Uitspraak 201907807/1/A3


Volledige tekst

201907807/1/A3.
Datum uitspraak: 22 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Geertruidenberg,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 september 2019 in zaak nr. 18/8515 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg.

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2018 heeft het college op verzoek van [appellante] stukken openbaar gemaakt op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).

Bij besluit van 2 november 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 september 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. C. van Aken, advocaat te Geertruidenberg, en het college, vertegenwoordigd door A.J. Mallens-van Hulten, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] is voormalig exploitante van het café El Diablo in Geertruidenberg. Voorafgaand aan een artikel over het café in de krant BN DeStem op 8 maart 2017 is er in februari en maart 2017 contact geweest tussen de journalist en de gemeente. [appellante] heeft het college verzocht om een afschrift van alle op de kwestie betrekking hebbende stukken. Het college heeft stukken verstrekt die hierop zien. Uit de stukken blijkt dat de journalist op 6 maart 2017 nadere vragen aan de gemeente heeft gesteld. Volgens het college zijn geen documenten aangetroffen met antwoorden op die vragen.

Hoger beroep

2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte de journalist niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze over de openbaarmaking van de hem betreffende gegevens naar voren te brengen. Er zijn persoonsgegevens van de journalist en van [appellante] openbaar gemaakt zonder voorafgaande toetsing aan de weigeringsgronden van de Wob. Het college heeft ten onrechte e-mails uit een e-mailwisseling verstrekt in plaats van de losstaande oorspronkelijk ingekomen e-mailberichten. [appellante] vermoedt dat in de per e-mail doorgezonden berichten delen van de tekst uit de originele berichten ontbreken. Ten onrechte zijn niet alle bij het college aanwezige stukken verstrekt met betrekking tot de correspondentie die voorafgaand aan het krantenartikel tussen de journalist en de gemeente heeft plaatsgevonden. Onaannemelijk is dat er geen stukken zijn met antwoorden op de nadere persvragen van 6 maart 2017, zoals het college heeft gesteld. Het is ongeloofwaardig dat niet schriftelijk is gereageerd op de vragen en dat bij het naar aanleiding van het Wob-verzoek uitgevoerde onderzoek niet boven water is gekomen of, en zo ja door wie, op de vragen is gereageerd.

De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] om de journalist hierover als getuige te horen ten onrechte afgewezen, aldus [appellante].

2.1.    Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant. Het belang waarvoor [appellante] in deze procedure bescherming zoekt is gelegen in de openbaarmaking van de hiervoor onder 1. vermelde stukken. De beroepsgrond dat het college de journalist in de gelegenheid had moeten stellen zijn zienswijze over de openbaarmaking van de hem betreffende gegevens in de stukken naar voren te brengen, betreft een aspect dat dit belang van [appellante] niet raakt. De regeling van artikel 4:8, eerste lid, van de Awb strekt tot bescherming van het belang van de journalist om zijn zienswijze te geven. Deze regeling strekt kennelijk niet tot bescherming van het belang waarvoor [appellante] in deze procedure bescherming zoekt. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.

2.2.    Naar de rechtbank onbestreden heeft vastgesteld, is het gegeven dat [appellante] in de periode waarop de gevraagde stukken zien uitbaatster was van het café El Diablo, al in de openbaarheid gebracht in het artikel in BN DeStem, waaraan [appellante] zelf heeft meegewerkt. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien te oordelen dat het college de openbaarmaking van dit gegeven in de aan [appellante] verstrekte stukken op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, of tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob achterwege had moeten laten.

2.3.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat uit de aan [appellante] verstrekte e-mails niet kan worden afgeleid dat deze onvolledig zijn openbaargemaakt.

2.4.    Zoals de rechtbank terecht onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Afdeling (onder andere uitspraak van 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1376) heeft overwogen, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.

Het college heeft toegelicht op welke manier is gezocht naar stukken die zien op de op 6 maart 2017 gestelde persvragen. Daartoe zijn de elektronische systemen waarvan de medewerkers van de afdeling Communicatie en de vakafdeling gebruik maken grondig doorzocht. Ook bij de burgemeester, die de portefeuillehouder is, is naar stukken gezocht. Niet alleen de e-mail, maar ook whatsapp en andere mogelijke gegevensdragers zijn gecontroleerd. De behandelaar van het Wob-verzoek heeft hierbij met de betrokken medewerkers en de medewerkers van de ICT en van de burgemeester op de schermen meegekeken. Gelet op de toelichting van het college over de wijze waarop is gezocht naar stukken die betrekking hebben op de beantwoording van de nadere persvragen, acht de Afdeling evenals de rechtbank de mededeling van het college dat deze stukken niet zijn aangetroffen, niet ongeloofwaardig. [appellante] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.

2.5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1200), heeft de rechter beoordelingsruimte bij de toepassing van artikel 8:60, eerste lid, van de Awb. De rechter mag afzien van het oproepen van een getuige ingeval diens verklaring niet noodzakelijk is voor de vaststelling van de relevante en in geschil zijnde feiten.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak gemotiveerd dat zij geen aanleiding heeft gezien de journalist, die geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging van [appellante] om ter zitting te verschijnen, alsnog op te roepen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat het college beschikt over een stuk dat op de beantwoording van de nadere persvragen ziet, en [appellante] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat het horen van de journalist zou kunnen bijdragen aan het door haar te leveren bewijs dat zo’n stuk onder het college berust.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1586), mag, voor zover openbaarmaking wordt verzocht van stukken die niet bij het bestuursorgaan berusten, maar wel bij het bestuursorgaan hadden behoren te berusten, van het bestuursorgaan worden verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om deze stukken alsnog te achterhalen.

Naar het college tijdens de hoorzitting in bezwaar en ter zitting bij de rechtbank heeft uiteengezet, is niet alleen onderzocht of een stuk met betrekking tot de beantwoording van de nadere persvragen onder het college berust, maar is aan de betrokken ambtenaren gevraagd of de vragen naar hun weten zijn beantwoord. Dit is door de betrokkenen ontkennend beantwoord. Aldus heeft het college voldoende onderzocht of een op de beantwoording van de vragen betrekking hebbend stuk heeft bestaan dat onder het college had behoren te berusten.

Gelet hierop mocht de rechtbank tot de conclusie komen dat het horen van de journalist niet noodzakelijk was voor de vaststelling van de relevante en in geschil zijnde feiten en mocht zij het verzoek van [appellante] om de journalist als getuige op te roepen, afwijzen.

Het betoog faalt.

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2020

598.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:8

1. Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:

a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en

b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.

[-]

Artikel 8:60

1. De bestuursrechter kan getuigen oproepen en deskundigen en tolken benoemen.

[-]

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Wet openbaarheid van bestuur

Artikel 3

1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

[-]

5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

Artikel 10

1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

[-]

d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.

2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

[-]

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

[-]