dat:
1. het aantal erfontsluitingswegen niet meer dan vier mag bedragen;
2. de erfontsluitingswegen geen aansluiting geven op de Johan de Wittlaan;
3. de erfontsluitingsweg voor de ondergrondse parkeergarage ten behoeve van de bestemming 'Kantoor 1' dient te worden ontsloten ter hoogte van de westelijke bestemmingsgrens van deze bestemming.
In artikel 1.25 van de planregels is het begrip "erf" omschreven als een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
18.3. In de plantoelichting staat dat de bestemming "Tuin" is gericht op het aanbrengen van beplantingen. Uitzondering daarop zijn de vier toegestane erfontsluitingswegen met twee portiergebouwtjes, de laad- en losplaats en de ondergrondse parkeergarage ten behoeve van Eurojust. In de planregels wordt geen maximale maatvoering gegeven voor erfontsluitingswegen. Nu het hier gaat om een erfontsluitingsweg, een weg die naar zijn aard uitsluitend tot doel heeft een erf zoals bedoeld in de planregeling te ontsluiten en daardoor een beperkte breedte kent, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van een maximale maatvoering voor erfontsluitingswegen in de planregels.
Gelet op de oppervlakte van de gronden met de bestemming "Tuin" en de gelimiteerde bouwmogelijkheden in artikel 7, lid 7.2, van de planregels, ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende ruimte aanwezig is om de gronden met de bestemming "Tuin" als tuin in te richten en als zodanig te gebruiken.
De betogen falen.
Groen
19. [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 8] betogen dat het plan leidt tot een kwantitatieve en kwalitatieve achteruitgang van de groenvoorzieningen. [appellant sub 2] en [appellant sub 8] betogen dat ten onrechte het plantsoen in de Jan Willem Frisolaan zal verdwijnen, waardoor het groene en rustieke karakter van hun woonomgeving ernstig zal worden aangetast. [appellant sub 8] vreest voorts dat de groenstrook aan de Verlengde Tolweg zal verdwijnen. [appellant sub 3] vreest dat als gevolg van het realiseren van parkeerplaatsen nog meer groen in de omgeving zal verdwijnen.
19.1. De raad stelt dat slechts het plantsoen aan de Jan Willem Frisolaan zal verdwijnen en dat ter compensatie hiervan een nieuw plantsoen direct voor de Chinese ambassade zal worden gerealiseerd. De raad stelt voorts dat de groenstrook aan de Verlengde Tolweg niet zal verdwijnen en het plan hierin dan ook niet voorziet. De raad wijst er op dat het plangebied in de huidige situatie een weinig groene uitstraling kent en per saldo juist groen wordt toegevoegd aan het plangebied. De aanwezige bomen in het plangebied worden zoveel mogelijk behouden en voor de bomen die toch gekapt moeten worden, geldt een herplantplicht. Voorts wordt zicht op de beplanting rondom het kantoorgebouw ten behoeve van Eurojust vanaf de openbare weg gewaarborgd in de planregels, aldus de raad.
19.2. In het plan zijn een groenstrook en een plantsoen opgenomen met de bestemming "Groen". Voorts heeft een groot gedeelte van het plangebied de bestemming "Tuin". De voor beide bestemmingen bestemde gronden zijn ingevolge onderscheidenlijk artikel 4 en artikel 7 van de planregels onder meer aangewezen voor beplantingen. Gelet op het door voornoemde bestemmingen mogelijk gemaakte groen, het thans aanwezige schoolgebouw met verharde speelplaats, alsmede gezien de stedelijke omgeving heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het plan aan het belang van groenvoorzieningen voldoende gewicht is toegekend.
De betogen falen.
Bezonning
20. [appellant sub 2] betoogt dat de raad onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de vermindering van zonuren die zal optreden bij haar woning als gevolg van het plan. [appellant sub 3] betoogt dat de straat waaraan hij woont beduidend minder daglicht zal ontvangen. Volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] leidt de vermindering van de bezonning tot een verslechtering van hun woon- en leefklimaat.
20.1. De raad stelt dat uit het door Peutz opgestelde rapport "Bezonningsonderzoek Bestemmingsplan bouwenvelop Eurojust aan de Johan de Wittlaan te Den Haag" van 21 juni 2012 (hierna: het bezonningsonderzoek) blijkt dat nauwelijks sprake zal zijn van een afname van zonuren ter plaatse van de voorgevel van de woning van [appellant sub 2]. Volgens de raad wordt ruimschoots aan de gemeentelijke bezonningsnormen voldaan.
20.2. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wonen beiden aan het Jan Willem Frisohof. Volgens figuur 4 en tabel 1 van het bezonningsonderzoek zal ter plaatse van hun woningen nauwelijks sprake zijn van een afname van het aantal bezonningsuren. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat het voorziene kantoorgebouw niettemin leidt tot zodanige afname van het aantal bezonningsuren ter plaatse van hun woningen dat de raad deze niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nauwelijks sprake zal zijn van een afname van het aantal bezonningsuren ter plaatse van de woningen van [appellant sub 2] en
[appellant sub 3].
De betogen falen.
Bescherming bestemmingsvlak
21. Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] betogen dat de in artikel 7, lid 7.1, van de planregels opgenomen zinsnede "de bescherming van het bestemmingsvlak (…)" (evenals in artikel 8 en 9 van de planregels) onvoldoende concreet is. Dit is volgens hen in strijd met het uitgangspunt dat toegelaten bebouwing zoveel mogelijk moet worden geconcretiseerd.
21.1. De raad stelt dat de locatie een bepaald beschermingsniveau dient te kennen en dat uit de planregels afdoende blijkt welke bebouwing ter plaatse kan worden gerealiseerd. Volgens de raad waren de feitelijke maatregelen ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet bekend, maar is ook niet vereist dat deze in het plan worden gespecificeerd.
21.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onder f, van de planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor de bescherming van het bestemmingsvlak "Kantoor 1".
Ingevolge artikel 7, lid 7.2, gelden voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de bestemming in lid 7.1 de volgende regels:
a. er mogen geen gebouwen gebouwd worden;
b. in uitzondering op het bepaalde in lid 7.2.1.a mogen niet meer dan twee portiersgebouwen gebouwd worden waarvan de gezamenlijke totale grondoppervlakte niet meer dan 60 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter mag bedragen;
c. in uitzondering op het bepaalde in lid 7.2.1.a mag niet meer dan één expeditiegebouw gebouwd worden waarvan de grondoppervlakte niet meer dan 150 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen;
d. in uitzondering op het bepaalde in lid 7.2.1.a mogen niet minder van 275 overdekte gebouwde parkeerplaatsen gebouwd worden ten behoeve van de bestemming 'Kantoor 1' en voor de bestemming 'Kantoor 2' in totaliteit niet minder dan 32 en niet meer dan 42 parkeerplaatsen binnen de bestemming 'Kantoor 2' en binnen de onderhavige bestemming ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage' gebouwd mogen worden;
e. de overdekte gebouwde parkeerplaatsen en de daarbij behorende verkeersruimten mogen - met uitzondering van de in- en uitritten, toegangsportalen en beluchtingsmiddelen - niet hoger dan 0,8 meter beneden peil en in niet meer dan 3 lagen gebouwd worden;
f. de overdekte gebouwde laad- en losplaats en de daarbij behorende verkeersruimten mogen - met uitzondering van de in- en uitritten, toegangsportalen en beluchtingsmiddelen - niet hoger dan 0,8 meter beneden het peil en in niet meer dan 3 lagen gebouwd worden.
21.3. Gelet op de bouwregels zoals neergelegd in artikel 7, lid 7.2, is voldoende duidelijk welke bouwwerken binnen de bestemming "Tuin" mogen worden gerealiseerd. Feitelijke maatregelen, zoals het door de raad genoemde aan het kantoorgebouw bevestigen van camera’s, behoefden niet te worden opgenomen in het plan, nu daarbij geen sprake is van het realiseren van gebouwen.
Het betoog faalt.
Financiële uitvoerbaarheid
22. Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] betogen dat geen inzicht is geboden in de uitkomsten van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid en de elementen die daarbij zijn betrokken. Voorts is volgens Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2012 in zaak nr. 201008192/1/T1/R1 ten onrechte geen planschaderisico-analyse ter inzage gelegd. [appellant sub 2] betoogt dat, mede gelet op de economische crisis, de financiële uitvoerbaarheid van het plan twijfelachtig is. Volgens haar is niet inzichtelijk waar de financiële middelen vandaan komen om de realisatiekosten van 80 tot 100 miljoen euro te dragen.
22.1. De raad stelt voorop dat de realisering van de nieuwbouw ten behoeve van Eurojust een rijksproject is. Het rijk vergoedt, overeenkomstig de tussen de betrokken partijen gemaakte afspraken, alle kosten die de gemeente maakt in het kader van de voorbereiding en vaststelling van het plan, verwerving of onteigening van gronden en het bouwrijp opleveren daarvan. Deze vergoeding geschiedt volgens de raad doordat het rijk een marktconforme prijs zal betalen voor de aan hem uit te geven gronden. Hiervoor is door het rijk voldoende budget gereserveerd, aldus de raad.
22.2. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat in de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en het rijk, als formalisering van eerder gemaakte afspraken, is opgenomen dat het rijk de bouwkosten en planschade vergoedt en dat daarvoor budget is gereserveerd door het ministerie van Veiligheid en Justitie. De raad heeft voorts toegelicht dat de gemeente de gronden verwerft en deze bouwrijp maakt en dat ten behoeve hiervan een gemeentelijke grondexploitatie is opgesteld.
Gelet op de toelichting van de raad op de door het rijk toegezegde bijdrage, en nu appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het rijk onvoldoende budget beschikbaar kan stellen om de gemaakte kosten op te vangen, en voorts door de raad ter zitting is verklaard dat de gemeentelijke exploitatie op een positief saldo uitkomt, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling niet op voorhand in redelijkheid moeten inzien dat het plan financieel en economisch niet uitvoerbaar is.
22.3. Voor zover Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2012 overweegt de Afdeling dat, nu in dit geval, zoals ter zitting door de raad onweersproken gesteld, geen planschaderisico-analyse is opgesteld, deze ook niet ter inzage behoefde te liggen en de verwijzing dan ook geen doel treft.
De betogen falen.
Afweging alternatieve locaties
23. Stichting Wijkoverleg Statenkwartier, [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 6], Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] betogen dat de informatie ten aanzien van de afweging van alternatieve locaties richting de bewoners onduidelijk en onvoldoende was en de raad onvoldoende is ingegaan op de bezwaren van omwonenden. [appellant sub 8] betoogt dat de totstandkoming van het plan in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur.
23.1. De raad stelt dat de omwonenden, Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en de nabij gehuisveste ambassades al in een vroegtijdig stadium, namelijk najaar 2010, zijn geïnformeerd over het voornemen om Eurojust aan de Jan Willem Frisolaan te vestigen. In dat verband zijn volgens de raad diverse informatie- en consultatiebijeenkomsten gehouden, waarbij omwonenden in de gelegenheid zijn geweest om aandachtspunten aan de gemeente kenbaar te maken. Voorts is voldaan aan de wettelijke vereisten in het kader van vooroverleg en terinzagelegging van het ontwerpplan. De belangen van omwonenden zijn dan ook zorgvuldig meegewogen en van onbehoorlijk bestuur is geen sprake geweest, aldus de raad.
23.2. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving en de terinzagelegging van het ontwerpplan. Voorts staat in de plantoelichting dat in 2011 twee consultatieavonden met de buurtbewoners hebben plaatsgevonden. Daarbij zijn onder meer het cultuurhistorisch onderzoek en mogelijke verkeers- en parkeermaatregelen besproken. Verder is bekeken op welke manier bij de uitwerking van de locatie rekening kon worden gehouden met de wensen van de inwoners.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op de ingediende zienswijzen. Naar aanleiding van de zienswijzen is in de plantoelichting bij het vastgestelde plan een paragraaf opgenomen over de afweging van de alternatieve locaties. Uit het bestreden besluit is derhalve op te maken wat de afwegingen van de raad hieromtrent zijn geweest.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de bewoners onvoldoende zijn geïnformeerd en door de raad onvoldoende is ingegaan op de aangedragen bezwaren van omwonenden.
De betogen falen.
24. Stichting Wijkoverleg Statenkwartier, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 6], Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] kunnen zich niet verenigen met de in het plan beoogde locatie voor de vestiging van Eurojust. Zij voeren hiertoe aan dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de afweging van de diverse alternatieven heeft plaatsgevonden en daarmee of de keuze voor de onderhavige locatie op de juiste manier tot stand is gekomen.
Stichting Wijkoverleg Statenkwartier, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 6], Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] betogen dat alternatieve locaties voor de vestiging van Eurojust, bijvoorbeeld aan het Verhulstplein, beschikbaar zijn en de raad deze locaties onvoldoende heeft onderzocht. Voorts is volgens hen geen rekening gehouden met de negatieve ontwikkeling van de kantorenmarkt en zijn reeds veel leegstaande kantoorpanden binnen Den Haag te vinden. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] wijzen in dit verband op het in juni 2012 gesloten convenant tussen de gemeente Den Haag en de Rijksgebouwendienst.
24.1. De raad stelt dat aan de keuze om Eurojust aan de Jan Willem Frisolaan te vestigen een onderzoek naar alternatieven vooraf is gegaan. Vanwege de bijzondere aard van de organisatie moest volgens de raad bij het locatieonderzoek rekening worden gehouden met een aantal specifieke veiligheidseisen. Nu het beleid van de gemeente er op is gericht om internationale organisaties voor vrede en recht zoveel mogelijk bij elkaar te concentreren, betrof het zoekgebied de zogeheten Internationale Zone, aldus de raad. De raad heeft vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid niettemin ook andere locaties bekeken, zoals het Verhulstplein. Uit onderzoek bleek volgens de raad echter dat voor de vestiging van Eurojust op deze locatie in totaal twee appartementencomplexen, twee kantoorgebouwen en een tankstation zouden moeten wijken. Vanwege de hoge kosten die dit met zich zou brengen, was het Verhulstplein geen reëel alternatief, aldus de raad. Uit onderzoek kwam volgens hem voorts naar voren dat de bekeken leegstaande kantoren ongeschikt waren voor de vestiging van Eurojust.
De raad stelt dat op de vestigingslocatie aan de Jan Willem Frisolaan bijna volledig kan worden voldaan aan de benodigde omvang van de stand off-zone en dat deze locatie financieel haalbaar is.
24.2. Uit de plantoelichting komt het volgende naar voren over de afweging van de alternatieve locaties. De gemeente Den Haag wil internationale instellingen voor vrede en recht zoveel mogelijk concentreren in het World Forum gebied. Het is de wens van Eurojust om, vanwege de nauwe samenwerking met Europol, in de directe nabijheid van deze organisatie te worden gehuisvest. In de periode van 2007 tot 2009 zijn uit zorgvuldigheid ook locaties buiten het World Forum gebied onderzocht. Zo is bijvoorbeeld gekeken naar de locatie Verhulstplein. Deze locatie is in een vroeg stadium afgevallen omdat het programma van eisen hier niet volledig kan worden gerealiseerd en het financieel niet haalbaar is gebleken. De hoge kosten hebben te maken met de benodigde aankoop van gebouwen, waaronder appartementencomplexen en kantoren, teneinde de vereiste stand-off zone te kunnen realiseren. Tevens moet daarbij rekening gehouden worden met de aanleg van een ecologische verbindingszone rond de Haagse Beek en met de verplaatsing van een motorbrandstoffenverkooppunt met LPG. Ook andere locaties zijn onderzocht en op basis van verschillende criteria afgevallen.
In oktober 2009 is vervolgens aan Eurojust een bidbook overhandigd met drie mogelijke vestigingslocaties: het gebouw waar het International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia (hierna: ICTY) in gevestigd is, het gebouw dan wel de locatie aan de Eisenhowerlaan waar KPMG is gevestigd en een locatie aan de Jan Willem Frisolaan, waarbij een school, een naastgelegen appartementenvilla en kantoor waren betrokken. In opdracht van Eurojust zijn toen de locaties van het bidbook onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat om verschillende redenen de locaties niet haalbaar waren. De kosten voor de aankoop en het vervolgens geschikt maken van de bestaande gebouwen van het ICTY en KPMG waren te hoog, waardoor de huisvesting van Eurojust op deze locaties financieel niet haalbaar was. Op de KPMG-locatie was bovendien het benodigde programma voor Eurojust niet realiseerbaar en op zowel de KPMG-locatie als de ICTY-locatie was onvoldoende ruimte voor een goede inpassing van de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen.
De locatie Jan Willem Frisolaan, waar het programma van Eurojust inclusief veiligheidsmaatregelen kon worden gerealiseerd, bleek in de voorgestelde omvang financieel niet haalbaar. Gemeente en rijk hebben toen afgesproken de haalbaarheid van een verkleinde versie van de locatie Jan Willem Frisolaan te onderzoeken. De raad heeft toegelicht dat in de kleinere uitvoering niet reeds ruimte werd geschapen voor een eventuele toekomstige uitbreiding van Eurojust, waardoor het totale bruto-vloeroppervlakte van 25.000 m² naar 18.000 m² ging. In deze verkleinde uitvoering behoefde het naastgelegen bestaande kantoor waarin het Octrooibureau is gehuisvest, gelegen in het plangebied met de bestemming "Kantoor-2", niet te worden verworven. Daardoor was realisatie van het nieuwe kantoor voor Eurojust, gelegen in het plandeel met de bestemming "Kantoor-1", financieel haalbaar. Ook in het ten behoeve van het plan opgestelde document "Eurojust-locatie Jan Willem Frisolaan, stedenbouwkundige uitgangspunten" van november 2010 is vermeld dat uit financiële overwegingen de verwerving van het naast gelegen kantoorgebouw buiten de herontwikkeling is gelaten, maar dat op termijn rekening wordt gehouden met mogelijke verwerving door het Rijk om eventuele uitbreiding mogelijk te maken. Op basis van de uitkomsten hiervan heeft Eurojust voor de locatie Jan Willem Frisolaan gekozen. Naar aanleiding van de keuze van Eurojust is verder onderzocht of deze vestiging in deze omgeving gelet op de gangbare eisen van deze instelling zoals de stand-off zone van 30 meter en het ondergronds parkeren naast het kantoorgebouw, de mogelijkheden van deze omgeving, beleidsstukken en relevante wetten inpasbaar is. Uit het onderzoek is gebleken dat dit het geval is, zo staat in de plantoelichting.
De raad heeft voorts ter zitting toegelicht dat ook leegstaande bestaande kantoren zijn onderzocht op de mogelijkheid om Eurojust daarin te huisvesten. Geen van deze panden bleek geschikt, onder meer vanwege de beperkingen die zijn verbonden aan de monumentale status van een van de leegstaande kantoorpanden.
24.3. De raad dient ten aanzien van de locatie een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van de alternatieve locaties dienen in die afweging te worden meegenomen.
Gelet op het hiervoor weergegevene heeft de raad in het kader van de voorbereiding van dit plan onderzoek verricht naar verschillende mogelijke locaties. De door appellanten als alternatief aangedragen locatie aan het Verhulstplein is daarbij ook in ogenschouw genomen. De raad heeft niet voor vestiging op deze locatie gekozen, omdat in verband met de stand-off zone van 30 meter die omwille van de veiligheid om het gebouw van Eurojust moet worden aangehouden, twee appartementencomplexen, twee kantoorgebouwen en een tankstation zouden moeten wijken. Voorts is gekeken naar leegstaande kantoren die geschikt zouden zijn voor de vestiging van Eurojust. Vanwege onvoldoende ruimte voor de inpassing van de benodigde veiligheidsmaatregelen, zoals de realisatie van de stand off-zone en de mogelijkheid tot het realiseren van een ondergrondse parkeergarage naast het kantoorgebouw, en de hoge kosten voor het geschikt maken van de kantoren (onder meer vanwege de monumentale status van een van de gebouwen) waren deze kantoren geen reëel alternatief. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit onjuist is. De raad heeft de genoemde nadelen van de alternatieve locaties in redelijkheid mogen betrekken bij de keuze voor het onderhavige alternatief.
Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor dit alternatief heeft kunnen kiezen.
De betogen falen.
Maatschappelijk draagvlak
25. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld terwijl geen maatschappelijk draagvlak bestaat voor het plan. Volgens haar had de raad een zwaarder gewicht moeten toekennen aan de aantasting van het woon- en leefklimaat van de omwonenden dan aan het in het plan voorziene project.
25.1. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan. Dat de raad een andere keuze heeft gemaakt dan overeenkomt met de wens van een deel van de omwonenden, betekent niet zonder meer dat de raad het plan niet had mogen vaststellen.
De Afdeling overweegt dat de raad terecht stelt dat het belang van deze omwonenden slechts één van de belangen is die bij een belangenafweging dienen te worden betrokken en dat deze belangen in de voorbereiding van het plan zijn meegewogen. De raad kon in redelijkheid meer gewicht toekennen aan de belangen die met de verwezenlijking van Eurojust zijn gediend.
Het betoog faalt.
Zienswijze
26. [appellant sub 5], [appellant sub 4], [appellant sub 8] en Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen.
[appellant sub 5], [appellant sub 4], [appellant sub 8] en Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen
27. Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] betogen dat niet inzichtelijk is gemaakt waarom geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld en hoe het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
27.1. De raad stelt dat het kostenverhaal anderszins is verzekerd zodat geen exploitatieplan behoefde te worden vastgesteld.
27.2. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
27.3. De beroepen van Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] zijn in zoverre gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro.
Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zouden [appellant sub 4], [appellant sub 8] en Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, behoudens [appellant sub 7 A] (hierna: [appellant sub 7 A]), niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat [appellant sub 4], [appellant sub 8] en Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, behoudens [appellant sub 7 A], geen eigenaar zijn van gronden in het exploitatiegebied en evenmin een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied.
Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant sub 4], [appellant sub 8] en Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, behoudens [appellant sub 7 A], die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van de desbetreffende delen van een exploitatieplan, kunnen zij evenmin worden aangemerkt als belanghebbenden bij het niet vaststellen van de desbetreffende delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro.
De beroepen van [appellant sub 4], [appellant sub 8] en Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, behoudens voor zover ingesteld namens [appellant sub 7 A], zijn in zoverre niet-ontvankelijk.
28. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, zoals dit luidde ten tijde van belang, dient de bestuursrechter een besluit niet te vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
28.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 7 A] aldus dat zij zich richt tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan en dat zij zich in dit verband beroept op artikel 6.12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellant sub 7 A] geen gronden in het bestemmingsplangebied in eigendom heeft waarop ingevolge het bestemmingsplan bouwplannen zijn voorzien als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Daarom had zij ook in het geval dat de raad wel een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, niet kunnen worden geconfronteerd met een verhaal van kosten verbonden aan de exploitatie van de gronden gelegen in het exploitatiegebied. De Afdeling verwijst hiertoe naar artikel 6.17, eerste lid, van de Wro. Verder kan op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting worden vastgesteld dat [appellant sub 7 A] ook anderszins niet rechtstreeks gevolgen zal ondervinden van het door haar bestreden besluit tot het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan. Hieruit en uit het beroep leidt de Afdeling af dat de beroepsgrond met betrekking tot artikel 6.12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro in wezen niet is gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan zelf, maar tegen de gevolgen daarvan voor de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan (vgl. de uitspraak van 15 februari 2012 in zaak nr. 201011643/1/R2).
De Afdeling ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of voornoemd artikel mede strekt tot bescherming van de belangen van [appellant sub 7 A] bij de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hiertoe is van belang dat artikel 6.12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro, strekt tot bescherming van de financiële belangen van de gemeente en van de belangen van degenen die, indien een exploitatieplan zou zijn vastgesteld, rechtstreeks met het verhaal van kosten verbonden aan de exploitatie van in het betrokken gebied opgenomen gronden te maken hadden kunnen krijgen. Artikel 6.12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro strekt dan ook kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 7 A] bij de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen de Afdeling heeft overwogen in overweging 2.4.3. van haar uitspraak van 19 januari 2011, zaak nr. 201006426/1/R2, kan het beroep van [appellant sub 7 A] op artikel 6.12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro ingevolge artikel 1.9 van de Chw er niet toe leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd. Gelet hierop laat de Afdeling dit betoog buiten beschouwing.
Conclusie
29. De beroepen van [appellant sub 4], Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, behoudens voor zover ingesteld namens [appellant sub 7 A], en [appellant sub 8] zijn voor zover gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant sub 7 A] is in zoverre ongegrond.
29.1. In hetgeen Stichting Wijkoverleg Statenkwartier, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 8] en [appellanten sub 9] hebben aangevoerd tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen, voor zover gericht tegen het bestemmingsplan, zijn ongegrond.
Proceskosten
30. Ten aanzien van Stichting Wijkoverleg Statenkwartier, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 6], Stichting Wijkoverleg en [appellanten sub 9] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling ziet aanleiding de raad te gelasten het door Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 8] betaalde griffierecht te vergoeden. De raad dient voorts op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen te worden veroordeeld. De Afdeling overweegt hiertoe dat door hen is gewezen op een op de zaak betrekking hebbend stuk dat de raad aanvankelijk heeft nagelaten toe te zenden en eerst na zitting de Afdeling heeft doen toekomen om te betrekken bij de beoordeling van het bestreden besluit.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 4], de stichting Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, behoudens voor zover ingesteld namens [appellant sub 7 A], en [appellant sub 8] niet-ontvankelijk voor zover hun beroep is gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan;
II. verklaart de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Den Haag tot vergoeding van bij de stichting Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de stichting Stichting Wijkoverleg Zorgvliet en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 4] en € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 8] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2013
528-690.