Uitspraak 201808857/1/V3


Volledige tekst

201808857/1/V3.
Datum uitspraak: 29 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 30 oktober 2018 in zaak nr. NL18.17879 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 30 oktober 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Asperen, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

Inleiding

1.    De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van de vreemdeling niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens hem verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De vreemdeling wil dat zijn aanvraag toch in Nederland wordt behandeld, omdat hij psychische problemen heeft en de opvang in Italië daarvoor niet geschikt is. In dat verband heeft de vreemdeling gewezen op een psychiatrisch onderzoeksverslag en op adviezen van de Forensische Medische Maatschappij Utrecht (hierna: de FMMU). Niet in geschil is dat de vreemdeling bijzonder kwetsbaar is als bedoeld in het arrest van het EHRM van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.

2.    De rechtbank heeft het besluit van de staatssecretaris vernietigd omdat het volgens haar niet deugdelijk en draagkrachtig is gemotiveerd wat betreft de medische klachten van de vreemdeling. Naar het oordeel van de rechtbank is zonder aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten over de aanwezigheid van passende medische zorg namelijk niet uit te sluiten dat overdracht van de vreemdeling aan Italië vanuit medisch oogpunt onverantwoord is en tot een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand zal leiden. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127, en het arrest Tarakhel.

Hoger beroep

3.    De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank de vraag of de overdracht van een vreemdeling aan een andere lidstaat een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand tot gevolg heeft, ten onrechte niet heeft onderscheiden van de vraag of in die andere lidstaat na de overdracht voor die vreemdeling passende medische zorg aanwezig is (zie de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2986).

3.1.    Over de eerste vraag heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat niet is uit te sluiten dat de overdracht van de vreemdeling aan Italië tot een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand zal leiden. Het is namelijk in eerste instantie aan de vreemdeling om objectieve gegevens over te leggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van een overdracht daarvoor aantonen (zie de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4303). Daarin is de vreemdeling in deze zaak niet geslaagd. Hoewel uit de adviezen van de FMMU volgt dat hij gelet op zijn klachten niet in staat was om te worden gehoord over zijn asielrelaas, wordt in deze stukken niets gezegd over de gevolgen van een overdracht voor zijn gezondheidstoestand. Verder blijkt uit het psychiatrisch onderzoeksverslag alleen dat hij is gediagnostiseerd met PTSS en dat daarvoor een behandelplan wordt opgesteld. De staatssecretaris was dan ook niet gehouden nader onderzoek te verrichten naar de gezondheidstoestand van de vreemdeling en de gevolgen daarvoor van een overdracht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:129).

3.2.    Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank over de tweede vraag ten onrechte overwogen dat aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig zijn om er zeker van te zijn dat de vreemdeling in Italië de medische zorg zal krijgen die hij nodig heeft. De staatssecretaris gaat ten aanzien van Italië namelijk terecht uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook wanneer het bijzonder kwetsbare vreemdelingen betreft (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986). Aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten zijn daarom niet nodig in deze zaak.

3.3.    Gelet op het voorgaande klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 28 september 2018 niet deugdelijk en daadkrachtig is gemotiveerd wat betreft de medische klachten van de vreemdeling.

De grief slaagt.

Conclusie

4.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, dan wel waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 30 oktober 2018 in zaak nr. NL18.17879;

III.    verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.

w.g. Steendijk    w.g. Van Laar
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020

551-873.