Uitspraak 201404078/2/A3


Volledige tekst

201404078/2/A3.
Datum uitspraak: 20 mei 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 april 2014 in zaak nr. 13/932 in het geding tussen:

[appellant]

en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (lees: het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers; hierna: het COa).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2012 heeft het COa een verzoek van [appellant] om verstrekking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen.

Bij besluit van 28 juni 2013 heeft het COa het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt.

Bij besluit van 16 september 2013 heeft het COa het besluit van 28 juni 2013 gedeeltelijk herzien, een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt en de weigering van de volledige openbaarmaking van de verstrekte documenten onder een gewijzigde motivering gehandhaafd.

Bij uitspraak van 9 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van 6 november 2014.

Bij tussenuitspraak van 31 december 2014 in zaak nr. 201404078/1/A3 heeft de Afdeling het COa opgedragen om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 16 september 2013 te herstellen.

Bij besluit van 27 januari 2015 heeft het COa ter uitvoering van de tussenuitspraak onder een aanvullende motivering het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij brief van 26 februari 2015 heeft [appellant] een zienswijze ingediend.

Desverzocht heeft het COa bij brief van 16 april 2015 een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. [appellant] heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op een procedure tussen een vreemdeling en het COa, betreffende een afwijzende beslissing van het COa op een verzoek van de vreemdeling tot vergoeding van de kosten van een contra-expertise van een taalanalyse, die de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft behandeld.

2. In de tussenuitspraak van 31 december 2014 heeft de Afdeling overwogen dat, voor zover [appellant] heeft verzocht om vier uitspraken die de vreemdeling aan de rechtbank heeft toegezonden en het COa zich op het standpunt heeft gesteld dat de Wob niet van toepassing is nu die uitspraken reeds openbaar zijn, het COa er aldus aan voorbij gegaan is dat [appellant] heeft verzocht om de brief waarbij de rechtbank de aan haar toegezonden uitspraken heeft doorgezonden naar het COa. Deze brief, met eventuele bijlagen, heeft betrekking op de procedure tussen de vreemdeling en het COa. Hetzelfde geldt voor het beroepschrift en het besluit van de rechtbank tot heropening van het onderzoek na zitting. Het COa heeft het verzoek van [appellant] ten onrechte in zoverre niet in het licht van de Wob inhoudelijk beoordeeld, zodat het besluit van 16 september 2013 in zoverre niet deugdelijk is gemotiveerd, aldus de Afdeling in de tussenuitspraak.

3. Bij besluit van 27 januari 2015 heeft het COa ter uitvoering van de tussenuitspraak het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek opnieuw beoordeeld, voor zover dat ziet op de hiervoor genoemde documenten, en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Daartoe heeft het COa overwogen dat de genoemde documenten niet zijn aangetroffen en derhalve niet openbaar kunnen worden gemaakt.

4. [appellant] betoogt dat de verzochte documenten destijds door de rechtbank aan het COa zijn verzonden. Blijkens de archiefselectielijst die voor het COa is vastgesteld mogen stukken over de afhandeling van juridische gerechtsprocedures pas na minimaal tien jaar worden vernietigd. Nu de procedure waarop het verzoek betrekking heeft dateert uit 2011, behoren de verzochte documenten bij het COa te berusten. Het COa had de verzochte documenten dan ook niet mogen vernietigen. Voor zover dat toch is gebeurd, rust op het COa de verplichting om de verzochte documenten alsnog te achterhalen, aldus [appellant].

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 30 mei 2007 in zaak nr. 200608265/1) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.

Voorts heeft de Afdeling eerder overwogen (onder meer uitspraak van 20 oktober 2010 in zaak nr. 201001965/1/H3) dat, voor zover openbaarmaking wordt verzocht van documenten die niet bij het bestuursorgaan berusten, maar wel bij het bestuursorgaan hadden behoren te berusten, van dit bestuursorgaan mag worden verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om deze documenten alsnog te achterhalen.

4.2. In het nader stuk van 16 april 2015 heeft het COa toegelicht dat de verzochte documenten niet zijn aangetroffen bij raadpleging van de destijds bij de procedure betrokken medewerker, het postregistratiesysteem en de afdeling Documentaire Informatie Voorziening. Deze afdeling heeft het desbetreffende dossier opgevraagd bij de externe archieflocatie van het COa, maar dit dossier bleek niet de verzochte documenten te bevatten. In het licht van deze toelichting ziet de Afdeling geen grond om de mededeling van het COa dat de verzochte documenten niet onder hem berusten ongeloofwaardig te achten. Nu echter [appellant] terecht betoogt dat aannemelijk is dat deze documenten destijds door de rechtbank aan het COa zijn toegezonden, dient te worden beoordeeld of op grond van de archiefregelgeving de documenten nog onder het COa hadden behoren te berusten.

4.3. Volgens het krachtens artikel 5 van de Archiefwet 1995 vastgestelde ‘Basis Selectiedocument - instrument voor de selectie ter vernietiging dan wel blijvende bewaring van de administratieve neerslag van het handelen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers in de periode 1994-2012 (gewijzigd: 2014)’ (Stcrt. 2014, 23119) dienen zaaksdossiers en correspondentie inzake juridische (gerechts)procedures na tien jaar te worden vernietigd, met uitzondering van de rechterlijke uitspraak die blijvend dient te worden bewaard. Nu de procedure waarop het verzoek van [appellant] betrekking heeft dateert uit 2011, hadden de verzochte documenten nog onder het COa behoren te berusten. Volgens de hiervoor vermelde jurisprudentie rust op het COa derhalve de verplichting om al het redelijkerwijs mogelijke te doen om de desbetreffende documenten alsnog te achterhalen. Uit het nader stuk van 16 april 2015 volgt dat het COa voldoende inspanningen heeft verricht om binnen de eigen organisatie de verzochte documenten te achterhalen. Hieruit volgt echter niet dat het COa heeft getracht om op andere wijze, bijvoorbeeld door navraag te doen bij de rechtbank, de desbetreffende documenten alsnog te achterhalen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het besluit van 27 januari 2015 in zoverre niet deugdelijk is gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

5. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beslechting van het geschil aanleiding het COa op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het in 4.3 vermelde gebrek in het besluit van 27 januari 2015 binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen. Het COa dient [appellant] en de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 5 het daar omschreven gebrek te herstellen en [appellant] en de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015

434-773.