Uitspraak 201809502/1/V3


Volledige tekst

201809502/1/V3.
Datum uitspraak: 21 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 november 2018 in zaak nr. NL18.19878 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 21 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn standpunt over de gevolgen van de overdracht aan Duitsland voor de psychische klachten van de vreemdeling niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De staatssecretaris voert daarover aan dat de rechtbank ten onrechte belang heeft gehecht aan de in de beroepsfase overgelegde e-mail van 12 november 2018 van de praktijkondersteuner Huisarts Geestelijke Gezondheidszorg. Hij wijst er daarbij op dat uit de in de bestuurlijke fase overgelegde medische stukken uit Duitsland blijkt dat de opstellers daarvan uitdrukkelijk geen suïciderisico hebben aangenomen. Ook wijst hij erop dat de e-mail van de praktijkondersteuner niet de bijzondere ernst van de gezondheidstoestand van de vreemdeling en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantoont. Daarbij acht hij van belang dat deze e-mail uitsluitend een verslag is van de eerste intake, niet blijkt dat door een behandelaar een medische inschatting is gemaakt van het suïciderisico en dat de enkele mogelijkheid dat niet uit te sluiten valt dat de overdracht de vreemdeling uiteindelijk tot suïcide drijft onvoldoende is om een reëel risico aan te nemen zoals bedoeld door het Hof van Justitie in het arrest van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië, ECLI:C:EU:2017:127.

2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980, volgt uit het arrest C.K. dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf bezien een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden. Of dit het geval is, moet volgens het Hof worden beoordeeld bij de beslissing over de overdracht van die asielzoeker of in het geval van een rechterlijke procedure, wanneer wordt geoordeeld over de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit, omdat de tenuitvoerlegging daarvan tot een onmenselijke of vernederende behandeling van die asielzoeker zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, de staatssecretaris bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.

3. Bij de zienswijze van 16 oktober 2018 heeft de vreemdeling een stuk overgelegd van 6 februari 2018 van een Duitse psychiater waaruit blijkt dat hij in Duitsland is gediagnosticeerd met een depressieve stoornis. Verder blijkt hieruit dat de opstellers hebben vastgesteld dat er geen sprake is van suïcidaliteit.

In beroep heeft de vreemdeling een uitdraai van het Compleet patiëntendossier overgelegd van 1 november 2018 en de meergenoemde e-mail van de praktijkondersteuner. Uit het Compleet patiëntendossier komt naar voren dat de vreemdeling heeft gedreigd er een einde aan te maken als hij terug moet naar Duitsland en dat hij is doorverwezen naar de praktijkondersteuner. Uit de e-mail van de praktijkondersteuner blijkt dat de vreemdeling door haar is gezien voor een eerste intake, dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij een einde aan zijn leven zal maken als hij terug moet naar Duitsland en dat de praktijkondersteuner niet uitsluit dat de wanhoop - indien hij terug moet - hem uiteindelijk tot suïcide drijft.

4. Hoewel uit voornoemd stuk van de Duitse psychiater blijkt dat de vreemdeling in Duitsland is gediagnosticeerd met een depressieve stoornis, heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling hiermee noch met de in beroep overgelegde stukken met objectieve gegevens de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand heeft aangetoond. Daarbij wijst de staatssecretaris er terecht op dat de Duitse psychiater heeft vastgesteld dat geen sprake was van suïcidaliteit. Ook stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat uit de door de vreemdeling in beroep overgelegde stukken niet blijkt dat zijn gezondheidstoestand in Nederland opnieuw is beoordeeld en dat deze diagnose is bijgesteld. In dat verband wijst hij er terecht op dat de e-mail van 12 november 2018 slechts een weergave is van de eerste intake en hieruit niet blijkt dat door een daartoe deskundig arts een medische inschatting is gemaakt van (de ernst van) de psychische klachten van de vreemdeling. Nu gelet hierop niet met objectieve gegevens is aangetoond dat er sprake is van een bijzondere ernstige gezondheidstoestand, betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een geval zoals bedoeld in het arrest C.K. Alhoewel de rechtbank er onder verwijzing naar uitspraak van de Afdeling van 3 november 2017 terecht op wijst dat nooit met zekerheid is vast te stellen dat een asielzoeker uitvoering zal geven aan suïcidale gedachten, heeft zij niet onderkend dat om als een geval zoals bedoeld in het arrest C.K. te kunnen worden aangemerkt het noodzakelijk is dat het risico dat een asielzoeker suïcide zal plegen als gevolg van de overdracht door een medisch deskundige als reëel of hoog moet zijn ingeschat. De vermelding van de praktijkondersteuner dat suïcide in het geval van de vreemdeling niet valt uit te sluiten voldoet ook hier niet aan.

De grief slaagt.

5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Over het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 24 oktober 2018 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Ook is geen sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, of onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en wat in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen op dit moment daarom buiten het geding.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 november 2018 in zaak nr. NL18.19878;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Annen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2018

765.